ECLI:NL:TDIVTC:2021:49 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/123

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:49
Datum uitspraak: 28-10-2021
Datum publicatie: 20-01-2022
Zaaknummer(s): 2020/123
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij een eenzijdige castratie bij een paard niet had mogen uitvoeren en dat hij klaagster daarover onjuist c.q. onvolledig heeft geïnformeerd. Gegrond, waarschuwing.

X,      klaagster,

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer en de akte van repliek. Beklaagde heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een akte van dupliek in te dienen. De hoorzitting in de zaak is geagendeerd op 19 augustus 2021. Geen van partijen heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om mondeling te worden gehoord. De zaak is in raadkamer besproken en er is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij een eenzijdige castratie bij het paard van klaagster niet had mogen uitvoeren en dat hij klaagster daarover onjuist c.q. onvolledig heeft geïnformeerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het paard van klaagster, een hengst, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ruim 2 jaar oud was.

3.2. Op 12 juni 2019 heeft beklaagde een eenzijdige castratie (rechts) bij het paard uitgevoerd op locatie, nabij de woning van klaagster.

3.3. Ten tijde van de castratie was de linker testikel van het paard niet ingedaald. Beklaagde heeft voorafgaand aan de castratie aan klaagster verteld dat met het eenzijdig verwijderen van de rechter testikel de kans zou worden vergroot dat de linker testikel onder invloed van testosteron, althans gonadotroop hormoon, alsnog -volgens klaagster is gezegd binnen een half jaar- zou indalen en dat dan vervolgens het paard op locatie volledig kon worden gecastreerd en niet naar een kliniek hoefde voor een buikoperatie onder algehele narcose. Voorts heeft beklaagde tegenover klaagster benoemd dat de mogelijkheid aanwezig was dat de linker testikel toch niet zou indalen en dat dan alsnog een buikoperatie op een kliniek nodig zou zijn om de castratie te voltooien. Op grond van deze informatie heeft klaagster ingestemd met het voorstel van beklaagde om eerst de rechter testikel van het paard te verwijderen.

3.4. Omdat, na de (eenzijdig) uitgevoerde castratie, de linker testikel vervolgens na een jaar nog niet bleek te zijn ingedaald, heeft klaagster zich tot een andere dierenarts gewend om de castratie te voltooien. Deze dierenarts heeft aan klaagster verteld dat een niet ingedaalde testikel niet alsnog kan indalen onder invloed van testosteron en dat het onrechtmatig is om het paard eenzijdig te castreren. Op 20 augustus 2020 is het paard door deze dierenarts volledig gecastreerd middels een buikoperatie in een kliniek.

3.5. Omdat klaagster twijfels kreeg over de door beklaagde gevolgde handelwijze, heeft zij eind oktober 2020 per e-mail contact met hem opgenomen. Dit heeft niet tot een vergelijk geleid. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

4.1. Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Overigens is de wet en het artikel waar klaagster in de stukken naar heeft verwezen -artikel 6 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990- inmiddels vervallen en had het wetsartikel betrekking op de beroepsgroep van castreurs.

5.2. Beklaagde heeft voorafgaand aan de ingreep aan klaagster verteld dat middels het eenzijdig castreren van het paard de kans zou worden vergroot dat de andere testikel onder invloed van hormonen alsnog zou indalen, die dan vervolgens op locatie kon worden verwijderd, waarmee een (risicovolle) buikoperatie in een kliniek onder algehele narcose kon worden vermeden. Beklaagde heeft in zijn verweer toegelicht dat hij de ervaring heeft dat bij een duidelijke minderheid van de paarden die door hem in het verleden in een soortgelijke situatie eenzijdig waren gecastreerd, het nodig was om ze alsnog te verwijzen naar een kliniek voor een buikoperatie. Bij de andere dieren was de tweede testikel alsnog voldoende ingedaald en kon deze zonder buikoperatie worden verwijderd.

5.3. Het college stelt voorop dat beklaagde transparant is geweest door klaagster zijn werkwijze toe te lichten en door in het paardenpaspoort de uitgevoerde eenzijdige castratie ook te vermelden. Dit neemt echter niet weg dat beklaagde geen onderbouwend wetenschappelijk bewijs heeft aangeleverd voor zijn theorie dat na een eenzijdige castratie bij een paard de kans wordt vergroot dat de andere niet ingedaalde testikel onder invloed van gonadotroop hormoon alsnog indaalt. Mede gelet op de leeftijd van het paard van klaagster ten tijde van de eenzijdige castratie, plaatst het college ook vraagtekens bij de verwachting van beklaagde dat de nog niet ingedaalde testikel alsnog zou indalen en was dit niet of minder waarschijnlijk. Tegen die achtergrond is het college van oordeel dat de door beklaagde in casu gevolgde werkwijze, te weten het bij het paard van klaagster (willen) uitvoeren van een castratie in twee etappes, niet overeenkomstig de zorgvuldige beroepsuitoefening is geweest en dat een buikoperatie in een kliniek geïndiceerd was en dat daartoe had behoren te worden geadviseerd. Dat beklaagde positieve ervaringen met zijn werkwijze heeft en dat hij tegenover klaagster een voorbehoud heeft gemaakt en het college zijn bedoelingen (het voorkomen van een buikoperatie) niet in twijfel trekt, kan hieraan niet afdoen. Na te melden maategel wordt door het college passend geacht.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. B.G. Tillema en drs. A. van der Bas, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2021.