ECLI:NL:TDIVTC:2021:47 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/70

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:47
Datum uitspraak: 15-07-2021
Datum publicatie: 28-10-2021
Zaaknummer(s): 2020/70
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten tekort te zijn geschoten in het onderzoek en de behandeling van een hond die, naar nadien elders is gebleken, een histiocytair sarcoom met uitzaaiingen in diverse organen bleek te hebben. Ongegrond.   

X,                 klaagster,

tegen

Y,                 beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Bij de mondelinge behandeling van de zaak was van partijen alleen klaagster aanwezig. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld. Na afloop van de zitting is door het college besloten de beslissing op de zaak aan te houden, om schriftelijk nog nadere vragen aan beklaagde te stellen. De vervolgens op die vragen ontvangen antwoorden van beklaagde zijn aan klaagster toegezonden, die daarop nog heeft gereageerd. Tot slot is beklaagde nog de mogelijkheid geboden voor een laatste reactie, waarvan gebruik is gemaakt. Hierna is de zaak door het college in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt, naar de kern genomen, verweten dat hij tekort is geschoten in het onderzoek en de behandeling van de hond van klaagster. Klaagster heeft met zoveel woorden gesteld dat de hond, die nadien een histiocytair sarcoom met uitzaaiingen in diverse organen bleek te hebben, hierdoor onnodig lang heeft geleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Flatcoated Retriever.

3.2. Medio januari 2020 is de hond tijdens een wandeling acuut kreupel geraakt (linksvoor). Klaagster heeft de hond in eerste instantie rust laten houden en medicatie toegediend, te weten Rimadyl, een ontstekingsremmend en pijnstillend middel.

3.3. Op 28 februari 2020 is klaagster bij beklaagde op consult geweest omdat de kreupelheidsklachten aanhielden. Uit het door beklaagde verrichte orthopedisch onderzoek kwam naar voren dat het buigen en strekken van de carpus zeer gevoelig en pijnlijk voor de hond was en dat het kapsel en de banden duidelijk verrekt waren. Beklaagde is uitgegaan van een verstuiking van het linker polsgewricht. Er is geadviseerd om de hond rust te laten houden, er is een injectie met Anabolin forte fenyl toegediend en er is Rimadyl voorgeschreven, met het advies om na 3 weken de injectie met Anabolin te herhalen.

3.4. Op vrijdag 6 maart 2020 heeft klaagster beklaagde geconsulteerd omdat de hond last had van een teen c.q. teennagel van de linker voorpoot. Het ging om de derde teen (Ph 3), die gezwollen was, stonk (beschreven als 'necrose-lucht') en waarvan het nagelbed ontstoken was. Er is een antibioticumkuur met Amoxibactin voorgeschreven en er werd afgesproken dat er na het weekend contact zou zijn over het effect van de kuur en de vervolgstappen.

3.5. Op maandag 9 maart 2020 heeft klaagster telefonisch aangegeven dat er geen verbetering was opgetreden. Die dag heeft er een consult op de praktijk plaatsgevonden. Bij dit consult is de betreffende teen geamputeerd, die vervolgens naar een laboratorium (Idexx) is gestuurd voor histologisch onderzoek.

3.6. Na een verbandwissel bij een praktijk in de buurt van de woonplaats van klaagster, heeft een assistente van de praktijk van beklaagde op 13 maart 2020 het verband verwisseld. In de patiëntenkaart is genoteerd dat de poot er toen goed uitzag, niet dik of ontstoken was, niet rook en dat er geen nieuw verband meer is aangebracht. Er is geadviseerd om de hond niet te laten zwemmen en rustig met de hond te wandelen en om een controleconsult af te spreken.

3.7. Op 17 maart 2020 heeft een telefoongesprek tussen klaagster en de praktijk plaatsgevonden, waarbij klaagster heeft gemeld dat de teen naast de geamputeerde teen dikker leek. In verband hiermee is door beklaagde een antibioticumkuur (Synulox) voorgeschreven.

3.8. Op 18 maart 2020 heeft een telefoongesprek tussen partijen plaatsgevonden over de uitslag van het histologisch onderzoek van de geamputeerde teen. Uit dat onderzoek was gebleken dat er sprake was van suppuratieve dermatitis rondom het nagelbed en osteomyelitis, maar dat er geen aanwijzingen waren voor neoplasie.

3.9. De volgende dag, op 19 maart 2020, heeft een controleconsult bij beklaagde plaatsgevonden en werd geconstateerd dat een tweede teen (Ph 2) dik en gezwollen was. Beklaagde heeft naast Synulox een extra antibioticum voorgeschreven, te weten Clindoral (clyndamycine) Daarnaast is Rimadyl en wondzalf (Dermiel) voorgeschreven en er is afgesproken dat klaagster met de hond na 7 tot 10 dagen terug zou komen voor controle. Naar aanleiding van een telefoongesprek met klaagster op 25 maart 2020 bleek er weinig verbetering opgetreden en is een fysiek consult afgesproken voor 30 maart 2020.

3.10. Het college heeft begrepen dat klaagster op 27 maart 2020 een andere dierenarts heeft geconsulteerd voor een second opinion. Volgens klaagster heeft deze dierenarts geconstateerd dat er een gele substantie onder de nagel van de aangetaste teen aanwezig was en dat is geadviseerd om een week later biopten te nemen. Voorts is door deze dierenarts Prednison en pijnstillende medicatie voorgeschreven.

3.11. Op 30 maart 2020 heeft de eerder gemaakte controleafspraak bij beklaagde plaatsgevonden. Daarbij is de hond klinisch onderzocht en is, althans volgens beklaagde, geconstateerd dat de teen er veel beter uitzag. Beklaagde heeft geadviseerd te stoppen met Prednison, omdat hij uitging van een bacteriële infectie en om de eerder door hem voorgeschreven antibioticumkuur voort te zetten.

3.12. Uit de patiëntenkaart blijkt dat er in de weken hierna verschillende keren telefonische contacten hebben plaatsgevonden, waarbij onder andere door klaagster is doorgegeven dat zij zich tot een andere dierenartspraktijk had gewend voor lasertherapie en heeft zij op 9 april 2020 telefonisch gemeld dat haar hond 'niet zichzelf' leek en heeft gevraagd wat de vervolgstappen waren. Er is toen een afspraak gemaakt voor een consult op 15 april 2020.

3.13. Bij het consult op 15 april 2020 is door beklaagde vastgesteld dat de hond benauwd was en moeizaam ademde en dat bij longauscultatie afwijkende geluiden hoorbaar waren. In de patiëntenkaart is genoteerd "het hart in orde, longen niet daarom thoraxfoto lateraal...". Blijkens de patiëntenkaart leken op basis van de thoraxfoto over het gehele longveld metastasen te zien. Tussen partijen is vervolgens gesproken over euthanasie, danwel over verwijzing naar een tweedelijns kliniek. Klaagster heeft gekozen voor een verwijzing.

3.14. Uit de stukken is gebleken dat de hond op 21 april 2020 op de tweedelijns kliniek is onderzocht. Er zijn röntgenfoto's gemaakt van de thorax en van de linker ondervoet. Daarnaast is een echografisch onderzoek onder algehele narcose uitgevoerd en zijn biopten afgenomen voor cytologisch onderzoek. Blijkens de verslaglegging is op basis van de uitgevoerde onderzoeken geconcludeerd: "Er is sprake van forse pijnlijkheid met uitgebreide uitwendige ontsteking alsmede verschillende osteolytische laesies van de linker ondervoet. Daarnaast hoest en dyspneu [...], met ernstige uitgebreide longveranderingen zichtbaar op de rntgenfoto's; indicatief voor een respiratoir probleem uitgaande van de diepe luchtwegen. Het is in dit stadium onduidelijk of de verschijnselen bij Muizz door éénzelfde probleem worden veroorzaakt (zoals uitgebreide osteomyelitis met "metastasering" naar overige delen van het lichaam of een primaire neoplasie uitgaande van de linker voorpoot met metastasering naar verdere delen ondervoet links voor alsmede thorax) of dat er sprake is van meerdere separate problemen. Het cytologisch onderzoek van de poot toont groepjes afwijkende mesenchymale cellen, zonder overtuigende ontstekingscomponent aldaar, welke in het kader van sarcoom zouden kunnen passen (echter atypische presentatie en niet direct een verklaring voor de longafwijkingen). Differentiaal diagnostisch komt ook hier een chronisch ontstekingsproces in aanmerking, histopathologie zou hierover meer duidelijkheid kunnen geven. Alhoewel de radiologische bevindingen indicatief kunnen zijn voor een neoplastisch proces, is het beeld niet geheel typisch en zijn er zowel in het eerder histologisch onderzoek van de teen (maart 2020) alsmede de huidige diagnostiek geen overtuigende aanwijzingen gevonden dat de problemen van Muizz daadwerkelijk verklaard kunnen worden door een neoplastisch proces, echter kan dit gezien de complexiteit van de bevindingen alsmede de ingestelde behandelingen niet worden uitgesloten."

3.15. De tweedelijns kliniek is uitgegaan van een zeer gereserveerde prognose. In het kader van de pijnbestrijding zijn er onder meer Fentanyl pleisters voorgeschreven. Besproken werd dat klaagster na intern overleg zou worden geïnformeerd over de eventuele vervolgstappen.

3.16. Op 23 april 2020 is de hond onderweg naar een afspraak op de tweedelijns kliniek overleden. Er is op 24 april 2020 pathologisch onderzoek verricht. Eind juni 2020 is een voorlopig pathologisch rapport uitgebracht, in afwachting van verdere onderzoeken (na ontkalking van het teenbot van digiti 2). Uit de patiëntenverslaglegging volgt dat er in de periode na het overlijden van de hond verschillende keren per e-mail contact tussen partijen is geweest.

3.17. In het definitieve pathologische verslag van 17 september 2020 is als conclusie vermeld: "Digiti 2 en metacarpalia 3: ernstige multifocale subacute necrotiserende en purulente osteomyelitis en dermatitis met osteolyse. .... Aanvulling na ontkalking 26-08-2020: Digiti 2: multifocaal histocytair sarcoom. Conclusie: In deze hond is een systemisch histiocytair sarcoom, ook wel maligne histiocytose, de oorzaak van de klinische verschijnselen. Metastasen zijn aanwezig in de longen, het hart, de aorta, de pleura, de lever, de milt, de nieren en de binieren.... Het overlijden van de hond kan verschillende oorzaken hebben. De metastasen in meerdere organen zouden kunnen hebben geleid tot multi-organ failure, wat tot de dood zou kunnen leiden. ... De afwijkingen in digiti 2 en metacarpalia 3 kunnen zowel passen bij een inflammatoir proces met mogelijk een infectieuze oorzaak alsmede bij een neoplastisch proces welke verband zou kunnen houden met de afwijkingen in bovenstaande organen. Histologie hiervan volgt zodra de ontkalking compleet is. Aanvulling na ontkalking 26-08-2020: Uitgezaaid histiocytair sarcoom in zowel de weke als benige delen van digiti 2. De necropurulente ontsteking in digiti 2 is waarschijnlijk secundair aan de metastasen ontstaan."

3.18. Per saldo is op basis van het pathologisch onderzoek na ontkalking dus vastgesteld dat er sprake was van een histiocytair sarcoom (maligne histiocytose) met uitzaaiingen in diverse organen, daaronder het hart, de aorta, de longen, de lever, de nieren en de milt.

3.19. De e-mail correspondentie tussen partijen na het overlijden van de hond hebben de bij klaagster bestaande onvrede over de door beklaagde verleende zorg aan de hond niet kunnen wegnemen. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geschil is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beantwoording van die vraag gaat het er naar vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar om de vraag of beklaagde, in retrospectief bezien en de specifieke omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, heeft gehandeld als van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot mag worden verwacht.

5.2. Voor zover beklaagde wordt verweten dat hij in de nazorg tekort is geschoten nadat door hem op 15 april 2020 middels een thoraxfoto metastasen in de longen werden vermoed, heeft het college dit verwijt zo begrepen dat hij na die datum geen contact meer heeft opgenomen met klaagster en geen betrokkenheid zou hebben getoond. Naar vaste jurisprudentie geldt in dit verband eerstens dat klachten over de communicatie met en de bejegening van een diereigenaar door een dierenarts in beginsel buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen, tenzij dit van invloed is geweest op de verleende zorg aan het dier. Dit kan hier naar het oordeel van het college niet worden geconcludeerd, nu de hond op 15 april 2020 na overleg met klaagster is verwezen naar een tweedelijns kliniek, die het onderzoeks- en behandeltraject vanaf dat moment heeft overgenomen. In die zin is voorstelbaar en begrijpelijk geweest dat beklaagde het verdere traject heeft afgewacht en de communicatie met klaagster vanaf dat moment aan de tweedelijns kliniek heeft overgelaten.

5.3. Beklaagde wordt onder meer verweten dat hij zonder deugdelijk voorafgaand onderzoek de betreffende derde teen (Ph 3) van de linker voorpoot heeft geamputeerd en dat die teen na amputatie onvoldoende op afwijkingen is onderzocht, alsmede dat geen adequate zorg is verleend en onvoldoende pijnbestrijding is toegepast nadat een tweede teen (Ph 2) van de betreffende voorpoot eveneens bleek te zijn aangetast. Klaagster heeft in dat verband gesteld dat zij tijdens het consult op 9 maart 2020 heeft verzocht om een CT-scan te maken, maar dat beklaagde dat heeft nagelaten. Beklaagde heeft echter betwist dat door klaagster tijdens het consult om het maken van een CT-scan is verzocht en de feiten op dit punt kunnen door het college niet met zekerheid worden vastgesteld. Hoe het ook zij, het college ziet onvoldoende grond om tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten dat beklaagde op die dag geen CT-scan heeft gemaakt. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.

5.4. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde niet verwijtbaar gehandeld door bij het consult op 28 februari 2020 in eerste instantie qua waarschijnlijkheidsdiagnose uit te gaan van een verstuiking van het linker polsgewricht, mede omdat de kreupelheid acuut was ontstaan tijdens een wandeling en het buigen en strekken van de pols bij het orthopedisch onderzoek pijnlijk bleek. De ingezette medicatie paste daarbij. Het college gaat er overigens vanuit dat de later geamputeerde teen op dat moment nog niet zichtbaar was aangetast.

5.5. Bij het consult op vrijdag 6 maart 2020 is door beklaagde vastgesteld dat het nagelbed van de derde teen van de linker voorpoot ontstoken en pijnlijk was, dat er sprake van een necrotische lucht en dat de hond nog immer kreupel liep. Er is toen een antibioticum, Amoxibactin (amoxicilline), voorgeschreven en de afspraak gemaakt om na het weekend over het vervolg te beslissen. Op maandag 9 maart 2020 bleek dat er, ondanks de ingezette antibioticumkuur, geen verbetering was opgetreden en dat de bewuste teen nog steeds pijnlijk en erg aangetast was en de hond nog steeds kreupel liep. Overigens is het niet zo dat er door beklaagde voorafgaand aan de amputatie geen nader onderzoek is uitgevoerd. Het college trekt niet in twijfel dat de hond, in verband met het feit dat een operatie onder algehele narcose zou moeten worden uitgevoerd, klinisch is onderzocht en voorts heeft beklaagde een röntgenfoto gemaakt van de linker ondervoet, waarop een forse zwelling van de weke delen te zien was, maar waarbij het bot niet leek te zijn aangetast. Het college kan beklaagde volgen waar hij is uitgegaan van een bacteriële nagelbedontsteking of van een tumor van de teenpunt (plaveiselcelcarcinoom) dan wel van beide opties. Op basis van de beschreven onderzoeksbevindingen, het feit dat de inzet van antibiotica geen verbetering had gebracht en de hond kreupel bleef lopen, heeft beklaagde naar het oordeel van het college op valide gronden en in het belang van het welzijn van de hond geadviseerd en besloten tot amputatie van de teen. Met de amputatie heeft klaagster ook ingestemd en zij heeft niet bestreden dat tijdens het voorgaande consult op 6 maart 2020 reeds over een mogelijke amputatie was gesproken, als er geen verbetering zou optreden. Op grond van het voorgaande deelt het college niet de stelling van klaagster dat er voorafgaande aan de amputatie door beklaagde onvoldoende onderzoek is verricht. Het college wijst er in dit verband ook op dat nadien bij de tweedelijns kliniek ook na uitgebreide onderzoeken geen eensluidende diagnose kon worden gesteld en het nog lange tijd heeft geduurd voordat op basis van een nader pathologisch onderzoek middels ontkalking- definitief werd geconcludeerd dat er sprake was van een histiocytair sarcoom met uitzaaiingen, hetgeen wijst op de complexiteit van de aandoening, op grond waarvan het ook zeer de vraag zou zijn geweest of, als er op 9 maart 2020 wél was besloten tot het maken van een CT-scan, daaruit reeds concrete aanwijzingen naar voren zouden zijn gekomen voor de eerst in september 2020 bekend geworden definitieve diagnose. Het college gaat er verder niet vanuit dat de amputatie klaagster is opgedrongen, waar zij een dag later blijkens de patiëntenkaart bij telefonische navraag heeft laten weten dat de hond nog niet echt op de betreffende poot stond, maar dat het goed ging met de hond, die zich beter leek te voelen dan voor de operatie.

5.6. Beklaagde heeft de geamputeerde teen ingestuurd naar een laboratorium voor histologisch onderzoek. Het college gaat er vanuit dat dit onderzoek, als te doen gebruikelijk, mede heeft plaatsgevonden met de vraagstelling of er sprake was van een kwaadaardige tumor. Door het laboratorium is geconcludeerd dat er sprake was van een uitgebreide ontstekingsreactie rondom het nagelbed met uitgebreide necrose, maar dat er geen aanwijzingen waren voor neoplasie. Op grond hiervan mocht beklaagde naar het oordeel van het college in redelijkheid uitgaan van een bacteriële infectie als onderliggende oorzaak van de aangetaste teen en wordt onvoldoende aanleiding gezien om hem aan te rekenen dat hij niet is uitgegaan van een tumoreus proces en daarover geen verdere navraag heeft gedaan bij het laboratorium, dat kennelijk ook zelf geen aanleiding zag voor een nader pathologisch onderzoek (zoals middels ontkalking van de geamputeerde teen in een zuurbad). Beklaagde heeft erop gewezen dat met de amputatie het letsel volledig was weggehaald en ook de sneevlakken schoon bleken. De uitslag van het histologisch onderzoek is met klaagster besproken en ook in die zin treft beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt.

5.7. Nadat bij een verbandwissel op 13 maart 2020 werd geconcludeerd dat de wond goed genas en de situatie onder controle leek, heeft klaagster op 17 maart 2020 naar de praktijk gebeld met de melding dat een tweede teen (Ph 2) verdikt was en heeft zij daarvan foto's naar de praktijk gestuurd. Beklaagde heeft Synulox (amoxicilline/clavulaanzuur) voorgeschreven en bij een fysiek controleconsult op 19 maart 2020 bleek de teen flink gezwollen en pijnlijk en liep de hond wederom kreupel. Bij het algemeen lichamelijk onderzoek werden, behoudens de kreupelheid, door beklaagde geen verdere afwijkingen geconstateerd. Indachtig de uitslag van het histologisch onderzoek van de reeds geamputeerde teen, dat een dag eerder, op 18 maart 2020, bekend was geworden, is naar het oordeel van het college begrijpelijk en verdedigbaar geweest dat beklaagde dacht met een bacterieel ontstekingsproces te maken te hebben. Daarbij is qua antibiotica aanvullend Clindoral (clindamycine) voorgeschreven, een 'zwaarder' antibioticum dat door beklaagde bewust is verkozen vanwege de werking bij ontstekingen in diepere weefsels, tezamen met Rimadyl en honingzalf voor plaatselijke behandeling. Uit de patiëntenkaart is gebleken dat klaagster vervolgens diverse keren (bijvoorbeeld op 23 en 25 maart en op 6 en 9 april) contact heeft gehad met de praktijk en heeft beklaagde enkele keren geadviseerd om de medicamenteuze therapie voort te zetten.

5.8. Naar het oordeel van het college is begrijpelijk geweest dat beklaagde er, op basis van zijn onderzoeksbevindingen tijdens het fysieke consult op 30 maart 2020 en het feit dat de hond een dag eerder ook volgens klaagster zelf beter liep, vanuit is gegaan dat de hond aan de beterende hand was en dat de antibioticumkuur met Clindoral aansloeg. Blijkens de patiëntenkaart heeft klaagster op 6 april 2020 telefonisch contact gehad met een assistente van de praktijk omdat de teen weer flink ontstoken was, de teennagel was afgebroken en de linker voorpoot door de hond niet belast werd, en is door beklaagde geadviseerd door te gaan met de antibioticumkuur en het aanbrengen van de voorgeschreven honingzalf, hetgeen op afstand en uitgaande van een bacteriële infectie naar het oordeel van het college nog verdedigbaar is geweest. Op 9 april 2020 heeft weer een telefonisch contact plaatsgevonden met de praktijk en heeft klaagster aangegeven dat de hond 'niet zichzelf' leek en wilde zij weten wat de vervolgstappen waren, waarna een fysiek consult is afgesproken op 15 april 2020. Bij dat consult bleek dat de lichamelijke conditie van de hond, die benauwd was en moeizaam ademde, acuut was verslechterd en heeft beklaagde een röntgenfoto van de thorax gemaakt, waarop metastasen in de longen te zien leken. Het college kan zich verenigen met het feit dat beklaagde op basis van die bevindingen tijdens dit consult euthanasie ter sprake heeft gebracht dan wel als andere optie een verwijzing naar een tweedelijns kliniek heeft benoemd, om te bezien of chemotherapie nog een behandeloptie betrof. Na in eerste instantie voor euthanasie te hebben gekozen, is klaagster daar na overleg met een vriendin op terug gekomen en heeft zij voor verwijzing naar een tweedelijns kliniek gekozen.

5.9. Nu de eerdere uitslag van het histologisch onderzoek van de geamputeerde teen d.d. 18 maart 2020 wees in de richting van een bacteriële infectie en de tweede aangetaste teen er bij het consult op 30 maart 2020 beter uitzag en de behandeling leek aan te slaan, ziet het college onvoldoende aanleiding om tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten dat beklaagde vóór het consult op 15 april 2020 niet direct aanleiding heeft gezien om op eigen initiatief meer en nadere onderzoeken te doen, temeer ook omdat klaagster, die op ruime reisafstand (1,5 uur) van de praktijk woonachtig is, tussentijds op 27 maart 2020 nog bij een andere dierenarts is geweest voor een second opinion en de hond daags nadien beter liep en de hond vanaf 4 april 2020 bij een andere praktijk nog lasertherapie heeft ondergaan, over welke behandeling beklaagde door klaagster overigens is geïnformeerd.

5.10. Voor zover beklaagde wordt verweten qua pijnbestrijding tekort te zijn geschoten wordt het volgende overwogen. Nadat op 15 april 2020 door klaagster voor verwijzing werd gekozen is door beklaagde eerstens Rimadyl verstrekt c.q. voorgeschreven, hetgeen normaalgesproken effectieve en goedwerkende pijnmedicatie betreft. Dat het mogelijk klaagster zelf is geweest die na vertrek uit de praktijk om zwaardere pijnmedicatie heeft verzocht, doet er niet aan af dat beklaagde daar dan middels het versturen van een recept gevolg aan heeft gegeven en vervolgens Prednison en Tramadol heeft voorgeschreven. Het college gaat er vanuit dat daarmee voldoende en toereikende pijnbestrijdende medicatie is verstrekt om de periode tot aan het eerste consult bij de tweedelijns kliniek te overbruggen.

5.11 Op grond van het voorgaande en mede gelet op de verbetering die tijdens fysieke consulten werd vastgesteld in combinatie met het feit dat uit het histologisch onderzoek van de geamputeerde teen geen aanwijzingen voor neoplasie waren gebleken, is naar het oordeel van het college verdedigbaar geweest dat de focus van beklaagde gericht is gebleven op de behandeling van een bacteriële infectie. Uit de door klaagster in het geding gebrachte uitdraaien van haar telefooncontacten blijkt weliswaar dat zij de nodige keren met de praktijk van beklaagde heeft gebeld, echter is voor het college niet met zekerheid vast te stellen wat er tijdens die contacten, die met name met de assistente van de praktijk plaatsvonden, steeds is besproken en van de zijde van klaagster is verzocht. Voor zover de gezondheidssituatie bij het consult op 15 april 2020 acuut en ernstig verslechterd bleek te zijn, is onvoldoende gebleken dat beklaagde in de daaraan voorafgaande behandelperiode concrete aanwijzingen had voor een onderliggend neoplastisch proces en zij herhaald dat eerst geruime tijd later, na het overlijden van de hond, middels nader pathologisch onderzoek is vastgesteld dat sprake was van een agressieve vorm van systemische kanker, die zich in korte tijd kan hebben uitgezaaid. Uit het repliek van klaagster volgt overigens dat het haar voorafgaande aan het consult op 15 april 2020 zelf niet eerder was opgevallen dat de hond moeizaam ademde en ook was volgens klaagster geen sprake van een duidelijke vermagering. Op grond van dit alles en hoewel achteraf bezien moet worden geconcludeerd dat het door beklaagde ingestelde op een bacteriële infectie gericht behandeltraject niet zinvol is geweest, ziet het college onvoldoende aanleiding om tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten dat beklaagde niet eerder bedacht is geweest op een tumoreus proces.

5.12. Voor zover beklaagde wordt verweten dat er geen deugdelijk dossier is bijgehouden, is zijn patiëntenverslag inderdaad soms aan de summiere kant geweest en wordt hem door het college aanbevolen dienaangaande verbeteringen door te voeren. Echter doet zulks er niet aan af dat in de patiëntenkaart de meest essentiële zaken zijn opgenomen en is ook niet ongebruikelijk om bij klinische onderzoeken alleen afwijkende bevindingen in de patiëntenkaart te noteren. Waar klaagster nog heeft gesteld dat een incompleet dossier is verstuurd naar de tweedelijns kliniek, is niet gebleken van het bewust achter willen houden van informatie en heeft beklaagde voldoende aannemelijk gemaakt dat het vanwege de omvang van het dossier en het feit dat er ook radiologisch beeldmateriaal moest worden verstuurd, het zijn assistentes computertechnisch niet direct lukte om het dossier in zijn geheel door te sturen, waar dit verwijt ook niet ziet op het veterinair technisch handelen van beklaagde en ook om die reden niet kan slagen. Dat laatste geldt ook voor het verwijt dat er kennelijk geen dossier is verstuurd naar een andere tweedelijns kliniek waar klaagster eveneens naartoe wilde worden verwezen. Het college gaat er vanuit dat dit het gevolg is geweest van miscommunicatie, nog los van de vraag of beklaagde hier persoonlijk voor verantwoordelijk kan worden gehouden en dit ook niet zijn veterinair handelen betreft. Tot slot ziet het college geen aanleiding om te concluderen dat beklaagde de vragen van klaagster over de aangetaste poot niet heeft willen beantwoorden, nu hij in zijn e-mailbericht aan klaagster van 14 mei 2020, dus in de periode na het overlijden van de hond, heeft getracht uitleg te geven, maar heeft voorgesteld om op dat moment eerst het definitieve pathologisch rapport af te wachten, hetgeen voorstelbaar is geweest, waar klaagster zich ook in kon vinden.

5.13. Voor overige nog aan beklaagde gemaakte verwijten geldt dat ze naar het oordeel van het college niet zijn komen vast te staan althans dat ze van onvoldoende gewicht zijn om daar tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.14. Het geheel overziend moet voor klaagster uitermate teleurstellend zijn geweest dat eerst in een erg laat stadium na diverse uitgebreide onderzoeken de onderliggende oorzaak is vastgesteld van de ziekteverschijnselen die uiteindelijk tot het overlijden van de hond hebben geleid. Dit laat echter onverlet dat beklaagde naar het oordeel van het college in retrospectief bezien en in aanmerking genomen de gebleken complexiteit van het ziektebeeld, begrijpelijk en nog binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft gehandeld en dat onvoldoende aanleiding wordt gezien voor tuchtrechtelijke consequenties. Een en ander leidt ertoe dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te 's-Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. M. Lockhorst, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2021.