ECLI:NL:TDIVTC:2021:45 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/96

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:45
Datum uitspraak: 03-08-2021
Datum publicatie: 22-10-2021
Zaaknummer(s): 2020/96
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen twee dierenartsen die wordt verweten zonder toestemming van de diereigenaar een kat te hebben geëuthanaseerd. Ongegrond.

X,      klaagster,    

tegen:

Y,      beklaagde sub 1 (zaaknr. 2020/96),

Z,      beklaagde sub 2 (zaaknr. 2020/97),

1. DE PROCEDURE

Het college heeft in beide zaken kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift. Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een repliek in te dienen ten gevolge waarvan door beklaagden ook geen dupliek meer is ingediend. Bij de mondelinge behandeling van de zaak waren beide beklaagden aanwezig. Klaagster is niet op de hoorzitting verschenen. Na de zitting is de beslissing op de zaak door het college aangehouden, om beklaagden nog in de gelegenheid te stellen een rapport van de politie in het geding te brengen. Na ontvangst daarvan heeft het college over de klachten in raadkamer beraadslaagd en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht heeft betrekking op het zonder toestemming van klaagster euthanaseren van haar kat en op de weigering om de patiëntenkaart aan klaagster dan wel aan haar partner te verstrekken, nadat de kat was geëuthanaseerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De klacht heeft betrekking op de kat van klaagster, een Europese korthaar, geboren 6 juni 2000.

3.2. In de middag van 20 juli 2020, omstreeks 14:00 uur, is een Whatsapp-bericht met een foto van een kat geplaatst in een buurtwhatsappgroep, waar beklaagde sub 1 in privé deel van uitmaakt. Het bericht onder de foto luidde: “Wie kent deze kat? Volledig uitgemergeld en met een vreemde hangbuik.” Beklaagde sub 1 herkende de kat als zijnde de kat van klaagster en heeft in de whatsappgroep gereageerd met het bericht dat zij de kat kende, dat het dier ziek was en medische zorg nodig had en, indien de eigenaar zich niet zou melden, naar de praktijk kon worden gebracht.

3.3. Omstreeks 14:30 uur die dag is de kat door een buurtbewoner afgeleverd op de praktijk. Beklaagde sub 2 heeft de kat onderzocht en geconcludeerd dat de gezondheidstoestand zeer slecht was. In verweer zijn de onderzoeksbevindingen beschreven:  Er was sprake van longoedeem, een onbehandelde schildkieraandoening, hyperthyreoïdie, met bijbehorende symptomen: ‘broodmager’ (nog maar 2 kg), te zwak om op de poten te staan, een hartslag van meer dan 250 slagen per minuut (‘bonzend en vrijwel niet meer te tellen’) en zeer kortademig. Daarnaast had de kat een grote, onbehandelde oude buikbreuk c.q. liesbreuk, waren de ingewanden slechts bedekt door een dun laagje huid en sleepte het uitpuilende gedeelte van de buik over de grond. Dit laatste zou al jaren het geval zijn. De linker achterpoot functioneerde slecht en was zeer pijnlijk bij palpatie. Er was ook sprake van ontstoken mondweefsel met pussig slijm. In de patiëntenkaart is genoteerd dat er sprake was van ernstige verwaarlozing, die te ver was gevorderd om er nog iets aan te kunnen doen. Verder is genoteerd dat de kat in een eerder stadium voor haar schildklier behandeld had moeten worden en aan de liesbreuk had moeten worden geopereerd. De kat is na onderzoek op de praktijk in eerste instantie door beklaagde sub 2 in opname geplaatst en heeft extra zuurstof toegediend gekregen.

3.4. De kat was bekend binnen de praktijk. Uit de patiëntenkaart volgt dat de kat regelmatig ingegroeide nagels had en een vervilte vacht. Op16 november 2017 is de kat onderzocht vanwege een tumor en granuloom op de lippen en een forse bult op de buik, vermoedelijk een buikbreuk. Er is destijds bloedonderzoek verricht, waaruit bleek dat de kat aan hyperthyreoïdie leed. Uit de patiëntenkaart volgt dat er over de buikbreuk destijds vanuit de praktijk contact is geweest met een specialist, waarbij is geconcludeerd dat het een oude breuk betrof, die ervoor zorgde dat er in de buikholte geen ruimte meer was voor de organen, die naar buiten werden gedrukt en dat in de fase waarin het proces zich bevond, er geen herstel meer mogelijk was. De kat kreeg met betrekking tot de schildklieraandoening medicatie voorgeschreven, onder meer Thiafeline 2,5 mg en Prednoral 5 mg. Bij een volgend bezoek aan de praktijk bleek dat de kat in gewicht was aangekomen. Volgens beklaagden is klaagster hierna niet meer met de kat op controle geweest en is zij zonder overleg met de toediening van de medicatie in het kader van de hyperthyreoïdie gestopt.

3.5. Op 27 februari 2020 heeft een consult op de praktijk plaatsgevonden in verband het feit dat de kat vermagerd was en ‘zeurde om eten’, hetgeen volgens beklaagden kon worden gerelateerd aan de enkele jaren eerder vastgestelde hyperthyreoïdie, die geruime tijd niet meer met medicatie was behandeld. De kat woog op dat moment nog maar 2,5 kilogram. Uit de patiëntenkaart volgt dat sprake was van een onbehandelde hyperthyreoïdie, alsook dat door beklaagde sub 1 is geadviseerd tot euthanasie van de kat, waarover klaagster tot maandag na dat consult bedenktijd werd gegeven. Van de zijde van beklaagden is gesteld dat er vervolgens niets meer van klaagster werd vernomen, ook niet na telefonisch ingesproken voicemailberichten met een verzoek om contact op te nemen.  Op 16 maart 2020 heeft beklaagde sub 1 een e-mailbericht aan klaagster verzonden, waarin als behandelopties zijn genoemd een uitgebreid bloedonderzoek dan wel euthanasie. In het e-mailbericht wordt wederom het advies voorgelegd om de kat te euthanaseren en klaagster een termijn tot 18 maart 2020 gegeven om te reageren op het advies. Er is aangekondigd dat bij het uitblijven van een reactie, een melding wegens verwaarlozing en het onthouden van zorg zou worden gedaan bij de dierenpolitie via het Landelijk meldpunt dierenleed (nr. 144), hierna: de dierenpolitie. Van de zijde van klaagster is hier niet op gereageerd. Gebleken is overigens dat er in die periode toch geen melding is gedaan bij de dierenpolitie.  

3.6. Vervolgens is, zoals hiervoor reeds beschreven, de kat op 20 juli 2020 door een buurtgenoot naar de praktijk gebracht, nadat een foto van de kat in de buurt-whatappgroep was geplaatst en de kat door beklaagde sub 1 werd herkend.

3.7. Van de zijde van beklaagden is gesteld dat het hen op die bewuste 20e juli 2020, ondanks diverse pogingen daartoe, niet is gelukt om klaagster telefonisch te bereiken en dat een wel verkregen telefonisch contact met de zoon van klaagster er niet toe leidde dat klaagster zich die middag meldde. Vanuit de praktijk is er vervolgens tevens contact gezocht met de dierenpolitie. Omstreeks 16:30 uur die dag, ongeveer twee uur nadat ze was binnengebracht, is de kat geëuthanaseerd. Uit de patiëntenkaart volgt dat de partner van beklaagde omstreeks 17:00 uur die middag op de praktijk arriveerde om de kat op te halen en toen vernam dat de kat was geëuthanaseerd. Klaagster heeft in haar klaagschrift overigens gesteld dat zij die middag aan het fietsen was en geen telefoon bij zich droeg.

3.8. Aan de partner van klaagster is, naar het college uit de stukken heeft begrepen ongeveer een week na de euthanasie, in eerste instantie geweigerd om aan hem de opgevraagde patiëntenkaart te verstrekken. Op of omstreeks 27 juli 2020 heeft beklaagde sub 1 de patiëntenkaart met de factuur en een bijbehorend schrijven in een enveloppe langs laten brengen bij klaagster thuis. Van de zijde van beklaagden is onbestreden gesteld dat de partner van klaagster op dat moment de patiëntenkaart niet wilde aannemen. Daarna heeft beklaagde sub 1 de brief met patiëntenkaart en factuur alsnog per e-mail aan klaagster verstuurd. In dat e-mailbericht van 27 juli 2020 is tevens nader beschreven hoe de medische voorgeschiedenis is geweest.

3.9. Op enig moment hierna is klaagster de onderstaande tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op hun verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geschil is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster dan wel of zij anderszins tekort zijn geschoten in de uitoefening van hun beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat in het veterinair tuchtrecht een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen diergeneeskundig handelen verantwoordelijk kan worden gehouden. In dit geval is gebleken dat beide beklaagden betrokken zijn geweest bij althans overleg hebben gehad over de beslissing tot euthanasie en daar ook beiden achter stonden. Nu beklaagden de klacht over de euthanasie blijkens het verweerschrift ook als tegen hen beiden gericht hebben opgevat en zij dienaangaande ook gezamenlijk en eensluidend verweer hebben gevoerd, zal het college hen in tuchtrechtelijke zin beiden voor die beslissing verantwoordelijk houden, waaraan niet afdoet dat de euthanasie feitelijk door beklaagde sub 2 is uitgevoerd.

Ten aanzien van de weigering tot afgifte van de patiëntenkaart

5.3. Beklaagde sub 1 wordt verweten dat zij heeft geweigerd de patiëntenkaart aan (de partner van) klaagster te verstrekken nadat de kat was geëuthanaseerd.

Het college overweegt dat het een recht van een diereigenaar is om de patiëntenkaart te verkrijgen als deze daar om vraagt. Van de zijde van beklaagden is gesteld dat de weigering te maken heeft gehad met de nog openstaande nota (naar het college heeft begrepen de euthanasie betreffende) en omdat, althans volgens beklaagden, de partner van klaagster zich onbehoorlijk zou hebben gedragen toen hij, naar het college heeft begrepen ongeveer een week na de euthanasie, op de praktijk langskwam om de patiëntenkaart op te halen. Deze argumenten vormen echter geen valide redenen om diereigenaren de patiëntenkaart te weigeren. Nu deze weliswaar niet op eerste verzoek, maar wel korte tijd nadien aan de partner van klaagster in een enveloppe is aangeboden en vervolgens per e-mail naar klaagster is verzonden, is voor het college niet gebleken van een situatie waarin is getracht klaagster informatie te onthouden of haar te willen beletten vervolgstappen te ondernemen, als het entameren van de onderhavige tuchtprocedure. Nu deze gedraging verder ook geen betrekking heeft op de veterinaire zorgverlening, ziet het college onvoldoende grond voor een tuchtrechtelijke maatregel op dit punt.

Ten aanzien van het zonder toestemming euthanaseren van de kat

5.5. In zijn algemeenheid wordt van een dierenarts verwacht om, alvorens tot euthanasie van een dier over te gaan, daarover eerst in overleg met de eigenaar te treden om de situatie te bespreken en toestemming te verkrijgen. Deze hoofdregel dient in principe altijd te worden gevolgd en lijdt slechts uitzondering indien er sprake is van een kritieke, acute noodsituatie, waarin een dier ondraaglijk lijdt, zodanig dat uitstel van euthanasie niet in het belang van het welzijn van het dier is en een eigenaar, ondanks verrichte inspanningen daartoe, niet bereikbaar is.

5.6. Uitgaande van de informatie in de patiëntenkaart, bestonden er bij beklaagden al zeer geruime tijd aan klaagster kenbaar gemaakte ernstige zorgen over de conditie en het welzijn van de kat, was klaagster met betrekking tot de hyperthyreoïdie al geruime tijd niet meer met de kat ter controle op de praktijk geweest en is ook niet gereageerd op eerdere, in februari / maart 2020 gegeven adviezen tot euthanasie en het dringende verzoek om hierover met de praktijk contact op te nemen en te beslissen. Gelet op die medische voorgeschiedenis, die van de zijde van klaagster niet is bestreden, in combinatie met de beschreven onderzoeksbevindingen op 20 juli 2020, die wezen op een verdere, ernstige fysieke achteruitgang, met een uiterst slechte prognose, was euthanasie naar het oordeel van het college een reële, aangewezen en veterinair verantwoorde optie. Het college trekt ook niet in twijfel dat een opname voor de nacht daar geen verbetering meer in zou kunnen hebben gebracht.

5.7. Hoewel ook in een zodanige ernstige en kritieke situatie de hoofdregel blijft dat de euthanasie aan een eigenaar dient te worden voorgelegd, zijn er naar het oordeel van het college in het onderhavige geval voldoende inspanningen verricht om hierover met klaagster in contact te komen. Het college trekt niet in twijfel dat het op die bewuste 20e juli 2020, ondanks diverse pogingen daartoe, niet is gelukt om klaagster zelf te bereiken. Onbestreden is gesteld dat, aangezien op enig moment werd vermoed dat klaagster wellicht telefonische oproepen vanaf de (herkenbare) vaste telefoonlijn van de praktijk niet wilde opnemen vanwege de eerder aangekondigde melding aan de dierenpolitie, ook via meerdere mobiele telefoons is getracht klaagster te bereiken. Er is via via wel telefonisch contact met de zoon van klaagster verkregen, die daarbij zou hebben aangegeven dat hij, zodra hij klaagster zou kunnen bereiken, terug zou bellen, hetgeen die middag echter niet meer is gebeurd.  Gelet op het voorgaande zijn naar het oordeel van het college in dit specifieke geval voldoende pogingen ondernomen om klaagster te bereiken om haar ervan te overtuigen dat het dierwelzijn in het geding was en dat euthanasie in het belang van het dier, ter voorkoming van verder leed en pijn, de meest aangewezen optie betrof. Overigens volgt uit de na de zitting in het geding gebrachte stukken dat er voorafgaande aan de euthanasie ook nog contact is geweest met de (dieren)politie die, zo staat met zoveel woorden vermeld in het overgelegde politieverslag, toestemming heeft gegeven voor de euthanasie. Gelet op de niet bestreden medische voorgeschiedenis, de eerder verstrekte adviezen tot euthanasie en de voldoende aannemelijk geworden uiterst precaire conditie waarin de kat op die 20ste juli 2020 verkeerde, ziet het college in dit specifieke geval onvoldoende aanleiding om tuchtrechtelijke consequenties te moeten verbinden aan het feit dat de toestemming van klaagster voor de euthanasie niet meer is afgewacht. Het college benadrukt daarbij wel dat het uitgangspunt blijft dat voorafgaande toestemming van de diereigenaar vereist is en dat van deze hoofdregel niet lichtvaardig mag worden afgeweken. Daarvan is in dit specifieke geval evenwel niet gebleken.

5.8. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING   

Het college:

In de zaken met de nummers 2020/96 en 2020/97:

verklaart de klachten ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers secretaris en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2021.