ECLI:NL:TDIVTC:2021:42 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/94

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:42
Datum uitspraak: 29-07-2021
Datum publicatie: 22-10-2021
Zaaknummer(s): 2020/94
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten bij de castratie van een cavia onjuist c.q. nalatig te hebben gehandeld en daarnaast tekort te zijn geschoten in de nazorg. Gegrond berisping.

X,        klaagster,

tegen

Y,         beklaagde.

DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 27 mei 2021, waarbij van partijen alleen klaagster is verschenen. Hierna is uitspraak bepaald.

DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat zij bij de castratie van de cavia van klaagster veterinair onjuist c.q. nalatig heeft gehandeld en dat zij daarnaast tekort is geschoten in de verleende nazorg. Op de meer specifieke verwijten die beklaagde worden gemaakt zal hierna worden ingegaan.

DE VOORGESCHIEDENIS

Het gaat in deze zaak om de cavia van klaagster, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ruim 3 jaar oud was.

Op 26 oktober 2019 heeft beklaagde na een daartoe gemaakte afspraak bij klaagster thuis een castratie bij de cavia uitgevoerd. Na de operatie en bij het vertrek van beklaagde uit de woning was de cavia nog niet (volledig) ontwaakt uit de narcose.

Klaagster heeft op enig moment na het vertrek van beklaagde geconstateerd dat de operatiewond bloedde. Omdat de cavia ook niet wakker werd uit de narcose, heeft klaagster getracht met beklaagde telefonisch contact op te nemen, echter bleek beklaagde niet bereikbaar. Klaagster stelt dat de cavia vijf uur na de operatie nog niet wakker was, reden waarom zij heeft getracht andere dierenartsenpraktijken telefonisch te benaderen voor advies. Door een bij een andere praktijk werkzame dierenarts met wie zij contact kreeg, is vervolgens geadviseerd om de cavia wakker te wrijven door het kopje en de schouders te masseren. Op enig moment hierna is de cavia uit de narcose ontwaakt.

De volgende dag heeft klaagster de cavia, liggend in bloed, dood aangetroffen in zijn kooi in de woning. Klaagster heeft sectie op het stoffelijk overschot van de cavia laten verrichten. Daaruit kwam naar voren dat sprake was van een liesbreuk en van een inwendige bloeding. Voorts is bij de sectie in het lieskanaal van de cavia los (niet vastgeknoopt) hechtmateriaal aangetroffen.

Omdat klaagster ontevreden was over de door beklaagde verleende zorg, heeft zij contact gezocht met beklaagde. Klaagster heeft ongeveer een week na de operatie contact gehad met beklaagde. Partijen zijn tijdens dat gesprek niet tot een oplossing in der minne gekomen. Klaagster heeft vervolgens nog gecorrespondeerd met de aansprakelijkheidsverzekeraar van beklaagde althans van haar praktijk, die geen aansprakelijkheid heeft erkend. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft schriftelijk verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de cavia van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

Wellicht ten overvloede merkt het college eerstens op dat op basis van vaste jurisprudentie financiële kwesties tussen partijen buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen. Eventuele geschilpunten dienaangaande worden in een tuchtprocedure buiten de beoordeling gelaten.

Klaagster verwijt beklaagde dat de castratie niet onder hygiënische omstandigheden is uitgevoerd. Klaagster stelt dat de castratie heeft plaatsgevonden op haar, niet schoongemaakte, keukentafel in een woonkamer vol hondenhaar, in plaats van in een steriele omgeving. Ook werd de cavia volgens klaagster na de operatie op de koude keukenvloer gelegd en niet op een warmtemat. Tegenover die laatste stelling heeft beklaagde gesteld dat zij klaagster voor haar vertrek uit de woning heeft geadviseerd om de cavia warm te houden. Onduidelijk is gebleven welke (voorzorgs)maatregelen er precies door beklaagde zijn getroffen en geadviseerd en of er sprake is geweest van te koude en/of onhygiënische omstandigheden. Klaagster heeft weliswaar foto’s aan het dossier gevoegd, maar dat betreffen geen foto’s van de operatie, noch van de tafel waarop de operatie heeft plaatsgevonden, waar het meer algemeen de vraag is in hoeverre het in de particuliere woning mogelijk is geweest om een steriele werkomgeving te creëeren. Gelet hierop en mede gelet op het feit dat niet is komen vast te staan dat de later ontstane complicaties hierdoor zijn veroorzaakt, wordt door het college onvoldoende aanleiding gezien voor een tuchtrechtelijke maatregel op dit punt.

Een ander verwijt dat beklaagde wordt gemaakt is dat zij de cavia na de operatie geen antagonerend middel heeft toegediend. Beklaagde heeft dit betwist en gesteld dat zij na de ingreep bij de cavia Sedastop (en Inflacam) heeft toegediend. Gelet op deze tegenstrijdige lezingen en bij gebrek aan nader door klaagster bijgebracht bewijs, kunnen de feiten hieromtrent door het college niet worden vastgesteld. Daarbij neemt het college tevens in aanmerking dat klaagster ter zitting heeft verklaard dat zij niet de gehele operatie van de cavia heeft gevolgd, omdat zij tijdens de operatie ook buiten haar woning is geweest. Daarmee is dus niet uitgesloten dat beklaagde Sedastop heeft toegediend op een moment dat klaagster dit niet heeft gezien. Het blijft daarmee onduidelijk of er een antagonerend middel is toegediend en de feiten dienaangaande kunnen door het college niet met zekerheid worden vastgesteld. Het is vaste tuchtrechtspraak dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Aldus wordt dit klachtonderdeel afgewezen.

Het vorenstaande neemt niet weg dat niet in geschil is dat beklaagde na de operatie uit de woning is vertrokken nog voordat de cavia geheel uit de narcose was ontwaakt. Beklaagde heeft weliswaar gesteld dat de cavia ‘aan het wakker worden was’, maar heeft kennelijk niet gewacht tot zeker was dat de cavia daadwerkelijk uit de narcose was ontwaakt. Het bij een eigenaar achterlaten van een dier dat nog niet uit de narcose is ontwaakt, betreft naar het oordeel van het college geen veterinair juiste en verantwoorde werkwijze. Een dierenarts dient een dier dat na een ingreep nog onder narcose is, te monitoren tijdens de recovery en eerst bij de eigenaar achter te laten als vast staat dat het dier uit de narcose is ontwaakt. Het valt beklaagde dan ook te verwijten dat zij er niet voor heeft gekozen om ter plaatse te wachten tot het moment dat de cavia wakker was. Deze werkwijze acht het college eens te meer verwijtbaar nu beklaagde vervolgens niet bereikbaar is geweest toen het wakker worden van de cavia uitbleef. Klaagster heeft onweersproken gesteld dat het praktijknummer van beklaagde niet bereikbaar was, dat zij, toen zij naar het mobiele nummer van beklaagde belde een voicemailbericht te horen kreeg waarbij verwezen werd naar een noodnummer, en dat zij bij het bellen naar dat noodnummer eveneens alleen een voicemailbericht te horen kreeg. Het college heeft geen reden om de weergave van klaagster in twijfel te trekken. Het is voor het college verder ongewis gebleven of beklaagde achtervang had geregeld voor het geval zij niet bereikbaar was en waarmee door klaagster contact kon worden opgenomen bij complicaties. Dat klaagster op eigen initiatief zelf met andere dierenartspraktijken contact heeft opgenomen en adviezen heeft gevraagd en gekregen, doet hier niet aan af. Klaagster heeft onweersproken gesteld dat de cavia na vijf uur nog niet wakker was. Daarvan uitgaande is het college van oordeel dat beklaagde in de nazorg tekort is geschoten, door niet ter plaatse te wachten totdat de cavia wakker was en door vervolgens niet bereikbaar te zijn en kennelijk ook geen achtervang te hebben geregeld.

Uit sectie is gebleken dat er in het lieskanaal van de cavia los hechtmateriaal is aangetroffen. Dit vormt voor van het college voldoende bewijs om er vanuit te gaan dat bij de operatie het hechten van de operatiewond niet correct is verlopen. De suggestie van beklaagde dat klaagster hier mogelijk zelf debet aan is geweest doordat de cavia is gemasseerd, acht het college niet aannemelijk. Ook op dit punt acht het college de klacht gegrond.

Op grond van het vorenstaande is de klacht gegrond, als omschreven in de overwegingen 5.5 en 5.6. Na te melden maategel wordt door het college passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht gegrond, als omschreven in de overwegingen 5.5 en 5.6;

geeft beklaagde daarvoor een berisping, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel b, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. J. Hilvering, en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2021.