ECLI:NL:TDIVTC:2021:41 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/89

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:41
Datum uitspraak: 01-07-2021
Datum publicatie: 22-10-2021
Zaaknummer(s): 2020/89
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Niet ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat is geweigerd veterinaire zorg te verlenen aan de hond van klaagster, die in haar visie in een noodsituatie verkeerde. Klacht niet-ontvankelijk.

X,      klaagster,

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Na bestudering van de stukken is het college tot het oordeel gekomen dat de klacht niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Dit is bij brieven van 6 mei 2020 aan partijen kenbaar gemaakt. Klaagster heeft hierop telefonisch gereageerd en aangegeven het met die beslissing niet eens te zijn, waarna is besloten om deze in een voor beroep vatbare uitspraak op te nemen. Partijen zijn hierover bij brief van 11 mei 2020 geïnformeerd.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat op maandag 3 augustus 2020 is geweigerd veterinaire zorg te verlenen aan de hond van klaagster, die in haar visie in een noodsituatie verkeerde.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster. 

3.2. Uit de stukken volgt dat er van de zijde van klaagster op maandag 3 augustus 2020 in ieder geval twee keer telefonisch contact is opgenomen met de praktijk van beklaagde. Daarbij heeft het telefonisch contact met de assistente van de praktijk plaatsgevonden. Volgens klaagster heeft ze aan de assistente verteld dat haar hond erg benauwd was, maar zou de assistente hebben aangegeven dat er geen sprake was van een spoedgeval, omdat de hond nog at,  dronk en speelde en zou tegen klaagster zijn verteld dat zij niet op de praktijk terecht kon voor een consult en een onderzoek.

3.3. Volgens klaagster verliep het tweede telefoongesprek met de assistente later op diezelfde dag op nagenoeg vergelijkbare wijze, waarbij gezegd zou zijn dat er op dat moment maar één dierenarts op de praktijk aanwezig was, die niet in de gelegenheid was om de hond te zien. Volgens beklaagde heeft de assistente tijdens het tweede gesprek met klaagster een consult op dezelfde dag aangeboden bij de partner van beklaagde (eveneens werkzaam als dierenarts bij de praktijk) of bij een andere op de praktijk aanwezige dierenarts, maar gaf klaagster aan dat ze alleen een consult bij beklaagde wenste, echter had hij op de bewuste dag verlof en was hij niet op de praktijk aanwezig, reden waarom er voor de volgende ochtend een afspraak bij beklaagde is ingepland. Klaagster heeft met zoveel woorden gesteld dat, als haar wel was aangeboden die dag met de hond bij de praktijk langs te komen, het haar niet had uitgemaakt door welke dierenarts haar hond kon worden gezien. Er is in ieder geval door de assistente een afspraak gemaakt voor een consult bij beklaagde voor de volgende dag, op 4 augustus 2020.

3.4. Uit de stukken heeft het college begrepen dat klaagster zich die maandag 3 augustus 2020 in de avond met haar hond naar de spoeddienst van een andere dierenkliniek heeft gewend en dat zij in verband daarmee de op 4 augustus 2020 geplande afspraak bij beklaagde heeft afgezegd.

3.5. Blijkens de stukken heeft beklaagde, naar hij stelt via klaagster, een patiëntenverslag ontvangen van de dierenkliniek waartoe klaagster zich in de avond van 3 augustus 2020 had gewend en heeft op 4 augustus 2020 een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en beklaagde over de gang van zaken tijdens de voorgaande dag, waarbij volgens klaagster ten onrechte is geweigerd de hond op de praktijk te ontvangen voor een consult. Het gesprek heeft de bij klaagster bestaande onvrede daarover niet kunnen wegnemen. Op enig moment hierna heeft klaagster besloten een klacht tegen beklaagde bij het college in te dienen.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd

5. DE BEOORDELING

5.1. Beklaagde wordt verweten dat op 3 augustus 2020 is geweigerd veterinaire zorg aan de hond van klaagster te verlenen.

5.2. Alvorens kan worden toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht, heeft het college te beoordelen of de klaagster in haar klacht kan worden ontvangen. Vast staat dat klaagster beklaagde verwijt dat zij op maandag 3 augustus 2020 niet op de praktijk terecht kon althans dat niet zou zijn aangeboden klaagster met de hond naar de praktijk te laten komen voor onderzoek, terwijl er in de visie van klaagster sprake was van een spoedsituatie.

5.3. Het college overweegt dat in het veterinair tuchtrecht als uitgangspunt geldt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen diergeneeskundig handelen verantwoordelijk kan worden gehouden en niet voor het veterinair handelen van collegae. In dat kader is vastgesteld dat klaagster haar klacht tegen beklaagde in persoon heeft gericht en geen klachten heeft ingediend tegen collega’s van beklaagde.

5.4. Het college constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat beklaagde op de bewuste maandag zijn vaste verlofdag had en niet op de praktijk aanwezig was, en dat hij die dag niet persoonlijk betrokken is geweest bij de gevoerde telefonische gesprekken met klaagster over het wel of niet naar de praktijk laten komen van de hond. Dat beklaagde daar achteraf over is geïnformeerd doet daar niet aan af .

5.5. Uit de stukken is gebleken dat er de volgende dag, op 4 augustus 2020, een telefonisch gesprek tussen klaagster en beklaagde heeft plaatsgevonden en dat toen is besproken wat er zich de vorige dag had voorgedaan en de onvrede van klaagster daarover. Daarbij heeft beklaagde per saldo enkel achteraf als spreekbuis namens de praktijk(medewerkers) gefungeerd.

5.6. Nu klaagster heeft geklaagd over de gang van zaken op 3 augustus 2020 en in aanmerking genomen dat het college er vanuit gaat dat beklaagde die dag zijn vaste verlofdag had en hij persoonlijk niet betrokken is geweest bij de bedoelde telefoongesprekken, kan hij daar in tuchtrechtelijke zin niet verantwoordelijk voor worden gehouden. Overigens kan in het veterinair tuchtrecht geen klacht worden ingediend tegen een dierenartsenpraktijk als zodanig. Op grond van het voorgaande is het college tot de conclusie gekomen dat klaagster niet in haar klacht tegen beklaagde kan worden ontvangen en wordt aldus niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling.

5.7. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, plaatsvervangend voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2021.