ECLI:NL:TDIVTC:2021:40 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/82

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:40
Datum uitspraak: 01-07-2021
Datum publicatie: 22-10-2021
Zaaknummer(s): 2020/82
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten het humane geneesmiddel Alprazolam aan een particulier dierhoudster voor haar honden te hebben voorgeschreven en afgegeven zonder, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5 van de Regeling diergeneeskundigen, de omstandigheden waaronder de dieren werden gehouden te kennen en over de medicatiehistorie van de dieren te beschikken en zonder te voldoen aan de voorwaarden die gelden in het kader van de ‘cascaderegeling’ als bedoeld in artikel 5.1 van het Besluit diergeneeskundigen. Gegrond zonder oplegging van een maatregel.

De klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15 lid 2, onderdeel b, van de Wet dieren,

hierna: de klachtambtenaar

tegen

dierenarts X,  beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer en de repliek. Door beklaagde is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een akte van dupliek in te dienen. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. De gemachtigde van de klachtambtenaar en beklaagde waren ter zitting aanwezig. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

In het klaagschrift wordt beklaagde verweten dat zij het humane geneesmiddel Alprazolam aan een particulier dierhoudster voor een of meer van haar honden heeft afgegeven zonder, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5 van de Regeling diergeneeskundigen, de omstandigheden waaronder de dieren werden gehouden te kennen en zonder over een medicatiehistorie van de dieren te beschikken, waarbij ook niet was voldaan aan de voorwaarden die gelden in het kader van de ‘cascaderegeling’, als bedoeld in artikel 5.1 van het Besluit diergeneeskundigen. In het klaagschrift is verzocht beklaagde de maatregel van een berisping op te leggen. Tijdens de hoorzitting is de klachtambtenaar hierop in zoverre teruggekomen, dat bij die gelegenheid is verzocht om de klacht gegrond te verklaren zonder oplegging van een maatregel.

3. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna worden ingegaan.

4. DE VOORGESCHIEDENIS

4.1. Aan de klacht ligt een berechtingsrapport van de NVWA ten grondslag. Uit dat rapport is gebleken dat een dierhoudster bij diverse praktijken in het land het humane geneesmiddel Alprazolam verstrekt kreeg, nadat zij dit had aangevraagd voor haar honden, die veel reisden en daarvoor angstig waren, terwijl nadien is geconcludeerd dat deze dierhoudster het geneesmiddel in het kader van een verslaving voor eigen gebruik aanwendde. Aangezien de dierhoudster het middel op dezelfde wijze en ook onder verschillende, gefingeerde namen bij meerdere praktijken verstrekt had gekregen, is door de NVWA onderzoek verricht naar het handelen van diverse daarbij betrokken dierenartsen. Beklaagde is een van de dierenartsen tegen wie een onderzoek is ingesteld. Op 8 mei 2019 is zij door de NVWA gehoord. De NVWA heeft van de diverse onderzoeken berechtingsrapporten opgemaakt en die naar de klachtambtenaar verzonden. De klachtambtenaar heeft op basis daarvan besloten een aantal tuchtprocedures te starten, daaronder de onderhavige tegen beklaagde. De klacht tegen beklaagde ziet op de volgende feiten en omstandigheden.

4.2. Beklaagde is als dierenarts werkzaam bij een dierenartsenpraktijk voor gezelschapsdieren met vestigingen op verschillende locaties. Het college heeft uit de stukken begrepen dat op 31 augustus 2018 door een op de hoofdvestiging werkzame collega voor de bewuste dierhoudster 32 tabletten Alprazolam zijn voorgeschreven en dat daarbij de afspraak is gemaakt dat de medicatie op de nevenvestiging in Zwijndrecht kon worden opgehaald, waar beklaagde werkzaam was. Onduidelijk is gebleven of de medicatie op de hoofdvestiging werd voorgeschreven na een telefonisch verzoek van de dierhoudster of na een fysiek consult. In het behandelrapport is slechts opgenomen ‘LVE: alprazolam 0,25 mg 16 tabl, 4 x dgs 1; alprazolam 0,5 mg 16 tabl 4 x dgs 1 + receptuurkosten; naar zwijn, patiëntenkaart staat in de mail van andere DA’. Het e-mailbericht waaraan wordt gerefereerd is overigens niet in het geding gebracht.

4.3. Op 15 september 2018 heeft de dierhoudster de vanuit de hoofdvestiging voorgeschreven medicatie opgehaald bij beklaagde op de nevenvestiging in Zwijndrecht. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de dierhoudster tijdens dat bezoek, waarbij zij haar honden overigens niet had meegebracht, aangaf dat zij wat langer op vakantie zou gaan dan oorspronkelijk gepland en dat om die reden meer Alprazolam nodig was dan eerder op de hoofdvestiging was voorgeschreven. Daarop heeft beklaagde die dag zelf nog eens 32tabletten voorgeschreven. In totaal zijn er op die dag derhalve 64 tabletten Alprazolam aan de dierhoudster verstrekt.

4.4. De klachtambtenaar verwijt beklaagde de medicatie in strijd met wettelijke regelgeving en de zorgvuldige beroepsuitoefening te hebben voorgeschreven c.q. afgegeven.

5. DE BEOORDELING

Vooraf

5.1. Gebleken is dat aan beklaagde met betrekking tot hetzelfde feitencomplex ook reeds een bestuurlijke boete van € 1.000 is opgelegd. Uitgangspunt in de tuchtrechtelijke jurisprudentie, althans tot dusverre, is dat bij eenzelfde onderliggend feitencomplex en een eventuele samenloop met andere rechtsgebieden (het strafrecht of het bestuursrecht), geen strijdigheid met het ‘ne bis in idem’ beginsel wordt aangenomen. Achterliggende gedachte is dat de rechtsgebieden verschillende doelen dienen en dat een tuchtprocedure niet als punitief van aard en niet als de behandeling van een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 van het EVRM wordt gezien. Het tuchtrecht heeft betrekking op het individueel handelen van veterinaire zorgverleners en dient een afzonderlijk en specifiek doel, te weten het bewaken, borgen en bevorderen van de goede en zorgvuldige beroepsuitoefening. Op grond hiervan kan de tuchtklacht in behandeling worden genomen, met de aantekening dat het college rekening houdt met de uitkomst van de tegen een beklaagde geëntameerde andere procedure die op hetzelfde feitencomplex ziet, in dit geval dus de bestuursrechtelijke boete.

Inhoudelijk

5.2. In geschil is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij had behoren te betrachten jegens een dier of dieren waarvoor haar hulp was ingeroepen, danwel of zij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van haar beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.3.Alprazolam betreft een humaan geneesmiddel met een angstdempende en rustgevende werking, dat wordt ingezet bij de behandeling van angststoornissen. Op basis van de zogenoemde ‘cascaderegeling’, dus bij wege van uitzondering,wordt althans werd dit middel in het verleden voorgeschreven voor bijvoorbeeld huisdieren die angstig waren voor vuurwerk tijdens de jaarwisseling. In dit geval werd het middel door de dierhoudster aangevraagd omdat haar honden angstig zouden zijn bij het reizen. Door de NVWA is geconcludeerd dat deze medicatie in werkelijkheid door de dierhoudster voor eigen gebruik, in het kader van een verslaving, werd aangewend.

5.4. Uit de wet volgt dat het in beginsel verboden is om als dierenarts een geneesmiddel voor een dier voor te schrijven dat niet voor de desbetreffende diersoort envoor de van toepassing zijnde aandoening is geregistreerd. Op dat verbod is onder voorwaarden een uitzondering mogelijk op grond van de reeds genoemde ‘cascaderegeling’. Het college verwijst in dit geval naar artikel 5.1 van het Besluit diergeneeskundigen, dat betrekking heeft op dieren die niet voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd. Voor Alprazolam geldt dat het als humaan geneesmiddel alleen kan worden voorgeschreven ten behoeve van dieren als is voldaan aan de voorwaarden zoals die worden gesteld in het eerste lid van artikel 5.1 van het Besluit diergeneeskundigen. Daarbij moet er onder meer sprake zijn van onaanvaardbaar lijden c.q. van een veterinaire noodzaak om het middel voor een dier voor te schrijven en van een aandoening waarvoor in Nederland geen diergeneesmiddel in de handel is gebracht. Naar vaste jurisprudentie geldt tevens dat een beroep op de cascaderegeling een gedegen afweging van de dierenarts vraagt, die gemotiveerd in schriftelijke stukken tot uiting dient te komen. Juist bij een van de registratiebeschikking afwijkende toepassing dient de veterinaire noodzaak daartoe van geval tot geval te worden beoordeelden in verslaglegging te worden verantwoord.

5.5. Vaststaat dat er in Nederland geen diergeneesmiddelen in de handel zijn gebracht voor de behandeling van honden met angst voor reizen. Er zijn echter wel middelen geregistreerd voor andere angsten bij honden, met name waar het betreft angst voor harde geluiden (zoals bij vuurwerk). De klachtambtenaar heeft in dat verbandgewezen op de diergeneesmiddelenSileo (REG NL 114469) en Pexion (REG NL 110795 en REG NL 110796). Verder leidt het college uit de stukken af dat ook het voedingssupplement Zylkène uitkomst kan bieden bij honden met diverse vormen van stress. Naar het oordeel van het college ligt het in de rede om als dierenarts in situaties als de onderhavige eerst na te gaan en te beoordelen of één van deze diergeneesmiddelen kan worden ingezet, in plaats van aan deze diergeneesmiddelen voorbij te gaan en over te gaan tot het voorschrijven van het humane geneesmiddel Alprazolam, dat ook niet specifiek voor angst bij reizen is geregistreerd. Voor zover door beklaagde is gesteld dat het lastig(er) zou zijn om Sileo toe te dienen, is het college van oordeel dat enkel het gebruiksgemak geen valide argument vormt om een humaan geneesmiddel te verkiezen boven een geregistreerd diergeneesmiddel. Hiernaast geldt dat, indien er al een veterinaire noodzaak zou zijn om voor een humaan geneesmiddel te kiezen, dit dan – zoals in rov. 5.4 is beschreven –naar vaste jurisprudentie in ieder geval schriftelijk dient te worden gemotiveerd en verantwoord. Dat die administratieve verslaglegging volgens de wet niet aan specifieke voorwaarden hoeft te voldoen, maakt niet dat een beroep op de cascaderegeling niet in verslaglegging zou hoeven te worden beargumenteerd. Hierin is beklaagde tekort geschoten. In het behandelrapport is alleen vermeld ‘WD: mevr komt medicatie ophalen, gaat 4 wkn weg, wilde voor langer mee dan 4 dagen, is bedoeld voor reizen in de auto, maar mogelijk nog wel een keer in de auto tijdens de vakantie, dus voor 4 dgn extra meegegeven. Mevr gebruikt het ook tijdens oud en nieuw’. Dit betreft naar het oordeel van het college geen toereikende onderbouwing van een veterinaire noodzaak om in dit geval naar een humaan geneesmiddel uit te moeten wijken. De medicatie is naar het oordeel van het college dan ook onvoldoende gefundeerd en lichtvaardig voorgeschreven. Hoewel beklaagde in eerste instantie heeft voortgebouwd op het feit dat de medicatie reeds door een collega op een andere vestiging was voorgeschreven, heeft zij de voorgeschreven hoeveelheid verdubbeld zonder dat zij i) de hond(en)had gezien, ii) de hond(en) of de dierhoudster kende, iii) de beschikking had over een patiëntenkaart waarin haar collega zijn of haar afwegingen betreffende het voorschrijven van Alprazolam afdoende had vastgelegd en zonder dat zij iv) de medicatiehistorie van de hond(en) kende. Per saldo heeft beklaagde extra tabletten van het middel voorgeschreven louter op basis van een gesprek met een voor haar onbekende dierhoudster. Op grond van het voorgaande acht het college de klacht gegrond.

5.6.Ter zitting is aan de orde geweest dat in het berechtingsrapport van de NVWA, zoals dat in de onderhavige tuchtprocedure door de klachtambtenaar in het geding is gebracht,privégegevens en de weergave van verhoren staan vermeld van beklaagde, maar ook van andere dierenartsen. Van de zijde van de klachtambtenaar is in de stukken en ter zitting aangegeven dat dit te maken heeft gehad met het feit dat de in het berechtingsrapport genoemde dierenartsen, net als beklaagde, voor dezelfde praktijk werkzaam waren en dat er een samenhang tussen de zaken bestond, waarbij het middel binnen (andere vestigingen van) de praktijk aan de betreffende dierhoudster is verstrekt. De klachtambtenaar heeft aangegeven dat de wijze waarop een en ander in het berechtingsrapport is vastgelegd vanuit privacy-oogpunt onzorgvuldig is geweest en dat de NVWA erop is gewezen om daar in de toekomst anders en zorgvuldiger mee om te gaan.Op grond hiervan heeft de klachtambtenaar het college ter zitting verzocht om bij een gegrondverklaring van de klacht aan beklaagde geen maatregel op te leggen. Gelet hierop en mede gelet op het door beklaagde getoonde inzicht in de onzorgvuldigheid en verwijtbaarheid van haar handelen in combinatie met het feit dat aan haar reeds een bestuurlijke boete voor deze kwestie is opgelegd, zal het college de klachtambtenaar hierin volgen.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht gegrond, maar ziet af van het opleggen van een maatregel, een en ander als bedoeld in artikel 8.32 van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2021.