ECLI:NL:TDIVTC:2021:4 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2019/63

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:4
Datum uitspraak: 14-01-2021
Datum publicatie: 30-04-2021
Zaaknummer(s): 2019/63
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat er met betrekking tot een hond geen bloedonderzoek is verricht, terwijl daartoe wel reeds een bloedmonster was afgenomen. Ongegrond.

X,          klaagster,

tegen

Y,                       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 29 oktober 2020. Beide partijen zijn daarbij verschenen. Na de hoorzitting is de zaak door het college in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat er met betrekking tot de zieke hond van klaagster geen bloedonderzoek is verricht, terwijl daartoe wel reeds een bloedmonster was afgenomen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Dobermann (teef), geboren op 2 juli 2010. 

3.2. Op 12 april 2019 heeft klaagster met haar hond een dierenarts (niet zijnde beklaagde) geconsulteerd, omdat het dier al enige tijd niet fit was en wat uitvloeiing had uit haar vulva. De hond is klinisch onderzocht, waaruit onder meer bleek dat de hond koorts en een vergrote en pijnlijke melkklier had. Ook heeft onderzoek van de urine van de hond plaatsgevonden, waarin bloed, eiwit, een verhoogde hoeveelheid witte bloedlichaampjes en ook bacteriën aanwezig bleken te zijn. Er is een antibioticum (Amoxicilline) en ontstekingsremmende medicatie (Novacam) voorgeschreven en er werd afgesproken dat er in de daarop volgende week een controleconsult zou plaatsvinden.

3.3. Daags nadien constateerde klaagster dat er pus uit de vulva van de hond kwam en heeft zij telefonisch de in dat weekend dienstdoende dierenarts (evenmin zijnde beklaagde) geraadpleegd, die op basis van de door klaagster beschreven klachten–pus uit de vulva, de hond braakte en had ook diarree gehad een ander antibioticum (Clavubactin: amoxicilline / clavulaanzuur) heeft voorgeschreven, naast antibraakmedicatie.

3.4. Op 17 april 2019 heeft het controleconsult plaatsgevonden op de praktijk waartoe klaagster zich in eerste instantie op 12 april 2019 had gewend. Als de patiëntenkaart van die praktijk wordt gevolgd, heeft klaagster tijdens dit consult aangegeven dat het beter leek te gaan met de hond, die niet meer had gebraakt en nu transparantere, lichtbruine uitvloeiing uit de vulva had. Bij het klinisch onderzoek werd geconstateerd dat de hond een verhoogde lichaamstemperatuur had, maar dat de eerder gezwollen melkklier kleiner en niet meer pijnlijk was. Klaagster werd geadviseerd de eerder door de weekenddierenarts voorgeschreven antibioticumkuur (Clavubactin) af te maken en daarna telefonisch contact op te nemen om te bespreken hoe het met de hond ging.  Blijkens de patiëntenverslaglegging heeft klaagster op 19 april 2019 aan de betreffende praktijk telefonisch doorgegeven dat de uitvloeiing uit de vulva nagenoeg over was en dat de hond na toediening van de antibraakmedicatie at en niet braakte. Als de hond de antibraakmedicatie niet kreeg en droge brokken te eten kreeg, braakte ze wel. Klaagster werd geadviseerd om, als de braakklachten aan zouden houden zonder duidelijke oorzaak, de hond gedurende een maand maagzuurremmende medicatie te geven.

3.5. Omdat de gezondheidsklachten van de hond in de periode nadien niet verbeterden, heeft klaagster op 20 april 2019, na tevoren telefonisch te hebben geïnformeerd naar de mogelijkheden en kosten van een consult en nader onderzoek, de praktijk van beklaagde geconsulteerd. Beklaagde heeft de hond onderzocht en vastgesteld dat ze koorts (39,6 graden Celsius), roodroze slijmvliezen en een opgezette buik had. Na een uitgevoerde undulatietest is een echografie van het abdomen gemaakt, waarbij blijkens de patiëntenkaart is vastgesteld dat er geen vrij vocht in de buik aanwezig was, maar dat wel sprake was van een erg gevulde blaas, naast dat de lever wat onregelmatig leek te zijn. Er is per injectie antibraakmedicatie toegediend (Prevomax) en er is een bloedmonster bij de hond afgenomen voor nader onderzoek.

3.6. Het bloedonderzoek heeft echter niet plaatsgevonden. Het college heeft begrepen dat klaagster voor vertrek uit de praktijk aan de balie heeft aangegeven dat zij de factuur op dat moment niet kon voldoen en dat zij de betaling zou gaan regelen via een derde partij. Van de zijde van de praktijk is aangegeven dat het bloedonderzoek zou worden uitgevoerd zodra in ieder geval de helft van de factuur zou zijn voldaan. Blijkens de patiëntenkaart is het afgenomen bloedmonster gedurende een week in de koelkast van de praktijk bewaard gebleven, maar heeft de praktijk geen betaling of reactie van klaagster meer ontvangen.

3.7. Nadien is gebleken dat een dag na het consult op de praktijk van beklaagde, op 21 april 2019, de klinische gesteldheid van de hond dermate slecht was dat is besloten tot euthanasie, die is uitgevoerd door een dierenarts van een andere praktijk. Klaagster stelt dat bloedonderzoek door beklaagde de hond had kunnen redden en besloten de onderhavige tuchtprocedure te entameren.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij die beoordeling geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van beklaagde beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. Het college heeft de klacht aldus begrepen dat beklaagde wordt verweten dat er geen bloedonderzoek is uitgevoerd, omdat klaagster de factuur niet direct kon betalen. In dat kader wordt vooropgesteld dat het college naar vaste jurisprudentie in beginsel niet oordeelt over financiële aangelegenheden tussen partijen, tenzij de zorg van het dier daardoor in het geding is gekomen. De vraag is of dit in de onderhavige zaak kan worden geconcludeerd.

5.3. Beklaagde heeft gesteld dat uit de anamnese tijdens het consult op 20 april 2019 naar voren kwam dat de hond in de daaraan voorafgaande periode van ongeveer een week twee keer met lichtbruine uitvloeiing uit de vulva was aangeboden bij een andere dierenartsenpraktijk, waar tot de diagnose melkklierontsteking was gekomen en antibiotica, ontstekingremmende medicatie en antibraakmedicatie was toegepast c.q. voorgeschreven. Volgens klaagster was de hond nog steeds lusteloos, braakte ze en at en dronk ze slecht. Blijkens de patiëntenkaart constateerde beklaagde bij het klinisch onderzoek dat de hond koorts had (39,6 graden Celsius), dat de slijmvliezen roodroze waren, dat de CRT minder dan 1 seconde en de polsfrequentie 140 slagen per minuut bedroeg en dat er geen sprake was van respiratoire aritmie. Behalve de verhoogde lichaamstemperatuur werd qua afwijkende bevindingen vastgesteld dat de buik van de hond opgezet was. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde veterinair juist gehandeld door op basis van haar bevindingen en de uitgevoerde undulatieproef, in combinatie met het feit dat de klachten al enige tijd bestonden, een echografie van het abdomen te maken, onder meer om uit te sluiten dat er vrij vocht in de buik aanwezig was, in welk geval terstond ingrijpen mogelijk vereist was. 

5.4. Het college heeft geen reden om in twijfel te trekken dat, zoals beklaagde heeft gesteld, uit het echografisch onderzoek alleen bleek dat de blaas erg gevuld was en de lever iets onregelmatig, maar dat er geen vrij vocht, tumoren, blaasstenen of andere afwijkingen in de buik van de hond waarneembaar waren. Nu het echografisch onderzoek geen direct verontrustende zaken aan het licht had gebracht die tot onmiddellijke actie noopten, kan het college beklaagde volgen in haar keuze om bloed af te nemen voor nader onderzoek en om, in afwachting van de uitslagen van dat bloedonderzoek, in eerste instantie te volstaan met een symptomatische behandeling bestaande uit antibraakmedicatie.

5.5. Ten aanzien van het verwijt dat het bloedonderzoek niet is uitgevoerd, overweegt het college in zijn algemeenheid dat een dierenarts c.q een dierenartsenpraktijk, bij twijfel daarover, enige zekerheid mag verlangen ten aanzien van de betaling van de factuur alvorens over te gaan tot nader onderzoek of een (vervolg)behandeling, met uitzondering van de situatie waarin een dier in een levensbedreigende situatie verkeert of daar aanwijzingen voor zijn. Uitgaande van de situatie dat middels het  echografisch onderzoek reeds was uitgesloten dat sprake was van vrij vocht in de buik en andere afwijkingen die tot direct ingrijpen noopten, in combinatie met het feit dat ook in klinische zin niet is gebleken dat de hond in een kritieke noodsituatie verkeerde – het dier maakte tijdens het consult een wat angstige, maar alerte indruk ziet het college onvoldoende aanleiding om beklaagde te verwijten dat zij niet onmiddellijk nader (bloed)onderzoek heeft verricht en eerst betaling van een gedeelte van de factuur heeft verlangd. Voor zover klaagster zich op het standpunt heeft gesteld dat het uitvoeren van een bloedonderzoek het overlijden van de hond had kunnen voorkomen, betreft dit een speculatieve aanname. In dat verband geldt ook dat er na het overlijden van de hond geen sectie is verricht en er geen duidelijkheid en zekerheid bestaat over de oorzaak van de verslechtering die een dag na het consult bij beklaagde is opgetreden en die dermate ernstig is geweest dat tot euthanasie is besloten. 

5.6. Op grond van het voorgaande ziet het college onvoldoende reden om te oordelen dat aan de zijde van beklaagde sprake is geweest van een tekortschieten dat een tuchtmaatregel zou rechtvaardigen . De klacht wordt daarom ongegrond verklaard. 

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en uitgesproken op 14 januari 2021.