ECLI:NL:TDIVTC:2021:39 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/79

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:39
Datum uitspraak: 30-06-2021
Datum publicatie: 22-10-2021
Zaaknummer(s): 2020/79
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten een kat zonder toestemming van de eigenaar te hebben  geopereerd. Ongegrond.

X,       klaagster,    

tegen:

Y,       beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Op 28 april 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij beklaagde aanwezig was. Klaagster is niet ter zitting verschenen. Na de mondelinge behandeling is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in dat beklaagde de kat van klaagster zonder toestemming heeft geopereerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de Cyperse kat van klaagster.

3.2. Op 22 juli 2020 heeft klaagster in de ochtend telefonisch contact met de praktijk van beklaagde opgenomen in verband met (aanhoudende) braakklachten van de kat. De kat had ook al meerdere dagen niet gegeten. Gelet hierop is klaagster verzocht zo spoedig mogelijk met de kat naar de praktijk te komen. Klaagster is omstreeks 12:00 uur met de kat op de praktijk gearriveerd.

3.3. Bij het klinisch onderzoek werden door beklaagde onder meer bleekroze, plakkerige slijmvliezen, een vertraagde turgor en een pijnlijke volle buik geconstateerd. Beklaagde heeft in overleg met klaagster een röntgenfoto gemaakt, op basis waarvan de verdenking ontstond op een ileus (een darmafsluiting). Gelet hierop en in aanmerking genomen de slechte gezondheidstoestand waarin de kat verkeerde, heeft beklaagde klaagster geadviseerd om de kat direct te opereren.

3.4. De lezingen lopen uiteen over hetgeen er tussen partijen is besproken voorafgaande aan de operatie. Vast staat wel dat klaagster de kat op de praktijk heeft achtergelaten, nadat haar was verteld dat de kat te ziek was om weer mee naar huis te gaan. De kat is op de praktijk opgenomen en geopereerd. De kat is vervolgens echter niet goed uit de operatie bijgekomen en tijdens de recovery overleden.

3.5. Enkele dagen nadien, op 27 juni 2020, hebben partijen met elkaar gesproken. Klaagster heeft daarbij haar onvrede over het handelen van beklaagde geuit, stellende dat de operatie zonder haar toestemming had plaatsgevonden. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige procedure begonnen.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geschil is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de kat van klaagster, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar geldt als criterium of de dierenarts in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. Het is verder vaste tuchtrechtspraak dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van een klager minder geloof verdient dan dat van een beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd.

5.3. Het college stelt ten eerste vast dat niet in geschil is dat de kat van klaagster ten tijde van het consult bij beklaagde in een verontrustende gezondheidssituatie verkeerde, gelet op de klachten waarmee de kat werd aangeboden (braakklachten en al enkele dagen niet gegeten of gedronken). Op basis van de tijdens het consult gemaakte röntgenfoto ontstond een verdenking op een ileus. Naar het oordeel van het college is veterinair niet onjuist geweest dat door beklaagde op basis van de klinische en radiologische onderzoeksbevindingen en de urgentie van de situatie tot een operatie is geadviseerd. Beklaagde heeft aan klaagster, die op vakantie ging en de kat kennelijk nog even mee naar huis wilde nemen, kenbaar gemaakt dat dit niet mogelijk was, gelet op de conditie waarin in de kat verkeerde. Klaagster heeft daarop de praktijk verlaten met achterlating van de kat.

5.4. Beklaagde heeft tijdens de operatie geconstateerd dat de darmen fors waren en gevuld met gas. In de maag zat een korrelige inhoud en de kat had opgezette lymfeknopen. Beklaagde heeft tijdens de operatie geen oorzaak voor de veronderstelde ileus kunnen vaststellen. Na de operatie heeft beklaagde nog bloed van de kat afgenomen. Daaruit bleek een lage hematocrietwaarde en een lage glucosewaarde. Overigens is niet gesteld dat er bij de operatie als zodanig verwijtbare fouten zijn gemaakt en het college kan op basis van de stukken ook niet concluderen dat de kat is gestorven ten gevolge van veterinair onjuist handelen door beklaagde tijdens of na de operatie.

5.5. De klacht behelst per saldo dat de kat zonder toestemming van klaagster is geopereerd. In dat kader geldt als hoofdregel dat een diereigenaar toestemming dient te verlenen voor een operatie, waarbij normaliter ook de risico’s (en de kosten) worden besproken. Beklaagde heeft gesteld dat zij klaagster duidelijk heeft gemaakt dat een operatie noodzakelijk was, dat de kat in zodanige conditie verkeerde dat hij niet meer mee naar huis kon worden gegeven en dat zij uit de bewoordingen van klaagster heeft begrepen dat zij met een operatie instemde. Klaagster heeft daartegenover gesteld dat zij uitdrukkelijk niet wilde dat de kat zou worden geopereerd en dat zij de kat mee naar huis had willen nemen.

5.6. Het college stelt vast dat niet in geschil is dat beklaagde klaagster erop heeft gewezen dat de situatie urgent was en een operatie geen langer uitstel kon dulden en dat de kat in een te slechte conditie verkeerde om mee naar huis te gaan en mogelijk ook een nacht in opname op de praktijk moest blijven. Klaagster heeft in wezen ook niet betwist dat haar kat ten tijde van het consult in een zorgelijke conditie verkeerde en uit haar eigen stellingen volgt dat zij ook zelf rekening hield met de kans op sterfte. Klaagster heeft de kat ook op de praktijk achter gelaten en ook niet gesteld dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de kat enkel zou worden opgenomen ter observatie en monitoring. Het college gaat er dan ook vanuit dat klaagster wist dat haar kat zou worden geopereerd. Voor zover klaagster heeft gesteld dat haar fysiek de weg is versperd naar de ruimte waarin de kat zich bevond en dat haar hierdoor is belet om de kat mee naar huis te nemen, is dit gemotiveerd betwist en wordt die stelling bij gebrek aan bewijs gepasseerd. Als klaagster fysiek zou zijn belet om haar kat mee te nemen, dan zou ook logischer zijn geweest als klaagster, nadat de kat op de praktijk was achtergebleven, eerder protest had aangetekend en dat daarover eerder weer contact met de praktijk was opgenomen. Eerst enkele dagen later is er weer contact met de praktijk geweest over (het overlijden van) de kat, kennelijk nadat klaagster van een vakantie terug was gekeerd. Gelet op het vorenstaande is voor het college niet komen vast te staan dat de kat onder dwang en niet met instemming klaagster is geopereerd en dat zij daar niet van op de hoogte was toen zij de kat op de praktijk achter liet. Het college merkt in dit verband op dat het wellicht raadzaam is om diereigenaren voorafgaande aan een operatie een behandelovereenkomst te laten ondertekenen, teneinde discussies te voorkomen zoals die hier tussen partijen achteraf zijn ontstaan.

5.7. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021.