ECLI:NL:TDIVTC:2021:38 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/75

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:38
Datum uitspraak: 01-07-2021
Datum publicatie: 22-10-2021
Zaaknummer(s): 2020/75
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten het humane geneesmiddel Alprazolam aan een particulier dierhoudster voor haar honden te hebben voorgeschreven en afgegeven zonder, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5 van de Regeling diergeneeskundigen, de omstandigheden waaronder de dieren werden gehouden te kennen en over de medicatiehistorie van de dieren te beschikken en zonder te voldoen aan de voorwaarden die gelden in het kader van de ‘cascaderegeling’ als bedoeld in artikel 5.1 van het Besluit diergeneeskundigen. Gegrond zonder oplegging van een maatregel. 

De klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15 lid 2, onderdeel b, van de Wet dieren,

hierna: de klachtambtenaar

tegen

dierenarts X,  beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek, de dupliek en een nader schrijven van de zijde van beklaagde. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. De gemachtigde van de klachtambtenaar en beklaagde, tezamen met haar advocaat, waren ter zitting aanwezig. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

In het klaagschrift wordt beklaagde verweten dat zij het humane geneesmiddel Alprazolam aan een particulier dierhoudster voor een of meer van haar honden heeft afgegeven zonder, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5 van de Regeling diergeneeskundigen, de omstandigheden waaronder de dieren werden gehouden te kennen en zonder over een medicatiehistorie van de dieren te beschikken, waarbij ook niet was voldaan aan de voorwaarden die gelden in het kader van de zogenoemde ‘cascaderegeling’ als bedoeld in artikel 5.1 van het Besluit diergeneeskundigen. In het klaagschrift is verzocht om beklaagde de maatregel van een berisping op te leggen. Tijdens de hoorzitting is de klachtambtenaar hierop teruggekomen, in die zin dat bij die gelegenheid is verzocht om de klacht gegrond te verklaren zonder oplegging van een maatregel.

3. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna worden ingegaan.

4. DE VOORGESCHIEDENIS

4.1. Aan de klacht ligt een berechtingsrapport van de NVWA ten grondslag. Uit dat rapport is gebleken dat een dierhoudster bij diverse praktijken in het land het humane geneesmiddel Alprazolam verstrekt kreeg, nadat zij dit had aangevraagd voor haar honden, die veel reisden en daarvoor angstig waren, terwijl nadien is geconcludeerd dat deze dierhoudster het geneesmiddel in het kader van een verslaving voor eigen gebruik aanwendde. Aangezien de dierhoudster het middel op dezelfde wijze en ook onder verschillende, gefingeerde namen bij meerdere praktijken verstrekt had gekregen, is door de NVWA onderzoek verricht naar het handelen van de diverse daarbij betrokken dierenartsen. Beklaagde is een van de dierenartsen tegen wie een onderzoek is ingesteld. Op 1 mei 2019 is zij door de NVWA gehoord. De NVWA heeft van de diverse onderzoeken berechtingsrapporten opgemaakt en die naar de klachtambtenaar verzonden. De klachtambtenaar heeft op basis daarvan besloten een aantal tuchtprocedures te starten, daaronder de onderhavige tegen beklaagde. De klacht tegen beklaagde ziet op de volgende feiten en omstandigheden.

4.2. Beklaagde is als dierenarts werkzaam bij een dierenartsenpraktijk voor gezelschapsdieren met vestigingen op verschillende locaties. Op zondag 16 september 2018 is beklaagde telefonisch benaderd door de bewuste dierhoudster met het verzoek Alprazolam voor haar honden voor te schrijven in verband met een aanstaande vakantie. Beklaagde heeft de dierhoudster uitgenodigd naar de praktijk te komen, alwaar zij na een gesprek met de dierhoudster Alprazolam heeft verstrekt. De honden waren bij dit consult niet aanwezig en beklaagde had de dierhoudster niet eerder gezien. Uit het berechtingsrapport heeft het college begrepen dat er op die dag 90 tabletten Alprazolam door beklaagde aan de betreffende dierhoudster zijn afgegeven.

4.3. De klachtambtenaar verwijt beklaagde de medicatie in strijd met wettelijke regelgeving en de zorgvuldige beroepsuitoefening te hebben voorgeschreven en afgegeven.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geschil is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij had behoren te betrachten jegens een dier of dieren waarvoor haar hulp was ingeroepen, danwel of zij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van haar beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

Vooraf procedureel

5.2. Gebleken is dat aan beklaagde met betrekking tot hetzelfde feitencomplex ook een bestuurlijke boete van € 1.000 is opgelegd, waartegen echter bezwaar en vervolgens beroep is aangetekend. Ten tijde van de mondelinge behandeling bij het tuchtcollege was de definitieve uitkomst van de bestuursrechtelijke procedure nog niet bekend. Uitgangspunt in de tuchtrechtelijke jurisprudentie, althans tot dusverre, is dat bij eenzelfde onderliggend feitencomplex en een eventuele samenloop met andere rechtsgebieden (het strafrecht of het bestuursrecht), geen strijdigheid met het ‘ne bis in idem’ beginsel wordt aangenomen. Achterliggende gedachte is dat de rechtsgebieden verschillende doelen dienen en dat een tuchtprocedure niet als punitief van aard en niet als de behandeling van een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 van het EVRM wordt gezien. Het tuchtrecht heeft betrekking op het individueel handelen van veterinaire zorgverleners en dient een afzonderlijk en specifiek doel, te weten het bewaken, borgen en bevorderen van de goede en zorgvuldige beroepsuitoefening. Op grond hiervan komt de klacht voor een tuchtrechtelijke beoordeling in aanmerking.

5.3. Namens beklaagde is in de schriftelijke fase van de procedure en ter zitting uitvoerig betoogd dat aan beklaagde voorafgaande aan haar verhoor door de NVWA niet de cautie zou zijn verleend en dat haar eerst na het verhoor te kennen is gegeven dat er ook een tuchtprocedure zou (kunnen) volgen. Om die reden is van de zijde van beklaagde de niet-ontvankelijkheid van de klacht bepleit.

5.4. Het college is er ambtshalve mee bekend dat, als een dierenarts in verband met vermeend onjuist en verwijtbaar veterinair handelen c.q. een begane wetsovertreding door de NVWA wordt gehoord, doorgaans daaraan voorafgaand de cautie wordt verleend, juist omdat de onderzoeksbevindingen in combinatie met het verhoor tot meerdere procedures kunnen leiden. Behalve tot een tuchtrechtelijke procedure kan een verhoor bijvoorbeeld ook tot een strafrechtelijke of bestuursrechtelijke procedure leiden, voor welke andere procedures, als het verhoor plaatsvindt met het oog op een op te leggen punitieve sanctie, wel het vereiste kan gelden dat de cautie voorafgaande aan het verhoor wordt verleend. 

5.5. Voor het college is onduidelijk gebleven of de cautie al dan niet aan beklaagde is verleend voorafgaande aan haar verhoor door de NVWA. Echter, ook indien het college beklaagde zou volgen in haar standpunt dat dit niet is gebeurd, kan dit niet tot niet-ontvankelijk verklaring van de klacht leiden. Het college volgt op dit punt de jurisprudentie van het Veterinair beroepscollege (ECLI:NL:TDIVBC:2020:12  d.d. 4 december 2020), waarin is bepaald dat de cautie in tuchtrechtelijke procedures niet behoeft te worden verleend, met als argumentatie dat  tuchtprocedures niet zijn aan te merken als de behandeling van een criminal charge in de zin van artikel 6 EVRM en geen strijd opleveren met het ‘nemo tenetur’ beginsel. Voor zover in een eerdere uitspraak (ECLI:NL:TDIVBC:2019:7 d.d. 20 december 2019) wel betekenis aan de cautie werd toegekend, was dat in het kader van de vraag of de klacht binnen een redelijke termijn was ingediend en doet zulks aan de inmiddels geldende jurisprudentie niet af. Aldus wordt dit verweer gepasseerd. Ten overvloede wordt overwogen dat de feiten in deze zaak door beklaagde niet zijn betwist.

Inhoudelijk

5.6. Alprazolam betreft een humaan geneesmiddel met een angstdempende en rustgevende werking, dat wordt ingezet voor de behandeling van angststoornissen. Op basis van de zogenoemde ‘cascaderegeling’, dus bij wege van uitzondering,wordt althans werd dit middel in het verleden voorgeschreven voor bijvoorbeeld huisdieren die angstig waren voor vuurwerk tijdens de jaarwisseling. In dit geval werd het middel door de dierhoudster aangevraagd omdat haar honden angstig zouden zijn bij het reizen. Door de NVWA is geconcludeerd dat deze medicatie in werkelijkheid door de dierhoudster voor eigen gebruik, in het kader van een verslaving, werd aangewend.

5.7. Uit de wet volgt dat het in beginsel verboden is om als dierenarts een geneesmiddel voor een dier voor te schrijven dat niet voor de desbetreffende diersoort en voor de van toepassing zijnde aandoening is geregistreerd. Op dat verbod is onder voorwaarden een uitzondering mogelijk op grond van de reeds genoemde ‘cascaderegeling’. Het college verwijst in dit geval naar artikel 5.1 van het Besluit diergeneeskundigen, dat betrekking heeft op dieren die niet voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd. Voor Alprazolam geldt dat het als humaan geneesmiddel alleen kan worden voorgeschreven ten behoeve van dieren als is voldaan aan de voorwaarden zoals die worden gesteld in het eerste lid van artikel 5.1 van het Besluit diergeneeskundigen. Daarbij moet er onder meer sprake zijn van onaanvaardbaar lijden c.q. van een veterinaire noodzaak om het middel voor een dier voor te schrijven en van een aandoening waarvoor in Nederland geen diergeneesmiddel in de handel is gebracht. Naar vaste jurisprudentie geldt tevens dat een beroep op de cascaderegeling een gedegen afweging van de dierenarts vraagt, die gemotiveerd in schriftelijke stukken tot uiting dient te komen. Juist bij een van de registratiebeschikking afwijkende toepassing dient de veterinaire noodzaak daartoe van geval tot geval te worden beoordeelden in verslaglegging te worden verantwoord.

5.8. Vaststaat dat er in Nederland geen diergeneesmiddelen in de handel zijn gebracht voor specifiek de behandeling van honden met angst voor reizen. Er zijn echter wel middelen geregistreerd voor andere angsten bij honden, met name met betrekking tot angst voor harde geluiden (zoals bij vuurwerk). De klachtambtenaar heeft in dat verband gewezen op de diergeneesmiddelen Sileo (REG NL 114469) en Pexion (REG NL 110795 en REG NL 110796). Verder leidt het college uit de stukken af dat ook het voedingssupplement Zylkène uitkomst kan bieden bij honden met diverse vormen van stress. Naar het oordeel van het college ligt het in de rede eerst na te gaan en te beoordelen of één van deze diergeneesmiddelen kan worden ingezet, in plaats van deze stap over te slaan en over te gaan tot het voorschrijven van het humane geneesmiddel Alprazolam, dat ook niet specifiek voor angst bij reizen is geregistreerd. Voor zover door beklaagde is gesteld dat het lastig(er) zou zijn om Sileo toe te dienen, is het college van oordeel dat enkel het gebruiksgemak geen valide argument vormt om een humaan geneesmiddel te verkiezen boven een geregistreerd diergeneesmiddel. Hiernaast geldt dat, indien er al een veterinaire noodzaak zou zijn om voor een humaan geneesmiddel te kiezen, dit dan – zoals in rov. 5.7 is beschreven – naar vaste jurisprudentie in ieder geval schriftelijk dient te worden gemotiveerd en verantwoord. Dat die administratieve verslaglegging volgens de wet niet aan specifieke voorwaarden hoeft te voldoen, maakt niet dat een beroep op de cascaderegeling niet in verslaglegging zou hoeven te worden beargumenteerd. Hierin is beklaagde naar het oordeel van het college tekort geschoten. In het behandelrapport is alleen vermeld ‘MH: wil met spoed alprazolam op komen halen, gaat op een 4 weekse auto reis met 2 honden spoedkosten maakt mevr niets uit ze wil het direct hebben; honden wegen 31 kg en 35 kg, startdosering (…)’. Dit betreft naar het oordeel van het college geen toereikende onderbouwing van een veterinaire noodzaak om in dit geval naar een humaan geneesmiddel uit te moeten wijken. De medicatie is naar het oordeel van het college dan ook onvoldoende gefundeerd en lichtvaardig voorgeschreven, zeker als ook het aantal tabletten in ogenschouw wordt genomen. In wezen heeft beklaagde een cascademiddel voorgeschreven louter op basis van een gesprek met een voor haar onbekende dierhoudster, zonder dat zij i) de honden kende en had gezien, ii) de beschikking had over een patiëntenkaart of andere schriftelijke voorinformatie en zonder dat zij iii) de medicatiehistorie van de honden kende. Het college oordeelt de klacht dan ook gegrond. Daaraan kan niet afdoen de van de zijde van beklaagde na dupliek nog ingediende medische stukken met informatie van de vroegere dierenarts van de dierhoudster.

5.9. Ter zitting is aan de orde geweest dat in het berechtingsrapport van de NVWA, zoals dat in de onderhavige tuchtprocedure door de klachtambtenaar in het geding is gebracht,privégegevens en de weergave van verhoren staan vermeld van beklaagde, maar ook van andere dierenartsen. Van de zijde van de klachtambtenaar is in de stukken en ter zitting aangegeven dat dit te maken heeft gehad met het feit dat de in het berechtingsrapport genoemde dierenartsen, net als beklaagde, voor dezelfde praktijk werkzaam waren en dat er een samenhang tussen de zaken bestond, waarbij het middel binnen (andere vestigingen van) de praktijk aan de betreffende dierhoudster is verstrekt. De klachtambtenaar heeft aangegeven dat de wijze waarop een en ander in het berechtingsrapport is vastgelegd vanuit privacy-oogpunt onzorgvuldig is geweest en dat de NVWA erop is gewezen om daar in de toekomst anders en zorgvuldiger mee om te gaan. Gelet hierop heeft de klachtambtenaar het college ter zitting verzocht om, bij een gegrondverklaring van de klacht, geen maatregel op te leggen. Het college zal de klachtambtenaar hierin volgen.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht gegrond, maar ziet af van het opleggen van een maatregel, een en ander als bedoeld in artikel 8.32 van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 juli  2021.