ECLI:NL:TDIVTC:2021:29 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/35

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:29
Datum uitspraak: 27-05-2021
Datum publicatie: 08-07-2021
Zaaknummer(s): 2020/35
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
  • Gegrond met berisping
  • Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten veterinair tekort te zijn geschoten in de verleende zorg aan en de behandeling van twee katten. Deels gegrond. Berisping.

X,       klaagster,

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 25 maart 2021. Van partijen was alleen klaagster aanwezig. Beklaagde is op correcte wijze uitgenodigd voor de mondelinge behandeling, maar is niet verschenen. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt, in hoofdzaak, verweten dat zij veterinair tekort is geschoten in de verleende zorg aan en de behandeling van enkele katten van klaagster. Ter zitting heeft klaagster bevestigd dat zij ten tijde van de behandeling van een van deze katten (D. en B.) geen eigenaar of houder van de kat was en aangegeven dat zij begrijpt dat de klacht over de behandeling van deze kat daarom buiten de beoordeling zal blijven.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om twee katten van klaagster, een Sphynx met de naam L. en een Sphynx met de naam O.

3.2. Klaagster is in juni 2019 klant geworden bij de praktijk van beklaagde.

Ten aanzien van L.

3.3. In de avond van maandag 22 juli 2019 is L. vanuit Oekraïne bij klaagster, als zijnde de nieuwe eigenaar, aangekomen. De volgende dag, op dinsdag 23 juli 2019, is klaagster met de kat bij beklaagde op consult geweest. Beklaagde heeft de kat onderzocht en geconstateerd dat het dier gestrest en benauwd was, vergrote lymfeknopen in de hals had en dat het tandvlees van de kat ernstig ontstoken was. Beklaagde heeft een medicamenteuze behandeling met Metacam ingesteld. Ook is een FIV/FeLV-test afgenomen.

3.4. Als de patiëntenverslaglegging wordt gevolgd dan is klaagster op 26 juli 2019 nogmaals met de kat bij beklaagde op consult geweest. Beklaagde heeft ter zake van dit consult in haar verslaglegging genoteerd (letterlijke weergave):

anamnese: eet een half uur na tolfedine (?) ingeven, piept bij oppakken, verder gb. Mw. bepaalt zelf de medicatie. Heeft nog clavibactin in huis. Bevindingen: T 38.7, bek nog ontstoken/ lfknp . mand nog groot/longen verscherpt/ is niet afgevallen/ soepele buik. Advies/therapie: Liefst op clavibactin/stomacin kuur mee, per dag verbeteren, anders rofo etc’.

Klaagster betwist echter dat dit consult heeft plaatsgevonden.

3.5. Op dinsdag 30 juli 2019 heeft klaagster wederom een bezoek aan de praktijk van beklaagde gebracht. Klaagster heeft gesteld dat de kat erg benauwd was en dat beklaagde de diagnose astma heeft gesteld, maar verder geen behandeling heeft ingesteld. In de patiëntenkaart is over dit consult opgenomen:

anamnese: als ze tolfedine heeft gehad gaat ze gelijk na een half uur eten – oppakken doet pijn en het bewegen ook geeft ze aan voelt dan ook soort van de longetjes – ontlasting is ook heel afwisselend – eet ook niet zonder. bevindingen: hoort de longen echt nog zagen – het bekje nog steeds echt zeer – lymfeknopen voel je ook nog steeds – het liefst metacam mee – door blijven gaan met de medicatie en pijnstilling’.

3.6. Klaagster heeft op advies van een kennis getracht de klachten van de kat zelf te verminderen met de inzet van Doxycycline en Tolfedine, welke medicatie zij kennelijk zelf in huis had. Toen dat onvoldoende verbetering opleverde, heeft zij zich op dinsdag 13 augustus 2019 tot een andere dierenarts gewend. Deze dierenarts heeft geconstateerd dat de kat bronchopneumonie had. Het college heeft begrepen dat L. vervolgens na een medicamenteuze behandeling is hersteld.

Ten aanzien van O.

3.7. Op woensdag 24 juli 2019 is O. onwel geworden, in die zin dat zij ‘wegviel’ nadat zij last had gekregen van diarree en braakklachten. Klaagster heeft contact opgenomen met de praktijk van beklaagde, waar zij diezelfde dag nog terecht kon voor een consult. Tussen partijen is in geschil of klaagster tijdens dit consult heeft aangegeven dat de kat drachtig was en 24 augustus 2019 was uitgerekend, hetgeen klaagster stelt maar beklaagde ontkent. Beklaagde heeft gesteld dat klaagster juist heeft benadrukt dat de kat niet drachtig kon zijn, omdat zij niet in contact met een kater was geweest. Hoe het ook zij, het college stelt vast dat besloten is de kat ter observatie op te nemen. In de patiëntenkaart is ten aanzien van het consult en de opname op 24 juli 2019 genoteerd:

‘bevindingen: akkoord voor bloedonderzoek en urine onderzoek krijgt ook een kuur word die ook nog gegeven?’

‘bevindingen: [Beklaagde] mensen te woord gestaan – na braken echt omgevallen – echt schudden om der terug te brengen – zusje is in maart onverwacht overleden – [beklaagde] uitleg gegeven – nu geen ampullen te voelen nu – bloed opsturen kan naar lap om te kijken of ze een hartaanval gehad heeft – mensen zijn heel erg bezorgt – is al meer als 3 weken sago – is anders als anders – mensen hadden het gegooid op het vroege zwanger worden na de kittens – ID hier gegeten – poesje is getest op HCM kort geleden – nu niets aan te horen is geen garantie op te geven bij HCM.’

‘advies/therapie: liefste nog een nacht in de opname voor in ieder geval urine en misschien bloedonderzoek.’

‘bevindingen: T 37.8 – voelt nog niet drachtig – eet nu – hart lijkt zo geen afwijking.’

‘advies/therapie: blijft in opname einde vd dag weer bellen.’

‘bevindingen: tel: bij braken omvallen en was even weg – diarree waterdun, kan dat van medicatie zijn? erg bolle buik – pas nog getest op hcm – eig.denkt hart?echo weer maken? – zou niet drachtig zijn maar opgezette tepels.’

‘telefoongesprek: (…) RX en bloedonderzoek besproken.’

3.8. Van woensdag 24 juli 2019 tot en met maandag 29 juli 2019 is de kat in opname gebleven op de praktijk van beklaagde. Uit het dossier en de verklaringen van klaagster ter zitting leidt het college af dat gedurende de opname diverse onderzoeken hebben plaatsgevonden (bloedonderzoek, urineonderzoek en radiologisch onderzoek) en dat de aandacht vooral uitging naar de wat volle c.q. dikke buik van de kat en de aanhoudende diarree. Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken is beklaagde qua waarschijnlijkheidsdiagnose uitgegaan van een baarmoederontsteking. Via What’s app hebben partijen gedurende het weekend contact gehouden. Uit het in het geding gebrachte uitgeprinte verslag van de What’s app berichten leidt het college af dat beklaagde vanaf vrijdag 26 juli 2019 een behandeling heeft ingesteld met Baytril en Metrazol (antibiotica) en dat gedurende het weekend diverse malen is getracht (deels onder sedatie) de baarmoeder van de kat te spoelen. Ook is een operatieve ingreep overwogen en heeft beklaagde de kat op zondagochtend per injectie Alizin (hormoonpreparaat, progesteron receptor blokker) toegediend. Zondagmiddag 28 juli 2019 is klaagster op de praktijk bij de kat op bezoek geweest. Tijdens dat bezoek stelt klaagster te hebben herhaald dat de dikke buik en de opgezwollen tepels van de kat toch echt op drachtigheid wezen. Daarop is besloten een echo te laten maken. Omdat beklaagde zelf niet over echoapparatuur beschikte, is het echografisch onderzoek de volgende dag, op maandag 29 juli 2019, door een andere dierenarts uitgevoerd. Omstreeks het middaguur ontving klaagster het bericht van beklaagde dat O. drachtig was en dat op de echo vijf kittens te zien waren. Vervolgens heeft klaagster de kat bij de praktijk opgehaald. Beklaagde heeft beschreven dat de kat op die maandag bij de ochtendcontrole ‘prima’ was en geen diarree of uitvloeiing had.

3.9. Klaagster heeft gesteld dat O. bij thuiskomst erg ziek oogde en wel degelijk last had van diarree en uitvloeiing en dat zij zich zorgen maakte over de behandeling die de drachtige kat gedurende de opname had ondergaan. Omdat zij het vertrouwen in beklaagde had verloren, heeft zij zich op dinsdag 30 juli 2019 tot een andere dierenarts gewend. In de dagen daarna is de conditie van O. ernstig verslechterd, ondanks de door deze andere dierenarts ingestelde medicamenteuze behandelingen en verleende zorg. Op 4 augustus 2019 kreeg de kat hevige uitvloeiing en is één kitten levenloos en misvormd ter wereld gekomen. De volgende dag is klaagster wederom naar deze dierenarts gegaan. Tijdens de autorit op weg naar de praktijk verslechterde de conditie van de kat zodanig dat bij aankomst op de praktijk is besloten tot euthanasie. O. en de in haar buik aanwezige kittens zijn op 5 augustus 2019 overleden.

3.10. Op 8 augustus 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen beklaagde en klaagster over de wijze waarop de behandeling van de katten was verlopen. Dit gesprek heeft de bij klaagster bestaande twijfels en onvrede daarover niet kunnen wegnemen. Het college heeft begrepen dat in de periode hierna van de zijde van beklaagde een incassoprocedure is gestart. Op enig moment is door klaagster de onderhavige tuchtprocedure geëntameerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geschil is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de twee genoemde katten, met betrekking tot welke dieren haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat de vaststelling van de feiten in de onderhavige zaak ernstig wordt bemoeilijkt omdat enerzijds de verklaringen van klaagster niet volledig aansluiten op de overige in het dossier aanwezige informatie, zoals de patiëntenkaarten van andere dierenartsen en de bloeduitslagen van Idexx (een laboratorium), en anderzijds de ingebrachte door beklaagde opgemaakte patiëntenkaarten voor verwarring zorgen. Het college constateert dat i) ten aanzien van L. diverse patiëntenkaarten in het geding zijn gebracht die onderling sterk van elkaar verschillen, ii) geen van die patiëntenkaarten een volledige weergave bevat van de consulten die in de periode van 23 juli 2019 tot en met 30 juli 2019 hebben plaatsgevonden, iii) het in de patiëntenkaart van O. opgenomen consult van 23 juli 2019 betrekking heeft op L. en niet duidelijk is of hetzelfde geldt voor de in diezelfde patiëntenkaart opgenomen notitie omtrent een contact op 30 juli 2019, en iv) in de patiëntenkaart van O. geen of nauwelijks informatie is opgenomen over de (medicamenteuze) behandelingen die de kat gedurende de opname heeft ondergaan .

5.3. Beklaagde is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen, zodat zij op het punt van de onduidelijke patiëntenkaarten en de ingestelde behandelingen geen opheldering heeft kunnen verschaffen. Niettemin zal het college zich een oordeel over de klachten dienen te vormen. Het college zal zich daarbij baseren op notities in de patiëntenkaarten van beklaagde, voor zover met een redelijke mate van zekerheid kan worden aangenomen op welk consult en welke kat de bewuste notities betrekking hebben, alsmede op informatie die uit de patiëntenkaarten van andere dierenartsen en de bloeduitslagen van Idexx kan worden gedestilleerd. Verder zal het college in zijn oordeel betrekken het uitgeprinte verslag van de What’s app berichten tussen partijen, waarvan de inhoud door beklaagde niet is betwist.

Ten aanzien van L.

5.4. Klaagster verwijt beklaagde ten aanzien van L. geen behandeling te hebben ingesteld, terwijl de kat overduidelijk ernstig ziek was. Het college volgt klaagster daar niet in. Daargelaten dat klaagster naar het oordeel van het college onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat het consult op 26 juli 2019 niet zou hebben plaatsgevonden en uit de notities daarvan volgt dat tijdens dat consult wel degelijk een onderzoek heeft plaatsgevonden en een behandeladvies is gegeven, is voor het college ook voor het overige niet komen vast te staan dat beklaagde ten aanzien van L. nalatig handelen kan worden verweten. Het college neemt daarbij in aanmerking hetgeen beklaagde in de patiëntenkaart van L. over de consulten van 23 juli 2019 en 30 juli 2019 heeft genoteerd (zie rov. 3.3 t/m 3.5) en de daarbij verstrekte behandeladviezen in combinatie met het feit dat klaagster de kat klaarblijkelijk ook naar eigen inzichten zelf behandelde met medicatie (Tolfedine) die zij in huis had, al dan niet elders betrokken. Voorts geldt dat het eerste consult bij de opvolgend dierenarts, op 13 augustus 2019, dus eerst ongeveer veertien dagen na het laatste consult bij beklaagde heeft plaatsgevonden, waardoor onduidelijk is gebleven hoe de gezondheidssituatie tussentijds is geweest en het voor het college niet mogelijk is om met zekerheid aan te kunnen nemen dat beklaagde de bij deze opvolgend dierenarts gestelde diagnose, bronchopneumonie, twee weken eerder zou hebben gemist. Gelet op de vele onduidelijkheden en de tegenstrijdige verklaringen over en weer, zal de klacht ten aanzien van L. als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.

Ten aanzien van O.

5.5. Klaagster verwijt beklaagde naar de kern genomen een te risicovolle behandeling te hebben ingesteld bij een drachtige kat. Deze klacht treft doel. Uit de in de patiëntenkaart ten aanzien van het consult op 24 juli 2019 gebezigde bewoordingen ‘voelt nog niet drachtig’, ‘nu geen ampullen te voelen nu’ en ‘mensen hadden het gegooid op het vroege zwanger worden na de kittens’, concludeert het college dat, anders dan beklaagde heeft gesteld, de drachtigheid van de kat tijdens dit consult wel degelijk door klaagster moet zijn benoemd en besproken. Gelet hierop is het in de visie van het college verwijtbaar geweest dat beklaagde de röntgenbeelden en de resultaten van het bloedonderzoek kennelijk enkel heeft geduid als een baarmoederontsteking en niet tenminste de mogelijkheid heeft opengehouden dat de dikke buik en de opgezwollen tepels van de kat ook door drachtigheid konden zijn veroorzaakt.

5.6. Ook ten aanzien van de ingestelde behandelingen heeft het college bemerkingen. Het college stelt vast dat in de patiëntenkaarten slechts op uiterst summiere wijze verslag is gedaan van de bevindingen en behandelingen gedurende de periode van 26 juli 2019 tot en met 29 juli 2019. De verslaglegging beperkt zich op vrijdag 26 juli 2019 tot ‘bevindingen: net weer alles onder de diarree – waterdun – eet wel en is vrolijk – net rontgen overzicht buik gemaakt’ en ‘anamnese: alles zat weer onder de ontlasting bij schoon maken zat er wel bloed bij – goed gegeten’ en op maandag 29 juli 2019 tot ‘bevindingen: temp 38.5 – ontst bloedbeeld herhalen’. Door zich hiertoe te beperken is beklaagde tekortgeschoten in haar verslaglegging, waardoor ook de toetsing van haar diergeneeskundig handelen gedurende de genoemde periode wordt bemoeilijkt, hetgeen naar het oordeel van het college voor risico van beklaagde dient te komen. Verder leidt het college uit het verslag van de tussen partijen gewisselde What’s app berichten af dat vanwege de vermoede baarmoederontsteking op vrijdag een behandeling met Baytril en Metrazol is ingesteld, dat hiernaast op zondagochtend Alizin is toegediend en dat gedurende het weekend (deels onder sedatie) diverse keren is getracht de baarmoeder te spoelen. Nu beklaagde in de visie van het college rekening had behoren te houden met de mogelijkheid dat de kat drachtig was, worden de medicamenteuze behandeling en de sedatie door het college als te risicovol en onverantwoord bevonden, waarbij het college opmerkt dat in de bijsluiter van Alizin als bijzondere waarschuwing wordt genoemd dat dit middel niet dient te worden toegediend bij dracht, tenzij het gewenst is de dracht te beëindigen. Ook Metrazol wordt blijkens de bijsluiter expliciet afgeraden tijdens de dracht en de toepassing ervan dient bij voorkeur op geleide van een antibiogram plaats te vinden, waar Baytril een antibioticum is dat naar de huidige veterinaire inzichten slechts zeer terughoudend mag worden ingezet, feitelijk alleen als aan de hand van bacteriologisch onderzoek en een antibiogram is komen vast te staan dat niet kan worden volstaan met een eerste keuze antibioticum. Gesteld noch gebleken is van een veterinaire noodzaak om Baytril in te moeten zetten in plaats van een eerste keuze antibioticum. Verder valt het enkel spoelen van de baarmoeder in de gegeven situatie als therapie ter bestrijding van een baarmoederontsteking bij de kat voor het college moeilijk te begrijpen. Het college is aldus van oordeel dat het door beklaagde ingestelde behandeltraject veterinair onjuist en niet overeenkomstig de zorgvuldige beroepsuitoefening is geweest.

5.7. Voor zover nog over andere kwesties is geklaagd, vallen deze verwijten ofwel buiten de reikwijdte van het tuchtrecht, ofwel zijn deze niet komen vast te staan, dan wel zijn deze naar het oordeel van het college van onvoldoende gewicht om daar nadere tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.8. Samenvattend kan beklaagde ten aanzien van de kat O. worden verweten dat zij met betrekking tot de diagnosestelling en de behandeling niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van haar als dierenarts mocht worden verwacht, omdat geen rekening is gehouden met een mogelijke dracht en beklaagde meer algemeen ook in haar verslaglegging tekort is geschoten. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING

Het college:

Ten aanzien van de kat L. :

verklaart de klacht ongegrond;

Ten aanzien van de kat O. :

verklaart de klacht gegrond, in voege als hiervoor in rov. 5.8. samengevat;

geeft beklaagde daarvoor een berisping, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel b, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2021.