ECLI:NL:TDIVTC:2021:25 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/33

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:25
Datum uitspraak: 28-04-2021
Datum publicatie: 08-07-2021
Zaaknummer(s): 2020/33
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten geen gedegen onderzoek naar de braakklachten van een kat te hebben verricht en in de diagnosestelling tekort te zijn geschoten. Meer specifiek is het verwijt dat geen röntgenfoto is gemaakt c.q. geen radiologisch onderzoek is verricht, waardoor niet tijdig is onderkend dat er sprake was van een obstructie in de darmen in de vorm van een hazelnoot, die tijdens een operatie bij de opvolgende dierenarts is geconstateerd en verwijderd, waarna een verslikpneunomie is ontstaan en de kat is geëuthanaseerd. Ongegrond.

X,         klaagster,             

tegen:

Y,        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 februari 2021. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde geen gedegen onderzoek naar de braakklachten van de kat van klaagster heeft verricht en in haar diagnosestelling tekort is geschoten. Meer specifiek wordt beklaagde verweten dat zij geen röntgenfoto heeft gemaakt c.q. geen radiologisch onderzoek heeft verricht, waardoor niet tijdig is onderkend dat er sprake was van een obstructie in de darmen in de vorm van een hazelnoot, die tijdens een operatie bij de opvolgende dierenarts is geconstateerd en verwijderd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een Maine Coon kater geboren op 4 november 2019.

3.2. In de stukken is vermeld dat klaagster op zaterdag 15 februari 2020 bij thuiskomst omstreeks middernacht constateerde dat in haar woning op diverse plekken braaksel lag, afkomstig van de kat.

3.3. Omdat de kat bleef braken, daarbij tekenen van pijn vertoonde, lusteloos was en het braaksel volgens klaagster naar ontlasting rook, wat in haar visie kon duiden op een darmafsluiting, heeft klaagster op zondagochtend 16 februari 2020 telefonisch contact opgenomen met beklaagde, overigens niet haar eigen dierenarts.

3.4. Beklaagde was die zondag in beginsel tot het middaguur beschikbaar en heeft klaagster uitgenodigd om met de kat naar de praktijk te komen. Uit de patiëntenkaart kan worden afgeleid dat klaagster aan beklaagde heeft verteld dat het braaksel volgens haar naar ontlasting rook. De lezingen van partijen over de conditie van de kat ten tijde van het consult lopen sterk uiteen.

3.5. Na de anamnese heeft beklaagde de kat klinisch onderzocht. Blijkens de patiëntenkaart had de kat een lichaamstemperatuur van 38.8ºC en was er bij auscultatie geen sprake van afwijkende bevindingen zoals met betrekking tot het hartritme en de polsslag. Bij palpatie voelde de buik soepel aan, vertoonde de kat geen tekenen van pijn en waren geen afwijkende structuren voelbaar. Wel was in het gehele colon duidelijk ontlasting te voelen. Op grond van haar onderzoeksbevindingen is beklaagde, naar het college heeft begrepen, qua waarschijnlijkheidsdiagnose uitgegaan van een virusinfectie, zij het dat in de patiëntenkaart die na het consult per e-mail aan klaagster is gestuurd staat genoteerd: “heeft wel water binnengehouden. NIET gevoelig in de buik GEEN verslechtering sinds gisteren, temp. normaal, > deze symptomen pleiten tegen obstructie/ileus echter is ileus niet 100% uitgesloten”. Vast staat dat tijdens het consult over het maken van een röntgenfoto is gesproken, maar dat die niet is gemaakt.

3.6. Omdat de toestand van de kat in de nacht van zondag 16 februari 2020 op maandag 17 februari 2020 verslechterde, heeft klaagster op maandagochtend een consult afgesproken bij haar eigen dierenarts. Bij aankomst op de praktijk aldaar bleek de kat in shock te verkeren, een lichaamstemperatuur te hebben van 37.3ºC en uitgedroogd te zijn. Na het maken van een röntgenfoto, waarop een flinke dikte achter de linker ribboog in de lever- en maagstreek zichtbaar was, rees het vermoeden dat er sprake was van een maagovervulling/vergroting van de lever en is besloten tot een operatie. Tijdens de operatie werd vastgesteld dat er sprake was van een afsluiting van de dunne darm, veroorzaakt door een hazelnoot, die is verwijderd. Na een aanvankelijk herstel, verslechterde de gezondheidstoestand van de kat, waarschijnlijk als gevolg van aspiratiepneunomie en bleef de kat zodanig aanhoudend benauwd dat op 18 februari 2020 is besloten het dier te laten inslapen.

3.7. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde die bewuste zondagochtend geen gedegen onderzoek heeft verricht en in haar diagnosestelling tekort is geschoten, naast dat zij een onjuiste medicamenteuze behandeling heeft ingesteld en een onjuist voedingsadvies heeft gegeven.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht wordt naar vaste jurisprudentie niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar wordt als criterium aangehouden of beklaagde in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot is opgetreden. Het college overweegt daarover als volgt.

5.2. Klaagster heeft op zondagochtend 8 januari 2020 telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde omdat de kat al sinds de vorige nacht flink moest braken, daarbij tekenen van pijn vertoonde en lusteloos was, waarbij het braaksel volgens klaagster naar ontlasting rook.

5.3. In de loop van die zondagochtend is klaagster met de kat bij beklaagde op consult geweest.

Volgens beklaagde maakte de kat tijdens het consult een attente en levendige indruk, sprong hij van de onderzoekstafel en ging hij op verkenning, zij het dat uit de patiëntenkaart volgt dat de kat daarna wel weer snel op de onderzoekstafel ging liggen. Klaagster heeft betwist dat de kat tijdens het consult attent en levendig was en gesteld dat de kat lusteloos was en “als een pop” in haar armen lag. Hoewel de lezingen van partijen over de fysieke conditie van de kat tijdens het consult om (onverklaarbare) redenen sterk uiteen lopen en hierdoor voor het college niet is vast te stellen in welke conditie de kat tijdens het consult daadwerkelijk verkeerde, staat in ieder geval vast dat de kat met braakklachten werd aangeboden en dat klaagster beklaagde heeft verteld dat het braaksel volgens haar naar ontlasting rook.

5.4. Uit de patiëntenkaart kan ten aanzien van het door beklaagde verrichte klinisch onderzoek worden afgeleid dat de slijmvliezen wat roodheid vertoonden rond de tandjes, die ook niet recht op één lijn stonden, dat de kat een lichaamstemperatuur had van 38.8ºC en dat er bij auscultatie geen sprake was van afwijkende bevindingen met betrekking tot het hartritme en de polsslag. Bij palpatie voelde de buik soepel aan, waren volgens beklaagde geen afwijkende structuren voelbaar en vertoonde de kat geen tekenen van pijn. Wel was in het gehele colon duidelijk ontlasting te voelen. In de patiëntenkaart is genoteerd dat de kat voedsel direct weer had uitgebraakt, maar wel water binnen hield. Als wordt uitgegaan van de door haar beschreven klinische onderzoeksbevindingen, is naar het oordeel van het college op zichzelf niet onlogisch geweest dat beklaagde qua waarschijnlijkheidsdiagnose in de eerste plaats dacht aan een virus- c.q. darminfectie. Omdat klaagster had aangegeven dat de kat wel water binnenhield, heeft beklaagde besloten tot een symptomatische behandeling, bestaande uit de toediening van een injectie met Prevomax en het advies om de kat zo nodig met dwang te laten eten en bij het uitblijven van verbetering direct contact op te nemen.

5.5. Echter heeft beklaagde in de patiëntenkaart ook genoteerd dat ileus niet voor 100% uitgesloten was en staat ook vast dat tussen partijen tijdens het consult over de mogelijkheid van een darmobstructie is gesproken. Gelet hierop en mede gelet op het feit dat klaagster had aangegeven dat het braaksel naar ontlasting rook, had nader onderzoek in de vorm van het maken van een röntgenfoto althans radiologisch onderzoek naar het oordeel van het college dienen te worden aangeboden, om aldus een obstructie in de darmen uit te kunnen sluiten. Dat het maken van een röntgenfoto tussen partijen is besproken staat vast, maar niet wie of wat er debet is geweest aan het feit dat die tijdens het consult niet is gemaakt.

5.6. Klaagster stelt dat zij degene is geweest die tijdens het consult aan beklaagde heeft verzocht om een röntgenfoto te maken, maar dat beklaagde aangaf niet in staat te zijn een röntgenfoto te beoordelen en zij er volgens klaagster van overtuigd was dat er sprake was van een virusinfectie. Beklaagde heeft daarentegen gesteld dat zij met klaagster heeft besproken dat de braakklachten meerdere oorzaken konden hebben, waaronder een infectie of een obstructie, en dat zij uitdrukkelijk aan klaagster heeft gevraagd of de kat bijvoorbeeld planten of andere vreemde voorwerpen kon hebben gegeten, hetgeen klaagster niet bevestigend kon beantwoorden. Volgens beklaagde heeft zij meerdere keren aangeboden een röntgenfoto te maken, waarna door klaagster werd gevraagd of beklaagde in staat was een dergelijke foto te beoordelen. Beklaagde stelt deze vraag bevestigend te hebben beantwoord, waarbij zij wel heeft aangegeven geen radioloog te zijn, alsook dat de mogelijkheid bestond om de volgende dag een echografisch onderzoek te laten verrichten door een dan op de praktijk aanwezige collega dierenarts, van welke mogelijkheid geen gebruik is gemaakt. Verder stelt beklaagde te hebben aangegeven dat een eventueel door haar gemaakte röntgenfoto desnoods ter beoordeling had kunnen worden doorgestuurd naar een specialist, maar dat klaagster aangaf dat zij een dergelijk onderzoek dan liever bij haar eigen dierenarts liet verrichten.

5.7. Desgevraagd heeft beklaagde ter zitting verklaard dat zij van de discussie met betrekking tot het maken van een röntgenfoto geen aantekening in de patiëntenkaart heeft gemaakt omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat klaagster, die (humaan) medisch onderlegd is, over voldoende kennis beschikte en zelf de nodige stappen zou ondernemen als de toestand van de kat daartoe aanleiding zou geven.

5.8. Vaste jurisprudentie is dat in gevallen als de onderhavige, waarin partijen een verschillende lezing geven van de voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden en wanneer op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het betreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit rechtsoordeel berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts worden gebaseerd op zodanige feiten en omstandigheden. Gelet op de tegenspraak hierover tussen partijen en bij gebreke van aanvullend bewijs, is voor het college niet komen vast te staan dat beklaagde geen nader onderzoek in de vorm van het maken van een röntgenfoto heeft willen verrichten en dit niet heeft aangeboden. Als overigens van de lezing van beklaagde zou worden uitgegaan, dan valt haar niet te verwijten dat zij geen darmobstructie heeft vastgesteld en voert het in die situatie ook te ver om haar verantwoordelijk te houden voor het vervolg, waarbij de opvolgend dierenarts bij een laparotomie een hazelnoot in de darmen aantrof en die heeft verwijderd en aldaar vervolgens een verslikpneumonie is ontstaan, die uiteindelijk tot de beslissing tot euthanasie van de kat heeft geleid. Als gezegd kan door het college echter niet worden vastgesteld waarom er tijdens het consult geen röntgenfoto is gemaakt en wie of wat daar debet aan is geweest. Het college ziet verder onvoldoende aanleiding om de door beklaagde ingestelde symptomatische medicamenteuze behandeling en het advies tot dwangvoeren tuchtrechtelijk verwijtbaar te oordelen, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat niet is betwist dat daarbij door beklaagde de instructie is gegeven om bij verslechtering van de situatie direct weer contact op te nemen met haar of een andere dierenarts.

5.9. Op grond van het vorenstaande stuit de klacht omtrent de beweerdelijke onwil aan de zijde van beklaagde om tijdens het consult nader radiologisch onderzoek uit te voeren af op een gebrek aan toereikend bewijs en ziet het college voor het overige onvoldoende aanleiding om te oordelen dat het veterinair handelen van beklaagde niet binnen de grenzen van de redelijke beroepsuitoefening is gebleven en tuchtrechtelijke consequenties zou moeten hebben. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden dierenartsen drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. J.A.M. Van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2021.