ECLI:NL:TDIVTC:2021:24 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/13

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:24
Datum uitspraak: 28-04-2021
Datum publicatie: 08-07-2021
Zaaknummer(s): 2020/13
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten tijdens een consult in het kader van de jaarlijkse vaccinatie bij een kat een te grote dosis vaccinatiemiddel en een te grote ontwormingstablet te hebben toegediend en onvoldoende onderzoek te hebben verricht. Ongegrond.

X,              klager,    

tegen:

Y,             beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft in kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Op 25 februari 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij klaagster aanwezig was. Beklaagde is niet ter zitting verschenen.Na de mondelinge behandeling is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Het college heeft de klacht aldus begrepen dat beklaagde tijdens een consult op 7 juni 2019 met betrekking tot de kat van klaagster veterinair nalatig heeft gehandeld. In het klaagschrift wordt vermeld dat beklaagde een te grote dosis vaccinatiemiddel en een te grote ontwormingstablet aan de kat heeft gegeven en dat geen hartauscultatie zou hebben plaatsgevonden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster.

3.2. Op 7 juni 2019 is klaagster met haar kat naar het spreekuur van beklaagde gekomen in verband met de jaarlijkse vaccinatie en ontworming. Beklaagde heeft de kat gevaccineerd en een ontwormingstablet toegediend althans aan klaagster verstrekt.

3.3. Ruim twee maanden nadien, op 14 augustus 2019, is klaagster met haar kat wederom naar de praktijk gekomen in verband met benauwdheidsklachten. In verband met de afwezigheid van beklaagde wegens vakantie, heeft een waarnemend dierenarts de kat onderzocht. Blijkens de patiëntenverslaglegging heeft deze dierenartsbij auscultatie het hart van de kat niet kunnen horen, geconstateerddat de longen ‘kraakten’ en voorts een pijnlijke,waarschijnlijk tumoreuze dikte in de buik van de kat gevoeld. Naar aanleiding van die bevindingenen de gezondheidstoestand van de kat is, naar het college heeft begrepen in overleg met klaagster,besloten de kat te laten inslapen. In dupliek wordt beschreven dat geen behandeling mogelijk was, maar dat nog wel over een verwijzing naar een specialist is gesproken.

3.4. Klaagster heeft op enig moment hierna de onderhavige tuchtprocedure geëntameerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd (schriftelijk) verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geschil is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college merkt vooraf op dat de door beklaagde in het geding gebrachte handgeschreven patiëntenverslaglegging moeilijk leesbaar en uiterst summier is en dat die beperkt is tot enkele woorden en afkortingen. Beklaagde wordt aanbevolen om dienaangaande in zijn verslaglegging verbeteringen door te voeren.

5.3. Naar vaste jurisprudentie geldt bij de beoordeling van een klacht dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het veterinair handelen van de dierenarts beter had gekund, maar of deze in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.4. Het college wijst er in deze zaak op dat in het veterinair tuchtrecht voorts als uitgangspunt geldt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen diergeneeskundige handelen verantwoordelijk is en niet voor het veterinair handelen van collegae.

5.5. Geconstateerd kan worden dat er op 7 juni 2019 en op 14 augustus 2019twee consulten hebben plaatsgevonden op de praktijk van beklaagde. Bij het consult op 14 augustus 2019 was niet beklaagde, maar een waarnemend collega de behandelend dierenarts. Nu beklaagde bij het consult op 14 augustus 2019 niet aanwezig, noch betrokken is geweest, kan hij in tuchtrechtelijke zin voor dat consult en het daarbij verrichte onderzoek, het besprokene en de daarbij gemaakte keuzes niet verantwoordelijk worden gehouden. Het college zal daarom enkel het veterinair handelen van beklaagde beoordelen bij het consult op 7 juni 2019, dat (enkel) plaatsvond in het kader van de jaarlijkse vaccinatie en waarbij de kat is gevaccinneerd en een ontwormingstablet is toegediend c.q. verstrekt.

5.6. Uit het klaagsschrift volgt dat beklaagde wordt verweten bij het consult een te grote dosis aan vaccinatiemiddel aan de kat te hebben toegedienden dat ook een te grote ontwormingtablet is gegeven, wat volgens klaagster tot gevolg heeft gehad dat de kat nadien ziek is geworden. Ook verwijt klaagster beklaagde tijdens het consult niet naar het hart van de kat te hebben geluisterd.

5.7. Beklaagde heeft het vorenstaande betwist. Hij heeft in verweer uiteengezet dat auscultatie in zijn algemeenheid bij de jaarlijkse vaccinatie plaatsvindt en datbij de vaccinatie altijd de dunste naald (Terumo 25Gx5/8) wordt gebruikt: één om de oplosvloeistof (1ml) te mengen met het gevriesdroogde vaccin (Felocell CVR) en één nieuwe om de entstof te injecteren. Op verzoek van klaagster stelt beklaagde de kat voorts een ontwormingstablet‘Milpro kat’ (>2kg) te hebben gegeven. Beklaagde heeft verder gesteld dat de entstof tevoren nimmer wordt klaargelegd omdat het een koelproduct betreft.

5.8. Het college heeft geen concrete aanwijzingen om er niet vanuit te mogen gaan dat beklaagde tijdens het consult heeft gehandeld zoals in verweer is beschreven. Klaagster heeft naar het oordeel van het college onvoldoende gesteld om van het tegendeel uit te moeten gaan. Als van de uitleg van beklaagde wordt uitgegaan, dan is voor het college niet komen vast te staan dat geen hartauscultatie heeft plaatsgevonden, noch dat de kat op onjuiste wijze een te hoge dosis vaccinatiemiddel toegediend heeft gekregen en dat een te grote ontwormingstablet is gegeven. Een oorzakelijk verband tussen die toegediende medicatie en de stelling van klaagster dat haar kat daar ziek van is geworden is niet aangetoond, waarbij ook onduidelijk is gebleven wanneer de kat vervolgens gezondheidsklachten kreeg, behoudens dat vaststaat dat de kat op 14 augustus 2019 in verband met (kennnelijk niet eerder vertoonde) benauwdheidsklachten bij de betreffende waarnemend collega is aangeboden. Het college acht verder van belang dat klaagster tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat de kat ten tijde van het consult van 7 juni 2019 geen gezondheidsklachten had dus ook geen benauwdheidsklachten, zoals die ruim twee maanden nadien aanleiding vormden voor het consult op 14 augustus 2019. Onder die omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat beklaagde tijdens het consult op 7 juni 2019 aanwijzingen had die ertoe noopten dat hij tijdens dit consult uitgebreider onderzoek had moeten verrichten. Daarbij komt dat ongewis is of, als beklaagde op 7 juni 2019 nader onderzoek zou hebben verricht, waartoe zoals gezegd geen directe aanleiding bestond, de twee maanden nadien gebleken massa in de buik reeds aanwezig zou zijn geweest en had kunnen worden gevoeld.

5.9. Het college begrijpt dat het overlijden van de kat voor klaagster teleurstellend moet zijn geweest. Dit laat onverlet dat het college op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, niet tot het oordeel kan komen dat het veterinair handelen van beklaagde ten tijde van het consult op 7 juni 2019 niet binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Niet gebleken is dat hij bij de (wijze van) toepassing van het vaccinatiemiddel of de ontwormingstablet foutief heeft gehandeld danwel verkeerde doseringen heeft toegepast of dat er concrete aanwijzingen waren die op dat moment reeds tot een nader onderzoek noopten. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6.   DE BESLISSING  

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2021.