ECLI:NL:TDIVTC:2021:23 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/19

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:23
Datum uitspraak: 28-04-2021
Datum publicatie: 08-07-2021
Zaaknummer(s): 2020/19
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot een gebitsbehandeling bij een hond nalatig te hebben gehandeld. Ongegrond.    

X         klager,      

tegen:                                                                         

Y         beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Met instemming van partijen is de klacht zonder mondelinge behandeling afgedaan. Het college heeft de zaak in raadkamer besproken en uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht heeft betrekking op een bij de hond van klager uitgevoerde gebitsbehandeling, waarbij tevoren gemaakte afspraken niet zouden zijn nagekomen en er bij de behandeling ernstige schade aan het gebit is toegebracht, zodanig dat de hond hierna slecht kon eten en drinken en er niet meer te verhelpen verwondingen en complicaties in de vorm van infecties zijn ontstaan, die klager hebben doen besluiten tot euthanasie van de hond.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Samojeed, geboren op 17 april 2007.

3.2. Op 7 november 2019 heeft een consult bij beklaagde, niet zijnde de vaste dierenarts van klager, plaatsgevonden omdat de hond volgens klager veel tandsteen en enkele loszittende tandjes had. Bij een gebitsinspectie werd onder meer vastgesteld dat er sprake was van een ontsteking van het tandvlees dan wel van de slijmvliezen in de mondholte. Beklaagde heeft een antibioticumkuur voorgeschreven en geadviseerd tot een gebitssanering en daartoe een kostenraming gemaakt. Volgens klager zou de behandeling bestaan uit het onder narcose verwijderen van tandsteen en het extraheren van eventueel loszittende tanden en kiezen.

3.3. De gebitsbehandeling is op 11 november 2019 uitgevoerd. Anders dan klager in zijn klaagschrift stelt, is de behandeling volgens beklaagde niet uitgevoerd door een dierenartsassistente, maar door een collega dierenarts, die werd bijgestaan door een dierenarts­assistente. De betreffende collega dierenarts heeft, aldus beklaagde, de hond onder narcose gebracht en de narcose bewaakt en twee loszittende snijtanden verwijderd, terwijl de assistente tandsteen heeft verwijderd.

3.4. Met betrekking tot de bevindingen tijdens de behandeling staat in de patiëntenkaart het volgende genoteerd: “gebit is in hele slechte staat. Hoektanden boven en 1 hoektand onder moet verwijderd worden, fistelkanalen zichtbaar. Alle kiezen moeten geëxtraheerd worden”,

3.5. Voor het college is niet geheel helder geworden welke extracties er precies hebben plaatsgevonden. Als beklaagde wordt gevolgd dan zijn er twee loszittende snijtanden geëxtraheerd. Als klager wordt gevolgd dan zijn daarnaast aan de linkeronder- en bovenzijde van het gebit vrijwel alle kiezen getrokken, op twee na, en zou er geen tandsteen zijn verwijderd. Hoe het ook zij, in ieder geval is op enig moment geconcludeerd dat het gebit er slechter aan toe was dan verwacht en dat een uitgebreidere behandeling nodig was dan tevoren door beklaagde bij het eerste consult op 7 november 2019 was ingeschat. Daarover vermeldt de patiëntenkaart: “gezien de staat van het gebit is een veel uitgebreidere gebitsbehandeling nodig dan geschat. Duur narcose dan veel langer en hier niet de materialen voor deze intensieve gebitsbehandeling aanwezig. Tevens dan ander anesthesie protocol gezien leeftijd hond. Advies wakker laten worden en naar andere kliniek doorsturen voor uitgebreide gebitsbehandeling. Eigenaren weten van de staat van het gebit, bij vorige DA regelmatig gezien. Willen niet verder naar andere kliniek”.

3.6. Niet in geschil is dat beklaagde de gebitsbehandeling niet zelf heeft uitgevoerd. Hij is tijdens de ingreep wel geraadpleegd, waarna hij heeft opgedragen om de gebitsbehandeling te staken en met klager te bespreken om de verdere behandeling te laten verrichten door een tandheelkundig gespecialiseerde dierenarts. Vervolgens is daarover vanuit de praktijk telefonisch contact opgenomen met klager, die het advies om hem moverende redenen niet heeft opgevolgd en de hond heeft opgehaald.

3.7. Klager stelt vervolgens te hebben geconstateerd dat het gebit van de hond door de behandeling ernstig was beschadigd en dat de behandeling veel meer heeft ingehouden dan bij het consult op 7 november 2019 met beklaagde was besproken (tandsteenverwijdering en extractie van loszittende tanden en kiezen) en dat de behandeling tot diverse complicaties in de vorm van infecties heeft geleid, zodanig dat uiteindelijk moest worden besloten tot euthanasie. Klager erkent wel dat de hond een chronisch probleem in de bek had in die zin dat er sprake was van kiezen met blootliggende tandwortels, maar dat de hond daar geen last van had en dat deze kiezen ten onrechte zouden zijn getrokken, waardoor de complicaties zijn verergerd. Uit de stukken is gebleken dat in het kader van de bij klager ontstane onvrede over de gebitsbehandeling, bemiddeling tussen partijen heeft plaatsgevonden via een klachtenfunctionaris van de KNMvD. Dit heeft niet tot een vergelijk tussen partijen geleid. Klager heeft op enig moment hierna de onderhavige procedure geëntameerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geschil is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Het college overweegt daarover als volgt.

5.2. Het college stelt voorop dat het in het veterinair tuchtrecht niet mogelijk is om een klacht in te dienen tegen een dierenartsenpraktijk als zodanig en dat het college ook niet oordeelt over financiële geschilpunten tussen partijen. Ook geldt dat een dierenarts in tuchtrechtelijke zin alleen voor het eigen individueel veterinair handelen verantwoordelijk is en niet voor dat van collega’s. Een en ander brengt mee dat het college in de onderhavige tuchtzaak uitsluitend het eigen veterinair handelen van beklaagde zal beoordelen en niet dat van zijn collega’s, tegen wie geen klachten zijn ingediend.

5.3. Op 7 november 2019 heeft een consult bij beklaagde plaatsgevonden omdat er bij de hond sprake was van overtollig tandsteen en enkele loszittende tandjes en er mogelijk sprake was van een abces in de bek. Beklaagde heeft een anamnese afgenomen en de bek van de hond geïnspecteerd. Uit de patiëntenkaart volgt dat beklaagde heeft geconstateerd dat de hond een zeer vies gebit had en dat er sprake was van een ontsteking van het tandvlees dan wel van de slijmvliezen in de mondholte. Beklaagde heeft een antibioticumkuur (Stomorgyl-20) voorgeschreven om daarmee de slijmvliezen tot rust te brengen en geadviseerd tot een gebitsbehandeling. Het college stelt vast dat de klacht zich niet richt tegen het veterinair handelen van beklaagde tijdens dit eerste consult, daaronder het daarbij gegeven advies tot een gebitsbehandeling en de voorgeschreven antibioticumkuur. Na afloop van dit consult is via een assistente een afspraak gemaakt voor een gebitsbehandeling op 11 november 2019.

5.4. Klager houdt beklaagde verantwoordelijk voor de gebitsbehandeling. Het college gaat in deze redenering van klager niet mee. Vast staat immers dat beklaagde die gebitsbehandeling niet zelf heeft uitgevoerd, zodat hij in tuchtrechtelijke zin niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de beweerdelijke fouten die daarbij zouden zijn gemaakt. Voorzover bij klager de verwachting bestond dat beklaagde de behandeling zelf zou uitvoeren, is van een toezegging daartoe niet gebleken. Los hiervan kunnen er zich binnen een dierenartsenpraktijk altijd omstandigheden voordoen waardoor een behandeling door een collega wordt uitgevoerd. Beklaagde heeft gesteld dat hij die bewuste 11e november 2019 een verlofdag had. Daarvan uitgaande wordt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar geoordeeld dat beklaagde de behandeling niet zelf heeft uitgevoerd maar aan een collega heeft overgelaten, zoals hij stelt. Verder geldt meer algemeen dat eerst tijdens een gebitsbehandeling en met name na het verwijderen van het tandsteen kan blijken dat een gebit in een slechtere staat verkeert dan initieel werd vermoed en dat dan een uitgebreidere behandeling geïndiceerd kan zijn dan in eerste instantie ingeschat. Ook dit is op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, met dien verstande dat het dan in de rede ligt met de diereigenaar te spreken over het vervolg, hetgeen is gebeurd. Voor zover beklaagde bij het eerste consult op 7 november 2019 heeft aangegeven wat de gebitsbehandeling zou inhouden, betrof dit een inschatting en betekent dat nog niet dat daar gedurende de behandeling zelf niet op mocht worden terug gekomen, temeer omdat de werkelijke staat van het gebit vaak eerst dan definitief kan worden beoordeeld.  

5.5. Aangezien zoals gezegd, in het veterinair tuchtrecht geldt dat een dierenarts niet verantwoordelijk is voor het veterinair handelen van collega’s, onthoudt het college zich van een oordeel over de uitgevoerde gebitsbehandeling, nu vast staat dat beklaagde deze niet zelf heeft uitgevoerd. Terzijde wordt opgemerkt dat, gelet op de verschillende lezingen die daarover zijn gegeven, voor het college niet duidelijk is geworden welke extracties er precies hebben plaatsgevonden en wordt ook in het midden gelaten of er, zoals klager heeft gesteld, onnodig kiezen zouden zijn geëxtraheerd.

5.6. Beklaagde was die bewuste dag wel in het privégedeelte van het praktijkpand aanwezig en is tijdens de gebitsbehandeling geraadpleegd. Het toen door beklaagde gegeven advies om de behandeling te staken en om met klager te bespreken de behandeling verder te laten verrichten door een gespecialiseerde kliniek, kan naar het oordeel van het college niet als veterinair onjuist worden gekwalificeerd.

5.7. Samengevat komt het erop neer dat de klacht zich niet richt tegen het veterinair handelen van beklaagde bij het consult op 7 november 2019. De daadwerkelijke gebitsbehan­deling op 11 november 2019 is niet door beklaagde zelf uitgevoerd, zodat hij daar in tucht­rechtelijke zin niet voor verantwoordelijk kan worden gehouden, waar ook niet verwijtbaar is geweest dat die behandeling aan een collega is overgelaten. Over de gebits­behandeling als zodanig onthoudt het college zich om die reden van een oordeel, met de aantekening dat het in zijn algemeenheid mogelijk is dat tijdens een dergelijke ingreep kan blijken dat een uitgebreidere behandeling geïndiceerd is dan aanvankelijk ingeschat. Blijft ten aanzien van beklaagde persoonlijk dan enkel over dat hij er tijdens het consult op 11 november 2019 bij is geroepen en dat hij verantwoordelijk is geweest voor het advies om de gebitsbehandeling te staken en die verder te laten verrichten door een gespecialiseerde kliniek, welk advies naar het oordeel van het college in de gegeven situatie niet als onjuist kan worden geoordeeld en waarover de keuze aan klager is gelaten.

5.8. Op grond van het voorgaande en met name gelet op de uiterst geringe persoonlijke betrokkenheid van beklaagde bij het consult op 11 november 2019, kan naar het oordeel van het college niet tot een gegrondverklaring van de tegen beklaagde gerichte klacht worden gekomen. Een en ander leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden dierenartsen drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021.