ECLI:NL:TDIVTC:2021:16 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/21

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:16
Datum uitspraak: 25-03-2021
Datum publicatie: 03-05-2021
Zaaknummer(s): 2020/21
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot de behandeling van een hond met maagdarm- en rugklachten veterinair onjuist c.q. nalatig te hebben gehandeld.  Ongegrond.

X,        klaagster,

tegen

Y,       beklaagde.

1.   DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 28 januari 2021, waarbij van partijen alleen beklaagde is verschenen. Hierna is de uitspraak bepaald.

2.   DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, naar de kern genomen, dat zij met betrekking tot de maagdarm- en rugklachten van de hond van klaagster veterinair onjuist c.q. nalatig heeft gehandeld. Op de meer specifieke verwijten die beklaagde worden gemaakt zal hierna worden ingegaan.

3.   DE VOORGESCHIEDENIS

3.1.          Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Labrador retriever, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid, bijna 11 jaar oud was.

3.2.          Op 3 juni 2019 is de hond aangeboden bij de spoedafdeling van de kliniek waar beklaagde werkzaam is in verband met maagdarmproblemen en pijnklachten. De dienstdoende dierenarts heeft de hond na een eerste klinisch onderzoek verwezen naar beklaagde.

3.3.          Op 4 juni 2019 heeft beklaagde een echografie van de buik van de hond gemaakt en een röntgenonderzoek van de rug en heupen uitgevoerd. Bij het echografisch onderzoek van de buik zijn geen bijzonderheden vastgesteld. Op basis van het röntgenonderzoek werd qua (waarschijnlijkheids)diagnose uitgegaan van spondylose. De hond is in de periode hierna onder behandeling van beklaagde gebleven in verband met de maagdarm- en rugklachten. In dat kader zijn diverse soorten medicatie voorgeschreven, voedingsvoorschriften verstrekt en hebben diverse consulten c.q. contactmomenten ter evaluatie plaatsgevonden. Met betrekking tot de aanhoudende maagdarmklachten is op 25 juni 2019 een endoscopisch onderzoek van de maag en darmen uitgevoerd en zijn er op biopten afgenomen, waaruit geen aanwijzingen voor tumoren zijn gebleken, maar wel van een geringe toename aan lymfocyten en plasmacellen, hetgeen kon passen bij voedselovergevoeligheid of een chronische darmontsteking.

3.4.          Bij een consult op 13 september 2019 heeft beklaagde acute neurologische klachten bij de hond vastgesteld, zich uitend in een combinatie van pijn in de rug met mogelijke compressie en uitvalverschijnselen. Beklaagde heeft een bloedonderzoek uitgevoerd en een CT-scan van de rug laten maken. Het bloedonderzoek leverde geen bijzonderheden op. Met betrekking tot de gemaakte CT-scan werd afgesproken dat deze die volgende maandag, op 16 september 2019, bij een consult met de neuroloog van de kliniek zou worden besproken, die dan ook zou beoordelen of nog een MRI-scan zou worden gemaakt. Beklaagde heeft tegen de rugpijn Gabapentine (4-10mg/kg

1-3dd) en Tramadol (2-5 mg/kg 3dd) voorgeschreven. De hond is na het consult met klaagster mee naar huis gegaan.

3.5.          Bij thuiskomst werd door klaagster geconstateerd dat de hond bloederige diarree had. Zij heeft vervolgens weer contact opgenomen met de kliniek en daarbij tevens aangegeven dat het niet lukte de voorgeschreven medicatie oraal bij de hond toe te dienen. Beklaagde had op dat moment geen dienst maar heeft, na telefonisch te zijn geraadpleegd, geadviseerd de hond op te laten nemen in de kliniek. Diezelfde avond is de hond opgenomen op de spoedafdeling van de kliniek. De dienstdoende dierenarts constateerde dat hond bloederige diarree en buikkrampen had en heeft de hond aan een infuus met ringerlactaat gelegd.

3.6.          De hond is de volgende ochtend, op 14 september 2019, overgedragen aan een andere dierenarts van de spoedafdeling, die de ingezette infuusbehandeling heeft voortgezet. Vervolgens heeft beklaagde diezelfde dag de zorg voor de hond weer op zich genomen. Na controles en klinische beoordelingen is de hond die dag met klaagster mee naar huis gegaan.

3.7.          Op 15 september 2019 heeft beklaagde telefonisch contact gehad met klaagster. Daarbij heeft klaagster aangegeven dat de hond de nacht goed was doorgekomen.

3.8.          Op 16 september 2019 is klaagster, conform de eerder gemaakte afspraak, met de hond op consult geweest bij de neuroloog van de kliniek. Er zijn neurologisch testen uitgevoerd en de op 13 september 2019 gemaakte CT-scan is besproken. De neuroloog is eveneens qua diagnose van spondylose uitgegaan en heeft voor de rugklachten van de hond eveneens Gabapentine (10 mg/kg 2-3dd) voorgeschreven, indien nodig aan te vullen met Tramadol (3-5 mg/kg 2-3 dd).

3.9.          Vervolgens is er met klaagster meerdere malen (telefonisch) contact geweest over de hond alsook over de medicatie, waarover bij klaagster, naar het college heeft begrepen, onduidelijkheid bestond. Op 19 september 2019 is aan klaagster uitgelegd dat de medicamenteuze behandeling bestond uit Metomotyl (¾ tablet 3dd), Omeprazol (20mg 1dd) en Gabapentine (2 tabletten in de ochtend, 1 tablet in de middag en 2 tabletten in de avond).

3.10.       Op 25 september 2019 heeft klaagster aan de kliniek meegedeeld dat zij een afspraak had gemaakt bij een andere kliniek voor een second opinion. Aldaar is zij op 30 september 2019 met de hond op consult is geweest. De hond is door de opvolgend dierenarts (specialist inwendige ziekten) klinisch beoordeeld en de ontlasting van de hond is microscopisch onderzocht, waarbij geen afwijkingen zijn geconstateerd. In het kader van de maagdarm- en rugklachten is Metomotyl (¾ tablet 4dd), Omeprazol (20mg 1dd), en Gabapentine (1 tablet 3dd om mee te beginnen) voorgeschreven. De opvolgende dierenarts heeft onder meer ook de resultaten van het endoscopisch onderzoek, dat op 25 juni 2019 was uitgevoerd, beoordeeld. Op 1 oktober 2019 is door de opvolgende dierenarts telefonisch met klaagster het verdere behandelplan besproken. Besloten is het gebruik van Omeprazol te staken en om, naast Metomotyl, Cerenia te geven bij misselijkheid en braken en het gebruik van Gabapentine met één capsule te verhogen bij neurologische verschijnselen c.q. pijn in de rug, eventueel aangevuld met Tramadol (2-5 mg/kg 3dd, beginnend met 50 mg per keer). Uit de stukken volgt dat klaagster op 4 oktober 2019 telefonisch aan de opvolgende dierenarts heeft gemeld dat de hond na de toediening van Metomotyl niet meer had gebraakt en dat zij de hond geen Cerenia had hoeven geven. De hond at op dat moment weer en was volgens klaagster actief.

3.11.       Omdat klaagster ontevreden was over het behandeltraject op de kliniek van beklaagde,  met name over de opname van de hond (op 13 en 14 september 2019), heeft zij daarover contact gezocht met de kliniek. De contacten hebben de bij klaagster bestaande onvrede niet kunnen wegnemen. Op enig moment hierna heeft zij de onderhavige tuchtprocedure geëntameerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1.          In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar geldt als criterium of de dierenarts in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2.          In zijn algemeenheid wordt beklaagde verweten dat niet eerder de juiste zorg is geboden en niet de juiste medicamenteuze behandeling is ingezet. Ondanks de verschillende behandelingen namen de klachten niet af en heeft het behandeltraject volgens klaagster veel te lang geduurd. Klaagster heeft in dat verband gesteld dat de hond na één consult bij de opvolgend dierenarts direct opknapte. Uit stukken heeft het college overigens het verdere verloop na de behandeling bij de opvolgend dierenarts niet kunnen achterhalen en klaagster daarover ter zitting, waar zij niet is verschenen, ook niet kunnen bevragen, waardoor onduidelijk is gebleven in hoeverre en binnen welk tijdsbestek herstel of verbetering is opgetreden.

5.3.          Het college heeft op basis van de stukken niet kunnen vaststellen dat de opvolgend dierenarts op basis van het door haar verrichte klinisch en microscopisch onderzoek tot wezenlijk andere bevindingen is gekomen dan beklaagde. Het college constateert verder dat de opvolgend dierenarts ook nagenoeg dezelfde medicatie heeft voorgeschreven, zij het dat de dosering Gabapentine is verlaagd en dat is getracht te stoppen met het gebruik van Omeprazol. Verder blijft staan dat de hond chronische maagdarm- en rugklachten had, in welk kader soms een langer behandeltraject nodig kan zijn. Beklaagde heeft de hond meermaals klinisch onderzocht, urine- en bloedonderzoek verricht, alsook is radiolologisch onderzoek uitgevoerd, waarbij kwam dat de hond wisselend reageerde op de ingestelde medicamenteuze behandelingen. Het college kan volgen dat beklaagde om die reden middels voedseltrials heeft onderzocht welke voeding de hond het beste verdroeg en welke medicatie en de daarbij behorende doseringen passend waren. Het kan bij de hier in het geding zijnde chronische klachten enige tijd duren voordat de juiste balans wordt gevonden tussen de voeding en de in te zetten medicatie met de toe te passen doseringen. Dat kan voor ieder dier anders zijn. In ieder geval zijn de verkozen stappen in het medische behandeltraject naar het oordeel van het college begrijpelijk en verdedigbaar geweest.

5.4.          Klaagster verwijt beklaagde met zoveel woorden dat de hond op 13 september 2019 niet opgenomen had hoeven worden indien eerder de juiste medicatie zou zijn voorgeschreven. Het college volgt klaagster hier niet in. Herhaald zij dat de hond al geruime tijd chronische maagdarmproblemen en rugklachten had en dat het enige tijd kan duren om de juiste balans te vinden tussen de voeding die de hond het beste kon verdragen in combinatie met de benodigde medicatie  en de toe te passen doseringen. Beklaagde had de hond op die bewuste dag, 13 september 2019, zelf nog klinisch onderzocht en een bloedonderzoek verricht, waaruit geen afwijkingen waren gebleken. Daarnaast is een CT-scan gemaakt. De vervolgens ingezette medicatie, Gabapentine (4-10mg/kg 1-3dd) en Tramadol (2-5 mg/kg 3dd), is naar het oordeel van het college niet onjuist of onlogisch geweest. Hiernaast werd afgesproken om de uitslag van de CT-scan die volgende maandag met de neuroloog van de kliniek te bespreken. Het college heeft geen aanmerkingen op  het verrichte onderzoek en de ingestelde behandeling en trekt niet in twijfel dat er op dat moment geen redenen waren om de hond niet mee naar huis te laten gaan. Later op diezelfde dag trad echter in de thuissituatie plotseling een verslechtering op en bleek de hond bloederige diarree te hebben. Gelet op deze acuut opgetreden verslechtering en de gemelde symptomen, die verontrustend konden zijn, is naar het oordeel van het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar geweest dat door beklaagde is geadviseerd de hond te laten opnemen ter stabilisering en monitoring. Voor zover klaagster heeft aangevoerd dat de hond door de opname onnodig stress heeft ervaren, laat zulks onverlet dat naar het oordeel van het college op valide gronden tot opname is besloten, die qua duur beperkt is gebleven, waarbij de conditie van de hond middels de (infuus)behandeling tijdens de opname de volgende dag weer zodanig was verbeterd dat het dier, eerder dan oorspronkelijk gepland, weer mee naar huis mocht, hetgeen tevoren niet kon worden ingeschat. Op grond van het voorgaande wordt onvoldoende aanleiding gezien om te concluderen dat sprake is geweest van een onnodige opname en dat beklaagde daar ten onrechte toe zou hebben geadviseerd. Dat de hond hierdoor (enige) stress heeft ervaren leidt niet tot een ander oordeel.

5.5.          Dan naar het verwijt dat de hond gedurende de opname op 13 en 14 september 2019 geen pijnmedicatie heeft gekregen voor de rugklachten. Dat dit feitelijk zo is geweest is niet in geschil. Voor zover klaagster heeft gesteld dat dit is veroorzaakt door beklaagde, wordt door het college gewezen op een van de uitgangspunten in het veterinair tuchtrecht, inhoudende dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen diergeneeskundig handelen verantwoordelijk is en niet voor het veterinair handelen of de gemaakte keuzes van collegae. Het college stelt vast dat beklaagde in de patiëntenkaart met betrekking tot het consult eerder die dag duidelijk heeft genoteerd welke pijnmedicatie (Gabapentine en Tramadol) zij had voorgeschreven. De verantwoordelijkheid van beklaagde, die wel is geraadpleegd voorafgaande aan en over de opname, maar op het moment van de opname niet op de praktijk was, ging naar het oordeel van het college niet zo ver dat zij de behandelend medewerkers die de opname verzorgden ook nog anderszins had moeten wijzen of controleren op de toe te passen medicatie. Daarvoor dient immers de patiëntenkaart, waarin beklaagde de door haar ingezette behandeling duidelijk had genoteerd. Om die reden wordt door het college onvoldoende aanleiding gezien beklaagde in tuchtrechtelijke zin verantwoordelijk te houden voor de niet gegeven pijnmedicatie gedurende die eerste periode van de opname. Beklaagde is eerst in de loop van de tweede dag van de opname zelf weer feitelijk bij de behandeling van de hond betrokken geraakt en heeft toen de pijnmedicatie van de hond hervat. Als gezegd voert het naar het oordeel van het college te ver om beklaagde in tuchtrechtelijke opzicht verantwoordelijk te houden voor het feit dat die medicatie niet eerder is toegepast.

5.6.          Voor zover klaagster heeft gesteld dat zij in de veronderstelling verkeerde dat beklaagde specialist was, waarbij is verwezen naar de website van de kliniek, is voor het college niet gebleken dat beklaagde zich als specialist heeft gepresenteerd. Beklaagde heeft toegelicht dat zij geen specialist is, maar zich heeft toegelegd op de interne geneeskunde en dat zij richting diereigenaren altijd aangeeft geen specialist te zijn. Verder staat beklaagde op de website van de kliniek als ‘dierenarts interne geneeskunde’ vermeld. Uit die bewoordingen volgt naar het oordeel van het college nog niet dat beklaagde zich als specialist presenteert. Ook de stelling dat beklaagde de hond had moeten doorverwijzen naar een specialist inwendige ziekten wordt gepasseerd. Niet gebleken is dat beklaagde een onjuiste diagnose heeft gesteld en college volgt haar in haar verweer dat de klachten niet dusdanig specialistisch waren dat verwijzing naar een specialist inwendige ziekten per definitie noodzakelijk was.

5.7.          Het college ziet verder onvoldoende reden om klaagster te volgen in haar klacht dat de patiëntenkaart door beklaagde onjuist is ingevuld. De door beklaagde voorgeschreven medicatie staat naar het oordeel van het college correct in de patiëntenkaart vermeld.

5.8.          Het geheel overziend kan aan klaagster worden toegegeven dat het behandeltraject lang heeft geduurd, echter zijn de gemaakte keuzes waar beklaagde persoonlijk voor verantwoordelijk was naar het oordeel van het college niettemin begrijpelijk en verdedigbaar geweest. Al met al is het college van oordeel dat het veterinair handelen van beklaagde binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. De klacht wordt aldus ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. M. Hovius, drs. J. Hilvering en drs. B.J.A. Langhorst Mak en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2021.