ECLI:NL:TDIVTC:2021:14 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/40

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:14
Datum uitspraak: 28-01-2021
Datum publicatie: 03-05-2021
Zaaknummer(s): 2020/40
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dienstdoend dierenarts wordt verweten niet adequaat te hebben gereageerd op een nachtelijke telefonische melding van klaagster met betrekking tot de gezondheidstoestand van haar cavia en haar zorgen daarover. Gegrond, waarschuwing.

X,        klaagster,                 

tegen:

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De zaak is schriftelijk afgedaan.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde als dienstdoend dierenarts niet adequaat heeft gereageerd op een nachtelijke telefonische melding van klaagster met betrekking tot de gezondheidstoestand van haar cavia en haar zorgen daarover.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de cavia van klaagster, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid, ongeveer 4 jaar oud was.

3.2. Klaagster heeft in de nacht van 12 mei 2020 omstreeks 00.15 uur telefonisch contact opgenomen met beklaagde, als de op dat moment dienstdoende dierenarts, omdat de cavia plotseling ziek was geworden, niet meer wilde eten en drinken, een trage ademhaling had en steeds omviel. Nadat klaagster desgevraagd nog had medegedeeld dat de cavia geen snotneus had, kwam beklaagde tot de conclusie dat er sprake was van een beginnende luchtweginfectie, dat het om die reden niet nodig was om direct met de cavia naar de praktijk te komen en dat klaagster desgewenst de volgende ochtend bij de eigen dierenarts langs kon gaan om de longen van de cavia te laten beluisteren, waar dan zo nodig een antibioticumkuur  kon worden voorgeschreven.  

3.3. Omdat de toestand van de cavia in de loop van de verdere nacht niet verbeterde, wilde klaagster aan het begin van de ochtend van 11 mei 2020 haar eigen dierenarts consulteren, echter nog voordat zij aan dat voornemen uitvoering kon geven, constateerde zij dat de cavia was overleden.

3.4. Ter toelichting op haar klaagschrift heeft klaagster gesteld dat beklaagde die bewuste nacht wellicht nog weinig had kunnen betekenen voor de cavia, maar dat hij, als hij tijdens het telefoongesprek zorgvuldiger te werk was gegaan, onnodig lijden had kunnen voorkomen. In dit verband heeft zij erop gewezen dat beklaagde haar had kunnen uitnodigen om die nacht naar zijn praktijk te komen om aan de hand van onderzoek een diagnose te stellen en een daarop afgestemde behandeling in te stellen ofwel, bij de constatering van een uitzichtloze situatie, tot euthanasie had kunnen adviseren.  

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij heeft erkend de ernst van de toestand van de cavia te hebben onderschat en nalatig te hebben gehandeld.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de cavia van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, dan wel of hij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van zijn beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college heeft zich eerder uitgesproken over de wijze waarop een dienstdoend dierenarts behoort te handelen bij een nachtelijk verzoek om hulp. Daarbij wordt als hoofdregel aangehouden dat op de dierenarts de verplichting rust om tot een duidelijke anamnese te komen en zich er na grondig uitvragen van te overtuigen of er al dan niet spoedhulp moet worden geboden. Bij twijfel dient de dierenarts de eigenaar met het dier naar de praktijk te laten komen.

5.3. Tussen partijen staat als onweersproken vast dat klaagster in de nacht van zondag 11 mei op maandag 12 mei 2020 telefonisch contact heeft gehad met beklaagde als de toen dienstdoende dierenarts en hem heeft gemeld dat de cavia gemiddeld slechts 35 keer per minuut ademde, dat hij niet meer wilde eten, niet zelfstandig kon staan en telkens weer omviel en dat klaagster de situatie niet vertrouwde. Desgevraagd heeft klaagster nog aangegeven dat de cavia geen snotneus had, waarna beklaagde uitging van een beginnende luchtweginfectie, wat geen spoedsituatie betrof en klaagster te kennen is gegeven dat zij de volgende ochtend contact kon opnemen met de eigen dierenarts, die alsdan naar de longen van de cavia kon luisteren en zonodig een antibioticumkuur kon inzetten.

5.4. Naar het oordeel van het college kon beklaagde op basis van het telefoongesprek en dus op afstand de ernst van de problematiek en de noodzaak om al dan niet direct medicatie in te zetten niet naar behoren inschatten en kon hij ook niet op voorhand uitsluiten dat er sprake was van een ander onderliggend ziektebeeld, waarbij eerder medisch ingrijpen in de rede lag of van een situatie waarin bijvoorbeeld euthanasie geboden was en daarmee in het belang van het welzijn van het dier niet tot de volgende ochtend kon worden gewacht. Hier was sprake van een cavia die, naar klaagster heeft gesteld, van het ene op het andere moment ziek werd en zich vreemd gedroeg, niet meer wilde eten en drinken, een erg langzame ademhaling had en niet meer zelfstandig kon staan en steeds omviel. Gelet op de ernst en het acute ontstaan van de klachten, was er naar het oordeel van het college voldoende aanleiding om klaagster in ieder geval de mogelijkheid te bieden om met de cavia naar de praktijk te komen om alsdan te kunnen beoordelen of er sprake was van een situatie die geen uitstel tot de volgende ochtend kon dulden. Nu vast staat dat een dergelijk aanbod niet is gedaan, wordt de klacht in zoverre gegrond geacht. Daaraan kan niet afdoen dat, als de cavia die bewuste nacht door beklaagde gezien zou zijn, ongewis blijft of dit tot een gunstigere afloop had geleid. In dat verband geldt ook dat er geen sectie heeft plaatsgevonden en dat de precieze doodsoorzaak van de cavia niet is komen vast te staan.

5.5. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden dierenartsen drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. J.A.M. Van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris en uitgesproken op 28 januari 2021.