ECLI:NL:TDIVTC:2021:13 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/22

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:13
Datum uitspraak: 28-01-2021
Datum publicatie: 03-05-2021
Zaaknummer(s): 2020/22
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat na een door haar uitgevoerde oogoperatie bij een hond een beschermkap dermate strak om de nek van het dier is aangebracht, dat daardoor verwondingen zijn ontstaan die eerst na lange tijd definitief zijn genezen. Gegrond, waarschuwing.    

X,       klaagster,

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer en de repliek. Beklaagde heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een dupliek in te dienen. Bij de mondelinge behandeling van de zaak waren beide partijen aanwezig. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat na een door haar uitgevoerde oogoperatie bij de hond van klaagster een beschermkap dermate strak om de nek van de hond is aangebracht, dat daardoor huidverwondingen zijn ontstaan, die eerst na lange tijd definitief zijn genezen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1.Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Amerikaanse Bulldog, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid, ruim 9,5 jaar oud was.

3.2. Gedurende de zomers van 2014, 2015 en 2016 heeft de hond last gehad van allergische klachten, die zich blijkens de patiëntenkaart van de eigen dierenarts onder meer uitten in roodheid rondom de ogen, neus en lippen en -alleen in 2015- een hotspot. Na een verhuizing van klaagster hebben deze allergische klachten zich niet meer bij de hond voorgedaan.

3.3. In maart 2018 constateerde klaagster dat de ogen van de hond ontstoken waren. Er zijn  tevergeefs behandelingen ingesteld met diverse soorten oogdruppels. Daarop is klaagster door de eigen dierenarts verwezen naar beklaagde, die werkzaam is als oogspecialist.

3.4. Op 3 juli 2018 is klaagster met de hond bij beklaagde op consult geweest. Beklaagde heeft de hond onderzocht. Daaruit kwam naar voren dat er sprake was van een tumor op het rechterooglid, van een oppervlakkige beschadiging van het hoornvlies van het rechteroog en van het aan beide kanten naar binnen krullen (entropion) van de onderste oogleden. In overleg is besloten een operatieve ingreep uit te voeren en is daartoe een afspraak gemaakt. Tijdens dit overleg heeft beklaagde klaagster uitleg gegeven over de operatie en het behandeltraject nadien. Verder heeft beklaagde klaagster tevoren reeds een beschermkap meegegeven, zodat zij de hond alvast kon laten wennen aan het dragen ervan. Ook heeft beklaagde oogdruppels (Atropine en Gentapol-B) en pijnstillende medicatie (Rimadyl) voorgeschreven.

3.5. Op 12 juli 2018 heeft de operatie plaatsgevonden. Na de ingreep, terwijl de hond nog op de operatietafel lag, is een beschermkap omgedaan en is de sluiting afgeplakt . Toen de hond enigszins wakker werd, meende klaagster dat de beschermkap erg strak om de nek van de hond zat. Desgevraagd gaf een van de assistentes echter aan dat de kap niet te strak zat. Nadat de hond volledig uit de narcose was ontwaakt, heeft beklaagde klaagster nog instructies omtrent de nazorg gegeven en is de afspraak gemaakt om de hechtingen twee weken later te verwijderen. Vervolgens heeft klaagster de hond mee naar huis genomen.

3.6. Diezelfde dag, omstreeks 17.00 uur, heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met beklaagde omdat de hond een kleine nabloeding had. Tijdens dit gesprek heeft klaagster aangegeven dat zij de hond ook erg onrustig vond. Beklaagde heeft daarop geantwoord dat het onrustige gedrag waarschijnlijk nog het gevolg was van de eerder die dag uitgevoerde operatie en de narcose.

3.7. Klaagster heeft in de stukken uiteen gezet dat de hond in de daaropvolgende dagen onrustig bleef en steeds meer begon te hijgen. In de loop van zondag 15 juli 2018 trad een verslechtering op in de zin dat de hond niet meer uit haar mand wilde opstaan, niet meer wilde eten en kortademig c.q. benauwd werd.

3.8. In de vroege ochtend van maandag 16 juli 2018 keek de hond volgens klaagster ‘raar uit de ogen’ en was een ontstekingsgeur ruikbaar. Klaagster heeft geprobeerd de beschermkap voorzichtig te verschuiven en ontdekte daarbij een diepe rode streep c.q. snee in de hals van de hond. Klaagster heeft direct contact opgenomen met de kliniek van beklaagde. Na overleg met een praktijkassistente heeft klaagster besloten de hond door haar eigen dierenarts te laten onderzoeken. Naar het college heeft begrepen hield dit mede verband met de reistijd naar de eigen dierenarts, die korter was dan die naar de kliniek van beklaagde (die ongeveer een uur bedroeg).

3.9. Klaagster heeft haar eigen dierenarts geconsulteerd, die constateerde dat de beschermkap veel te strak zat. Ze heeft de beschermkap verwijderd en vastgesteld dat de kap snijwonden in de nek c.q. hals van de hond had veroorzaakt, die ontstoken waren geraakt. Klaagster heeft in de stukken uiteengezet dat de huid rondom de luchtpijp helemaal rood, gezwollen en ontstoken was. De eigen dierenarts heeft de hals, nek en borstkas van de hond geschoren en gereinigd en een zalf (Hydrocortiderm) en een antibioticum (Clavubactin) voorgeschreven. Ook heeft zij de hond blijkens de patiëntenkaart een andere beschermkap omgedaan.

3.10. Op 19 juli 2018 is klaagster bij de eigen dierenarts op consult geweest, omdat de aangedane plekken zich verder uitbreidden. De dierenarts heeft de nieuw ontstane plekken geschoren en gereinigd en aanvullend Apoquel (tegen jeuk) voorgeschreven. Over het daarop volgende consult, op 23 juli 2018, heeft de eigen dierenarts in de patiëntenkaart genoteerd dat de eerder geconstateerde (hotspot)plekken wel aan het genezen waren, maar nog niet volledig waren verdwenen, reden waarom de antibioticumkuur werd verlengd. Ook is Carporal (ter pijnbestrijding) voorgeschreven. Tussentijds, op 20 juli 2018, heeft klaagster per e-mail een klacht ingediend bij de kliniek waar beklaagde werkzaam is. In het e-mailbericht beschrijft zij het ontstaan van de verwondingen, de behandeling door de eigen dierenarts en uit zij de hoop dat het voor de hond allemaal snel achter de rug zal zijn. Voorts vermeldt klaagster in het e-mailbericht dat de extra dierenartskosten al behoorlijk zijn opgelopen en dat zij hoopt dat er financieel iets kan worden geregeld. Bij dit e-mailbericht zijn als bijlagen ook foto’s van de aangedane plekken op de huid van de hond mee verstuurd. Op 23 juli 2018 is de ontvangst van het e-mailbericht door de kliniek bevestigd. Op 25 juli 2018 is klaagster door een medewerker van de kliniek, niet zijnde beklaagde, gebeld over de afhandeling van de klacht.

3.11. Conform de eerder gemaakte afspraak heeft klaagster zich op 26 juli 2018 met de hond bij  beklaagde gemeld om de hechtingen te laten verwijderen. Beklaagde heeft geconstateerd dat de genezing van de ogen spoedig verliep en heeft vervolgens een collega-dierenarts op de kliniek gevraagd naar de huidproblemen te kijken. In overleg met deze collega is een ander antibioticum (Cefabactin) voorgeschreven en is klaagster geadviseerd de behandeling met zalf voort te zetten en contact op te nemen indien er geen verbetering zou optreden.

3.12. Op 31 juli 2018 heeft klaagster telefonisch contact gehad met beklaagde, naar het college heeft begrepen over de ontstoken huidplekken. Besloten is de antibioticumkuur te verlengen. De benodigde medicatie heeft klaagster bij haar eigen dierenarts opgehaald.

3.13. In de periode van 30 juli 2018 tot en met 6 augustus 2018 zijn diverse e-mailberichten gewisseld tussen klaagster en de kliniek omtrent de (financiële) afwikkeling van de in de visie van klaagster onnodig gemaakte bijkomende kosten vanwege de ontstane huidcomplicaties. In de maanden hierna hebben de eigen dierenarts en uiteindelijk een gespecialiseerde dermatoloog (vanaf november 2018) geprobeerd de huidproblemen onder controle te krijgen. Na een langdurig traject waarin perioden van vooruitgang werden afgewisseld met perioden waarin het weer minder ging, is de hond uiteindelijk hersteld.

3.14. In november 2018 heeft klaagster een e-mailbericht gestuurd naar de kliniek waar beklaagde werkzaam is, waarin zij haar onvrede heeft geuit over hetgeen zich had voorgedaan. Omdat klaagster niet tevreden was over de wijze waarop de kliniek dit e-mailbericht heeft afgehandeld, heeft zij de onderhavige tuchtprocedure geëntameerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Het college oordeelt overigens niet over de communicatie tussen een dierenarts en een diereigenaar, noch over financiële aangelegenheden, zodat opmerkingen of verwijten dienaangaande in de onderhavige procedure buiten beschouwing worden gelaten.

5.2. Het college stelt voorop dat op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting niet duidelijk is geworden en niet met zekerheid kan worden vastgesteld wie de beschermkap na de door beklaagde uitgevoerde operatie om de nek van de hond heeft aangebracht. Beklaagde heeft hierover verklaard dat een dergelijke handeling vaak door de paraveterinair wordt verricht, maar dat zij niet meer wist of dat in dit concrete geval ook zo is geweest. Daaraan heeft zij toegevoegd dat zij hiervoor als behandeld dierenarts hoe dan ook eindverantwoordelijk is. Gelet hierop en nu beklaagde in het midden heeft gelaten wie de kap heeft omgedaan (zijzelf of een paraveterinair), houdt het college beklaagde in tuchtrechtelijke zin (mede)verantwoordelijk voor het bevestigen van de beschermkap. In dat verband geldt ook dat het naar het oordeel van het college onredelijk zou zijn om klaagster aan te rekenen dat onduidelijk is gebleven wie de bewuste handeling heeft verricht.

5.3. Beklaagde betwist niet dat de beschermkap te strak om de nek van de hond is aangebracht, zoals de eigen dierenarts nadien heeft vastgesteld, noch dat dit tot snijwonden heeft geleid. Gelet op de bij de gedingstukken behorende foto’s, waarop diepe insnijdingen in de hals van de hond zichtbaar zijn, is ook voor het college voldoende vast komen staan dat de wonden door de te strak omgebrachte beschermkap zijn veroorzaakt.

5.4. Het college stelt vast dat beklaagde op allerlei manieren heeft getracht het herstel van de hond na de operatie zo optimaal mogelijk te laten verlopen. Zij heeft klaagster uitgebreide voorlichting en instructies gegeven, haar gewezen op het belang van het dragen van de beschermkap, haar in de gelegenheid gesteld de hond reeds voor de operatie aan de beschermkap te laten wennen en haar privételefoonnummer en persoonlijke e-mailadres verstrekt, zodat klaagster te allen tijde persoonlijk en direct contact met haar zou kunnen opnemen. Dit laat evenwel onverlet dat er toch een vermijdbare fout is gemaakt doordat de na de operatie bij de hond aangebrachte beschermkap te strak heeft gezeten hetgeen snijwonden heeft veroorzaakt. In die zin is de klacht gegrond.

5.5. Klaagster verwijt beklaagde verder dat zij de klachten niet serieus heeft genomen, dat zij ook niet de verantwoordelijkheid voor de gemaakte fout op zich heeft genomen, dat zij onvoldoende heeft gedaan om de ontstane huidproblemen te verhelpen en dat zij de verdere behandeling heeft ‘afgeschoven’ op de eigen dierenarts. Hierin volgt het college klaagster niet. Tijdens het telefoongesprek op 12 juli 2018 omstreeks 17.00 uur is de beschermkap niet ter sprake geweest. Blijkens de stukken vormde de aanleiding voor het gesprek immers een kleine nabloeding en heeft klaagster voorts aangegeven dat de hond onrustig was. Gelet op de uitgevoerde operatie eerder die dag, acht het college verdedigbaar dat beklaagde heeft verondersteld dat het onrustige gedrag van de hond daar nog mee verband hield.

5.6. Tijdens het telefoongesprek met een praktijkassistente op 16 juli 2018 is de beschermkap wel ter sprake geweest, maar heeft klaagster ervoor gekozen haar eigen dierenarts te consulteren. Beklaagde had daar geen rol in en het college ziet ook geen aanleiding haar te verwijten dat zij – als zij al van dit telefoongesprek op de hoogte is gebracht – klaagster niet heeft teruggebeld. Verder is gebleken dat het e mailbericht van 20 juli 2018, vier dagen later, door klaagster naar het algemene e mailadres van de kliniek en niet naar het privéadres van beklaagde is gestuurd. Beklaagde heeft ter zitting naar het oordeel van het college geloofwaardig verklaard dat zij door de kliniek ervan in kennis is gesteld dat er een klacht was ingediend die financieel van aard was en door de kliniek zelf zou worden afgehandeld en dat zij de door klaagster meegestuurde foto’s op dat moment niet heeft gezien. Deze verklaring sluit ook aan op de verklaring van klaagster dat zij nooit met beklaagde zelf over de afhandeling van de klacht heeft gesproken of gecommuniceerd, terwijl zij wel over het privételefoonnummer en persoonlijke e-mailadres van beklaagde beschikte.

5.7. Het college gaat ervan uit dat beklaagde tijdens het herhaalconsult op 26 juli 2018, dat werd afgesproken om de hechtingen te verwijderen, de aangedane huidplekken voor het eerst heeft gezien. Omdat dermatologie niet haar specialisme is, heeft zij een collega-dierenarts met expertise op dit gebied gevraagd de plekken te beoordelen, hetgeen naar het oordeel van het college een logische keuze is geweest. In overleg met deze dierenarts is een ander antibioticum voorgeschreven en aangegeven contact op te nemen als er geen verbetering zou optreden. Op 31 juli 2018 hebben partijen elkaar voor de laatste keer (telefonisch) gesproken. Niet is komen vast te staan dat beklaagde tijdens dit telefoongesprek de melding van klaagster over de zich verder uitbreidende plekken en infectie heeft genegeerd en klaagster slechts heeft verwezen naar de eigen dierenarts. In het e-mailbericht van diezelfde datum van klaagster aan de kliniek van beklaagde leest het college dit niet terug. In dit e-mailbericht wordt door klaagster geschreven dat de antibioticumkuur eindelijk een beetje lijkt aan te slaan, dat daarom gezamenlijk is besloten de kuur te verlengen en dat zij blij is dit antibioticum nog diezelfde avond bij haar eigen dierenarts te kunnen ophalen. Dat hierna nog een lang traject en genezingsproces zouden volgen was op dat moment voor niemand te voorzien. Beklaagde is na 31 juli 2018 niet meer bij de verdere behandeling van de huidproblemen van de hond betrokken geweest, zodat zij daarvoor niet verantwoordelijk kan worden gehouden en ook niet verwijtbaar wordt geacht dat zij niet meer uit eigen beweging contact heeft opgenomen met klaagster om navraag naar het herstel van de huidproblemen te doen. Overigens is voor het college voldoende gebleken dat het lange hersteltraject het gevolg is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en allerlei bijkomende complicaties.

5.8. Voor zover nog over andere kwesties is geklaagd, vallen deze verwijten buiten de reikwijdte van het tuchtrecht, ofwel zijn deze niet komen vast te staan althans van onvoldoende gewicht om daar tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.9. Op grond van het voorgaande is de klacht gegrond in die zin dat door of onder (mede) verantwoordelijkheid van beklaagde, na een door haar uitgevoerde operatie, een vermijdbare fout is gemaakt doordat een beschermkap verkeerd c.q. te strak om de nek van de hond is aangebracht, waardoor aldaar (snij-)wonden zijn ontstaan. De klacht is in zoverre gegrond, waarbij na te melden maatregel passend wordt geacht.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht gegrond, als hiervoor in rov. 5.9 samengevat;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris en uitgesproken op 28 januari 2021.