ECLI:NL:TDIVBC:2021:5 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2021/04

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2021:5
Datum uitspraak: 02-07-2021
Datum publicatie: 05-07-2021
Zaaknummer(s): VB 2021/04
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Verwerpt het beroep
Inhoudsindicatie: Egel. Het Veterinair Beroepscollege komt tot de slotsom dat de dierenarts niet te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de egel van appellante, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, als bedoeld in artikel 4.2. van de Wet dieren. Het beroep is daarom ongegrond.

Zaaknummer:                                                                                      Datum uitspraak:

VB 2021/04                                                                                            2 juli 2021

Uitspraak op het beroep van:

X, wonende te A,  

appellante

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 14 januari 2021 in zaak nr. 2019/77 in het geding tussen:

appellante

en

Y, dierenarts te B (hierna: dierenarts)

Procesverloop

Bij uitspraak van 14 januari 2021, zaak nummer 2019/77, heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van appellante tegen de dierenarts ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 6 maart 2021 tijdig beroep ingesteld.

De dierenarts heeft op 14 april 2021 een verweerschrift ingediend.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2021, waar appellante en de dierenarts, laatstgenoemde via een videoverbinding en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. ing. I.E. Boissevain, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.

De klacht

De dierenarts wordt verweten, samengevat, dat hij ten aanzien van een egel onvoldoende onderzoek heeft verricht en het dier voorbarig en op onjuiste wijze heeft geëuthanaseerd.

Overwegingen

Aanleiding tot de klacht

1.         Het Veterinair Tuchtcollege heeft in zijn uitspraak onder "3. De voorgeschiedenis" de feiten als volgt weergegeven, waarbij - ook in de volgende citaten - voor de "beklaagde" steeds de

dierenarts moet worden gelezen en voor de "klaagster" de appellante:

“ 3.1. Het gaat in deze zaak om een egel van het mannelijk geslacht, door klaagster L.W genoemd, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid 9 jaar oud was. Uit de stukken is gebleken dat klaagster de egel op jonge leeftijd uit een (dieren)opvang, waar zij als vrijwilliger werkzaam was geweest, heeft meegenomen voor verder verblijf en verzorging bij haar thuis. De egel heeft nadien in en om de woning van klaagster geleefd, waar hij binnen de beschikking had over een grote kooi en buiten over een grote ren.

3.2. Enkele weken voorafgaand aan 1 september 2020 heeft klaagster waargenomen dat de egel zich af en toe verslikte bij het drinken en heeft zij vanaf dat moment een verdikkingsmiddel (Nutilis) aan het drinkwater voor de egel toegevoegd. Op zondag 1 september 2019 liep de egel nog rond —op enigszins moeizame wijze, passend bij zijn gevorderde leeftijd-, maar kampte hij plotseling met rectaal bloedverlies, had hij gebraakt en leek hij krampen te hebben. Klaagster heeft tevergeefs getracht haar eigen dierenarts te bereiken. Ze heeft vervolgens bij de spoedkliniek waar beklaagde werkzaam is telefonisch een consult afgesproken en is aldaar die avond omstreeks 20:00 uur met de egel gearriveerd. Beklaagde was op dat moment de dienstdoende dierenarts in de spoedkliniek. De assistente aan de balie constateerde onder meer dat de egel versneld ademde c.q. benauwd was en heeft beklaagde alsmede een paraveterinair bij de balie geroepen om de egel met spoed te behandelen.

3.3. Beklaagde stelt te hebben geconstateerd dat de egel een sterk geforceerde en versnelde ademhaling had, maar tegelijkertijd sloom en lethargisch was. Beklaagde heeft de egel mee naar achteren genomen, naar een andere ruimte, voor nader onderzoek. Het college heeft uit de stukken c.q. het verhandelde ter zitting begrepen dat de egel volledig slap was, zich niet oprolde, koud aanvoelde en languit met de pootjes gestrekt lag. Beklaagde heeft uiteengezet dat de egel met name bij de inademing sterk geforceerd —met open bek- ademde, passend bij een acute verstopping van de voorste- en/of diepere luchtwegen. Beklaagde heeft verder gesteld dat er troebele visceuze vloeistof uit de neusgaten kwam en dat de slijmvliezen een bleke tot enigszins blauwe kleur hadden. Beklaagde stelt het dier korte tijd in een zuurstofkooi te hebben geplaatst. De ademhaling verslechterde echter al snel tot inspiratoire dyspneu, de ademhalingsbewegingen werden steeds geforceerder en de egel vertoonde strekbewegingen met de hals en de rest van het lichaam. Beklaagde stelt de egel al vrij snel weer uit de zuurstofkooi te hebben gehaald, omdat dit geen verbetering met betrekking tot de benauwdheid opleverde. Aan klaagster is medegedeeld dat de kans op overleving zeer klein werd geacht en er is tot euthanasie geadviseerd. Omdat klaagster volgens beklaagde 'alles geprobeerd wilde hebben', is nog getracht om een intraveneuze (IV-) katheter te plaatsen, echter is dit niet gelukt. Beklaagde heeft gesteld dat de egel in ernstige ademnood verkeerde en dat de prognose infaust was. Er is geen verder onderzoek meer verricht en de egel is, met toestemming van klaagster, geëuthanaseerd. Er is aan klaagster gevraagd of zij sectie wilde laten verrichten. Klaagster heeft daar niet voor gekozen.

3.4. Nadien heeft klaagster twijfels gekregen over de gang van zaken, met name over de snelheid waarmee tot euthanasie was besloten en de uitvoering ervan. Er heeft telefonisch contact tussen partijen plaatsgevonden, dat echter niet op een voor klaagster bevredigende wijze is verlopen. Op enig moment heeft klaagster de onderhavige procedure geëntameerd. ”

Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

2.         Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het geheel overziend heeft het Veterinair Tuchtcollege vastgesteld dat partijen veel tegenstrijdige lezingen hebben gegeven over het verloop van het consult in de avond van zondag 1 september 2019. Hetgeen klaagster ter onderbouwing van haar verwijten heeft aangevoerd, is naar het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege echter ontoereikend voor de conclusie dat het veterinair handelen van de dierenarts en door hem gemaakte keuzes onjuist, onzorgvuldig en niet binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening zijn geweest. De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege berust op de hierna verkort weergegeven beoordeling.

5.6. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de egel, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beantwoording van die vraag geldt als toetsingscriterium of beklaagde in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden. Naar vaste jurisprudentie geldt voorts dat klachten over de communicatie van een dierenarts met een dierhouder buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen. Om die reden zullen de verwijten over de communicatie tussen partijen na het overlijden van de egel niet worden besproken. Die achteraf gevoerde communicatie is ook niet van invloed geweest op de zorg voor de egel. Ten aanzien van de verlate aanlevering van het patiëntendossier aan klaagster is niet gebleken dat beklaagde daar persoonlijk verantwoordelijk voor is geweest, naast dat dit verwijt niet veterinair van aard is en ook daarom buiten de beoordeling blijft. 

5.7. Het Veterinair Tuchtcollege moet vaststellen dat er met betrekking tot het verloop van het consult door partijen op cruciale punten tegenovergestelde lezingen zijn gegeven, hetgeen de waarheidsvinding bemoeilijkt. In dat verband geldt naar vaste jurisprudentie dat in gevallen waarin partijen sterk uiteenlopende lezingen hebben gegeven over diverse voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden, en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof zou verdienen dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel over de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke sanctie kan slechts worden gebaseerd op zodanige feiten en omstandigheden.

5.8. De eerste klacht van klaagster heeft betrekking op de door beklaagde beschreven gezondheidstoestand van de egel bij aankomst in de kliniek, die volgens klaagster minder ernstig was dan beklaagde heeft doen voorkomen. Niet in geschil is echter dat de op hoge leeftijd zijnde egel, met een volgens klaagster beperkte zelfredzaamheid, enkele uren voor het consult acuut rectaal bloed had verloren, krampen leek te hebben in combinatie met (groen) braaksel. Door klaagster is niet althans onvoldoende weersproken dat de egel koud aanvoelde en niet of nauwelijks reageerde op omgevingsgeluiden en aanraking. Ook staat voor het Veterinair Tuchtcollege voldoende vast dat de egel kortademig c.q. benauwd was. Alle symptomen bijeengenomen wordt door het college geconcludeerd dat er sprake was van meerdere ernstig te nemen -daaronder acuut ontstane- ziekteverschijnselen.

5.9. Klaagster heeft verder enkele door beklaagde beschreven klinische waarnemingen en handelingen betwist en in twijfel getrokken. Het Veterinair Tuchtcollege heeft geen of onvoldoende concrete aanwijzingen om er niet vanuit te mogen gaan dat beklaagde van het door hem uitgevoerde onderzoek, het (korte) gebruik van een zuurstofkooi en zijn klinische waarnemingen, een waarheidsgetrouwe weergave heeft gegeven. In aanmerking genomen hetgeen beklaagde in de patiëntenkaart, het verweerschrift, de dupliek en ter zitting heeft beschreven en verklaard, acht het college aannemelijk dat de egel, naast meer algemeen ziek en lethargisch, ook kortademig en benauwd was tengevolge van een acuut ontstane verstopping in de luchtwegen (en niet van een milde, chronische luchtwegaandoening).

5.10. Ook hetgeen klaagster overigens heeft gesteld acht het Veterinair Tuchtcollege ontoereikend om de gezondheidssituatie van de egel tijdens het consult als minder ernstig en niet zorgwekkend te zien. Voor zover de egel sloom en lethargisch was, heeft klaagster gesteld dat dit normaal was voor de (tamme) egel die zich in een voorstadium van de winterslaap bevond. Naar het oordeel van het college kan die lethargische toestand echter evengoed een pathologische oorzaak hebben gehad en kan daarnaast niet voorbij worden gegaan aan de overige ziekteverschijnselen, zoals dat de egel enkele uren eerder acuut rectaal bloed had verloren, en had gebraakt. Hiernaast was sprake van neusuitvloeiing — al dan niet uit een neusgat — en kreeg de egel al enkele weken middels een spuitje druppelsgewijs drinkwater toegediend om het risico op aspiratiepneunomie te verkleinen. De aandacht van beklaagde is naar het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege logischerwijs en terecht eerst gericht geweest op de kortademigheid c.q. benauwdheid, die in combinatie met het verminderd bewustzijnsniveau, als zorgwekkend werd beschouwd en prioriteit had. Het verwijt dat de anamnese te beperkt is geweest en dat klaagster weinig werd gevraagd, wordt gepasseerd. Bij benauwdheid is snel handelen geïndiceerd. Klaagster had, voorafgaand aan het consult telefonisch aan de spoedkliniek informatie verstrekt en beklaagde heeft ter zitting verklaard dat de baliemedewerkster deze informatie — over de leeftijd en de ziektesymptomen van de egel — aan hem heeft meegedeeld.

5.11. Het Veterinair Tuchtcollege heeft verder niet de overtuiging gekregen dat het verloop van het consult, zoals klaagster suggereert, is beïnvloed door drukte en een volle wachtkamer. Uitgaande van de door beklaagde beschreven situatie is voldoende beargumenteerd dat de kans op overleving van de egel als minimaal werd gezien en was het advies tot euthanasie naar het oordeel van het college begrijpelijk en aanvaardbaar.

5.12. Omdat klaagster 'alles geprobeerd wilde hebben', heeft beklaagde nog getracht om een intraveneuze (IV-) katheter te plaatsen. Om de ader te kunnen visualiseren dient de egel in een half zittende positie te worden gebracht. Klaagster heeft dit aangemerkt als het 'niet goed vasthouden' van de egel. Gezien de door beklaagde gegeven uitleg, is de verkozen positionering van de egel voor het plaatsen van een intraveneus katheter naar het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege niet verwijtbaar geweest. Voor zover klaagster nog heeft gesteld dat de infuusnaald lukraak en te gehaast en zonder goede stuwing in het pootje is ingebracht, is dit weersproken door beklaagde, die heeft gesteld dat stuwing van het bloedvat ter hoogte van de lies door de paraveterinair heeft plaatsgevonden. Gelet hierop en met verwijzing naar hetgeen in 5.7 is overwogen, kan dit klachtonderdeel niet gegrond worden bevonden.

5.13. Klaagster heeft er verder nog over geklaagd dat de egel is geëuthanaseerd middels een intracardiale injectie zonder voorafgaande sedatie of verdoving. Ook dit is door beklaagde weersproken. Mede gelet op het feit dat toediening van een intracardiale injectie bij een egel erg complex is, acht het Veterinair Tuchtcollege onwaarschijnlijk dat beklaagde de intentie zou hebben gehad een dergelijke injectie toe te dienen, waar door hem ook is ontkend dat hij in de linker borstholte zou hebben geprikt. Logischer en aannemelijk acht het Veterinair Tuchtcollege, zoals beklaagde heeft beschreven, dat hij heeft gekozen voor toediening van pentobarbital (euthasol), door de injectienaald door de buik via de lever gericht naar de rug en richting de kop in te brengen, waarbij een licht negatieve druk is gecreëerd. Mede omdat er geen diergeneesmiddelen via een braunule konden worden toegediend, was een injectie via de buik (intraperitoneaal), zoals beklaagde heeft beschreven en waar het college vanuit gaat, in die gegeven situatie een aanvaardbare keuze om het euthanasieproces zo snel mogelijk te laten verlopen. Niet bestreden is dat de ademhaling en hartslag van de egel binnen enkele seconden stopten, waarna de egel is overleden.

De beoordeling van het beroep door het Veterinair Beroepscollege

Appellante acht de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege niet bevredigend. Zij baseert haar beroep op de volgende drie punten die hieronder behandeld worden.

1) De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege is grotendeels gebaseerd op (tegenstrijdige) verklaringen van de dierenarts

3.1.      Appellante stelt dat het Veterinair Tuchtcollege alle verklaringen van de dierenarts, zelfs de tegenstrijdige, voor waar heeft aangenomen en de verklaringen van appellante ten onrechte terzijde heeft gelegd. Het gaat daarbij volgens appellante over de door haar bestreden omstandigheden in de overwegingen 5.8. tot en met 5.13. van de beoordeling van het Veterinair Tuchtcollege, namelijk: dat de egel koud aanvoelde, dat hij troebele neusuitvloeiing had, dat zijn gezondheidssituatie zorgwekkend was, dat hij in een zuurstofkooi is geplaatst, dat inbrengen van een intraveneuze katheter niet lukte vanwege onvoldoende vaatvulling en dat onwaarschijnlijk is dat de dierenarts de intentie had een intra cardiale injectie toe te dienen bij het uitvoeren van de euthanasie.

3.2.      Met het Veterinair Tuchtcollege stelt het Veterinair Beroepscollege vast dat er met betrekking tot het verloop van het consult door partijen op cruciale punten tegenovergestelde lezingen zijn gegeven. Het Veterinair Tuchtcollege heeft terecht vooropgesteld dat naar vaste jurisprudentie geldt dat in gevallen waarin partijen sterk uiteenlopende lezingen hebben gegeven over diverse voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden, en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden (zie onder andere de uitspraken van het Veterinair Beroepscollege van 2 september 2016, ECLI:NL:TDIVBC:2016:4) en van 2 november 2017, ECLI:NL:TDIVBC:2017:1).  

3.3.      In de overwegingen 5.8. tot en met 5.13. heeft het Veterinair Tuchtcollege uitgebreid en zorgvuldig de standpunten van appellante en van de dierenarts met elkaar vergeleken en tegen elkaar afgewogen. Het Veterinair Tuchtcollege heeft vervolgens goed gemotiveerd waarom het feiten als vaststaand heeft aangenomen en daarmee de uitgangspunten van zijn beslissing deugdelijk onderbouwd. De klacht van appellante dat het Veterinair Tuchtcollege zijn beslissing in belangrijke mate heeft gebaseerd op verklaringen van de dierenartsen en geen rekening heeft gehouden met hetgeen appellante heeft aangevoerd, is dan ook ongegrond.

2) Tegenstrijdige verklaringen van de dierenarts

4.         Appellante gaat onder dit punt in haar beroepschrift met name in op het verweerschrift en de dupliek van de dierenarts in de procedure bij het Veterinair Tuchtcollege. Zij herhaalt grotendeels de verwijten die in haar klacht onder ad 1) zijn opgesomd en die hiervoor in rechtsoverweging 3.1. zijn weergegeven. De door haar genoemde punten zijn door het Veterinair Tuchtcollege alle behandeld in de overwegingen 5.8. tot en met 5.13. van de beslissing. Hiervoor is reeds overwogen dat het Veterinair Tuchtcollege zijn beslissing deugdelijk heeft gemotiveerd en alle standpunten heeft besproken. Dit deel van de klacht is eveneens ongegrond.

3) Onterechte en op niets gebaseerde beschuldigingen van de dierenarts en valse verklaringen van zijn assistente

5.         Ook onder dit punt in haar beroepschrift reageert appellante op het verweerschrift en de dupliek van de dierenarts in de procedure bij het Veterinair Tuchtcollege. Voor zover de door appellante genoemde punten relevant zijn voor de beslissing, zijn deze door het Veterinair Tuchtcollege betrokken bij zijn beoordeling. Het Veterinair Beroepscollege ziet dan ook geen aanleiding nader op deze punten in te gaan.

Slotsom

Het Veterinair Beroepscollege komt tot de slotsom dat de dierenarts niet te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de egel van appellante, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, als bedoeld in artikel 4.2. van de Wet dieren. Het beroep is daarom ongegrond.

Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. J.M. van Jaarsveld en mr. R.H. Broekhuijsen, jurist-leden, drs. M.I. de Nijs en drs. F. Kahlmann, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.H. Zandvliet als secretaris.

w.g. mr. E.A. Minderhoud                                 w.g. mr. drs. M.H. Zandvliet                 

voorzitter                                                          plv. secretaris

Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2021

Voor eensluidend afschrift,

mr. drs. M.H. Zandvliet

plv. secretaris