ECLI:NL:TAHVD:2021:66 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190175H

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:66
Datum uitspraak: 29-03-2021
Datum publicatie: 16-04-2021
Zaaknummer(s): 190175H
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Herziening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Herzieningsverzoek. In de kern bevat het herzieningsverzoek twee gronden. Verzoekster stelt dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door in hoger beroep stukken te accepteren die niet in eerste aanleg zijn ingediend en door niet in te gaan op de bezwaren van verzoekster tegen de indiening van een geluidsfragment waarvan de wederpartij slechts een deel schriftelijk had uitgewerkt. Deze herzieningsgrond slaagt niet. Verweerster heeft in hoger beroep ruimschoots de mogelijkheid te reageren op de ingediende stukken en daar gebruik van gemaakt. Daarbij is door het hof expliciet aangegeven dat het geluidsfragment in de beoordeling is betrokken voor zover partijen zich daarop hebben beroepen. Geen schending van het beginsel van hoor en wederhoor. De tweede herzieningsgrond betreft de inhoud van de beslissing, de feitenvaststelling en de motivering van de beslissing. Motiveringsklachten leveren naar vaste jurisprudentie geen schending van een fundamenteel rechtsbeginsel op. Verzoekster is niet-ontvankelijk verklaard in haar herzieningsverzoek.

BESLISSING                                          

van 29 maart 2021

in de zaak 190175H

naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:

verzoekster

1    DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van 27 mei 2019 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (verder: de raad) (zaaknummer 18-924/DB/LI). Daarin is de klacht van de klager niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze betrekking heeft op de omvang van de advocaatkosten van

wederpartij en is de klacht voor het overige ongegrond verklaard. De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TADRSHE:2019:85.

1.2    Klager heeft tegen de beslissing van de raad beroep ingesteld bij het Hof van Discipline (verder: het hof). Dit heeft geleid tot de beslissing van 13 januari 2020 (zaaknummer 190175), waarbij de beslissing van de raad is vernietigd voor zover daarin de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond zijn verklaard. Het hof heeft de klachtonderdelen 1 en 2 gedeeltelijk gegrond verklaard en aan verweerster (hier: verzoekster) de maatregel van waarschuwing opgelegd. Daarbij is verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten. De beslissing van het hof is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TAHVD:2020:8.

2    HET VERZOEK TOT HERZIENING

2.1    Verzoekster heeft per e-mail van 23 januari 2020 verzocht om herziening van de beslissing van het hof.

2.2    Verder bevat het herzieningsdossier:

- de stukken van de raad;

- de stukken van het hof in hoger beroep;

- de brief van 28 februari 2020 met bijlage van de klager;

- de brief van 19 mei 2020 met bijlage van de klager;

- de brief van 25 mei 2020 met een gecorrigeerde bijlage van de klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 29 januari 2021. Daar verschenen verzoekster met haar gemachtigde, mr. R.H.M. Wagemans, en klager. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3    BEOORDELING

De mogelijkheid tot herziening

3.1    Het hof stelt voorop dat tegen een beslissing van het hof in de Advocatenwet geen gewoon rechtsmiddel is opengesteld. De Advocatenwet voorziet evenmin in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Daarom is een verzoek om herziening van een uitspraak van het hof in beginsel niet-ontvankelijk en neemt het hof zo’n verzoek niet in behandeling.

3.2    Bij uitzondering kan het hof, zo blijkt uit artikel 1 van het herzieningsprotocol, een verzoek om herziening wel ontvankelijk verklaren en in behandeling nemen, als:

a. feiten of omstandigheden aan het licht komen die (i) hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, en (ii) bij de verzoeker vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en (iii) die het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat het hof tot een andere beslissing zou zijn gekomen als deze vóór de uitspraak bij het hof bekend zouden zijn geweest.

b. in de procedure bij het hof geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.

3.3    Voor de ontvankelijkheid van een verzoeker in het herzieningsverzoek op grond van het hiervoor onder b genoemde grond volstaat dat een beroep wordt gedaan op schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Vervolgens dient te worden beoordeeld of het beroep daarop ook slaagt. Indien geen sprake is geweest van zodanige schending wordt het beroep op die grond verworpen. Aan een verdere inhoudelijke beoordeling van het geschil wordt dan niet toegekomen. In het andere geval volgt een herbeoordeling.

De gronden van het herzieningsverzoek

3.4    Verzoekster heeft in haar herzieningsverzoek en de daarop volgende correspondentie meerdere gronden voor herziening aangevoerd, namelijk:

1.    Het hof heeft, ondanks een beroep van verzoekster op de tardieve indiening van stukken en gronden (waaronder geluidsfragmenten en een transscriptie daarvan), zonder enige vorm van motivering besloten deze stukken in zijn beoordeling te betrekken. Deze stukken bevatten nieuwe feiten en/of omstandigheden waarvan verzoekster het recht is ontnomen om deze in meerdere instanties te laten toetsen. Dat is in strijd met artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel.

2.    Het hof heeft in strijd met artikel 6 EVRM (het recht op een eerlijk proces), in het bijzonder het beginsel van hoor en wederhoor, gehandeld door de transcriptie van het geluidsfragment als een juiste weergave van de feiten te zien en niet gemotiveerd in te gaan op de bezwaren van verweerster daartegen zoals weergegeven in de notitie van 18 oktober 2019.

3.    De motivering van de beslissing van het hof is onbegrijpelijk en onjuist nu het hof daar onjuiste feiten aan ten grondslag heeft gelegd. Indien het hof van de juiste feiten was uitgegaan had het in redelijkheid niet tot de beslissing kunnen komen waarvan herziening wordt verzocht.

Het standpunt van de wederpartij

3.5    Klager in hoofdzaak heeft een gemotiveerde reactie gegeven op het herzieningsverzoek van verweerster. Kort samengevat is volgens hem het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk omdat er geen fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.

De beoordeling van het herzieningsverzoek

3.6    In de kern bevat het herzieningsverzoek van verzoekster twee gronden voor herziening. Allereerst meent verzoekster dat het hof bij de beoordeling van de klacht acht heeft geslagen op stukken waarover partijen zich niet voldoende hebben kunnen uitlaten dan wel is uitgegaan van onvolledige stukken (schending hoor en wederhoor). Ten tweede stelt verzoekster dat het hof de beslissing onvoldoende dan wel onjuist heeft gemotiveerd door zonder enige onderbouwing aan het verweer van verzoekster tegen de in het geding gebrachte geluidsfragmenten en transscripties voorbij te gaan.

3.7    Beide herzieningsgronden slagen niet. Het hof licht dit toe.

3.8    Uit artikel 3.7 van het procesreglement van het hof volgt dat partijen uiterlijk op de 10e kalenderdag voor de mondelinge behandeling van de zaak nog stukken kunnen indienen ter onderbouwing van hun standpunten. In dit geval vond de mondelinge behandeling op 4 november 2019 plaats, zodat partijen tot en met 25 oktober 2019 stukken mochten indienen bij het hof.

3.9    Verzoekster heeft gezien haar herzieningsverzoek vooral moeite met de indiening van het geluidsfragment door klager in laatste instantie en zijn selectieve schriftelijke uitwerking van een deel van dat geluidsfragment. Dit geluidsfragment en een transscriptie ervan zijn al op 8 september 2019 ingediend door klager bij het hof, waarna de gemachtigde van verzoekster op 18 oktober 2019 met een uitgebreide notitie primair bezwaar heeft gemaakt tegen de toelating en subsidiair een inhoudelijke reactie heeft gegeven op dat geluidsfragment en de uitwerking daarvan. Ook tijdens de mondelinge behandeling mocht verzoekster nog reageren op de stukken, wat zij heeft gedaan. Verzoekster heeft dan ook voldoende de gelegenheid gehad om (en genomen door) te reageren op de door klager ingediende stukken. Het beginsel van hoor en wederhoor is niet geschonden. Daarbij heeft het hof zowel tijdens de mondelinge behandeling als in de beslissing aangegeven dat het hof alleen rekening kan houden met passages van het geluidsfragment voor zover daar door partijen concreet een beroep op is gedaan. Het hof kan verzoekster dan ook niet volgen in haar redenering dat het hof is uitgegaan van onvolledige stukken.

3.10    De overige bezwaren in het herzieningsverzoek richten zich tegen de inhoud van de beslissing van het hof. Hieronder vallen de procesbeslissing het geluidsfragment enkel toe te laten voor zover dat schriftelijk uitgewerkt is en daarop een beroep is gedaan, de feiten en omstandigheden die het hof ten grondslag heeft gelegd aan de beslissing en de motivering van de beslissing. Deze bezwaren komen in de kern neer op motiveringsklachten. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad (bijv. HR 23 juni 1995, NJ 1995/661), die het hof overeenkomstig toepast, leveren motiveringsklachten geen schending op van een fundamenteel rechtsbeginsel, zie bijvoorbeeld HvD 24 augustus 2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:271. (Vgl. HvD 27 januari 2019, ECLI:NL:TAHVD:2020:5).

3.11    Het hof komt tot de slotsom dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar herzieningsverzoek.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar herzieningsverzoek.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. T.E. van der Spoel en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2021.                                                                                            

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 29 maart 2021.