ECLI:NL:TAHVD:2021:4 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200175

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:4
Datum uitspraak: 08-01-2021
Datum publicatie: 20-01-2021
Zaaknummer(s): 200175
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Klager verwijt verweerder dat hij de belangen van een wederpartij van klager behartigt, terwijl verweerder in het verleden klager heeft bijgestaan. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder heeft opgetreden tegen klager. Dat verweerder een modelbeslagrekest in een vergelijkbare zaak aan mr. K. heeft laten opsturen en aan de ingeschakelde deurwaarder heeft gevraagd om de rekening naar zijn kantoor te sturen, is ontoereikend om te kunnen concluderen dat verweerder tegen klager is opgetreden of bijstand heeft verricht. Daarbij valt het verweerder niet aan te rekenen dat de (kandidaat)deurwaarder in zijn administratie verweerder als opdrachtgever had genoteerd in verband met de facturering en om die reden verweerder ook als opdrachtgever op het beslagexploot had genoemd. Ongegrondverklaring klacht. Vernietiging van de beslissing van de raad.  

BESLISSING

van 8 januari 2021

in de zaak 200175

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 6 juli 2020 (zaaknummer 19-534/DH/RO). De raad heeft de  klacht  gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten.

De beslissing van de raad is onder ECLI:NL:TADRSGR:2020:100 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van verweerder tegen deze beslissing is op 4 augustus 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

-    het dossier van de raad.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 16 november 2020. Daar zijn verschenen verweerder met zijn gemachtigde, mr. Ph. Ekering. Klager is niet verschenen. De gemachtigde van verweerder heeft gepleit aan de hand van aantekeningen, waarvan een kopie aan het hof is verstrekt.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij de belangen van een wederpartij van klager behartigt, terwijl verweerder in het verleden klager heeft bijgestaan.

4    FEITEN

4.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.

4.2    Klager en zijn gemachtigde zijn broers. In de onderhavige zaak is door de oudere broer (gemachtigde) geklaagd namens de jongere broer (klager).

4.3    Verweerder heeft op 8 juni 2016 opgetreden (mede) namens klager in een zaak bij de rechtbank Rotterdam over het vaststellen van een erfgrens tussen percelen van klagers familie en Woonstad.

4.4    Mevrouw L. heeft zich tot verweerder gewend met een (beslag)zaak gericht tegen klager; verweerder deed met enig regelmaat vergelijkbare zaken voor mevrouw L. Verweerder heeft, na spoedige bestudering van de toegezonden stukken, de conclusie getrokken dat hij niet vrij stond en de zaak daarom onverwijld doorgestuurd naar een bevriende advocaat, mr. K.

4.5    Namens verweerder is een modelbeslagrekest daarvoor aan mr. K. verstrekt. Een kantoorgenoot van verweerder heeft dit model voor het verzenden aangevuld met gegevens van mevrouw L.

4.6    Door mr. K. is verlof gevraagd om beslag te leggen. Het beslag is vervolgens gelegd. Op het beslagexploot stond de naam van verweerder als opdrachtgever vermeld.

4.7    De rekening van de deurwaarder is, op verzoek van verweerder, naar het kantoor van verweerder gestuurd.

4.8    Door klager is bij zijn repliek van 20 november 2018 een geluidsopname gevoegd. Deze opname betreft – zo blijkt uit de repliek van klager – een gesprek tussen de deurwaarder en gemachtigde (datum gesprek onbekend). In het gesprek wordt onder meer het volgende gezegd:

Deurwaarder: “Ja ik heb het echt van [advocatenkantoor verweerder] gekregen, alleen d’r stond een andere advocaat in (…) het is een zaak van [advocatenkantoor verweerder] (…) daar heb ik ’t van, daar heb ik ’t van (…) [verweerder] is de zaak van, [verweerder] (…) ik zie dat in de stukken staan dat ik het van dat kantoor gekregen heb.”

Gemachtigde: “En de afzender, mailadres is ook van [advocatenkantoor verweerder]?”

Deurwaarder: “(…) 100% heb ik het van [advocatenkantoor verweerder], [verweerder], daar heb ik het van, (…) daar is geen vergissing mogelijk daar heb ik ’t van gehad (…) ik heb ’t van [advocatenkantoor verweerder] gehad’

4.9    In de zaak is verder geprocedeerd door mr. K.

4.10    Op 25 juli 2018 is namens klager de onderhavige klacht over verweerder ingediend.

5    BEOORDELING

Overwegingen raad

5.1    De raad heeft overwogen dat uit de overgelegde stukken is gebleken dat verweerder eerder had opgetreden voor klager. De raad heeft vervolgens overwogen dat verweerder in de zaak van mevrouw L. tegen klager heeft opgetreden, gezien de wijze waarop hij (inhoudelijk) de regie in die zaak heeft gevoerd. De raad heeft dat afgeleid uit de omstandigheid dat verweerder een modelbeslagrekest aan mr. K. heeft laten verstrekken, een kantoorgenoot van verweerder dat rekest heeft aangevuld met gegevens, verweerder de deurwaarder opdracht heeft gegeven om beslag te leggen en verweerder de rekening van de deurwaarder naar zijn kantoor heeft laten sturen. Nu daarbij niet is voldaan aan de uitzondering van gedragsregel 15 lid 3 om tegen een eigen cliënt op te treden (verweerder beschikte over vertrouwelijke informatie en er was een redelijk bezwaar van klager), heeft de raad de klacht gegrond bevonden.

Gronden van het hoger beroep

5.2    Verweerder heeft in hoger beroep aangevoerd dat de raad is uitgegaan van onjuiste feiten. Hij heeft niet opgetreden tegen klager. Dat heeft mr. K. gedaan, juist omdat verweerder zich realiseerde dat hem dat niet vrij stond, aldus verweerder. Verder heeft verweerder verwezen naar een in het geding gebrachte verklaring van de deurwaarder van 3 augustus 2020 waaruit blijkt dat de informatie die de deurwaarder destijds aan klager heeft verstrekt achteraf niet juist blijkt te zijn, doordat de deurwaarder afging op een administratieve boeking van zijn kandidaat-deurwaarder. Volgens de deurwaarder was mr. K.  zijn werkelijke opdrachtgever. De uitgebrachte dagvaarding is ook aan mr. K. gefactureerd. De deurwaarder had eerder aan klager medegedeeld dat verweerder de opdrachtgever was, omdat verweerder degene was aan wie gefactureerd moest worden. Zijn kandidaat-deurwaarder wist niet dat mr. K. de opdrachtgever was. Verweerder vindt zelf ook dat het een en ander hoogst ongelukkig is verlopen omdat hij zich niet heeft gerealiseerd dat de kandidaat-deurwaarder op het beslagexploot zijn kantoor als opdrachtgever zou vermelden.

Heeft verweerder tegen klager opgetreden?

5.3    Het hof toetst de verweten gedraging aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat een advocaat die zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt, zich dient zich te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die sinds 1 januari 2015 zijn vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet, waaronder de kernwaarde partijdigheid. Bij die toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, hoewel deze daarbij wel van belang kunnen zijn gelet op het open karakter van de wettelijke norm. Gedragsregel 15 staat een advocaat, behoudens de in de regel genoemde uitzonderingen, niet toe om tegen een cliënt of een voormalige cliënt op te treden.

5.4    De vraag die in de zaak moet worden beantwoord is of verweerder namens mevrouw L. daadwerkelijk tegen klager als zijn (voormalige) cliënt is opgetreden.

5.5    Anders dan de raad is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder heeft opgetreden tegen klager. Uit de vaststaande feiten en omstandigheden is immers gebleken dat verweerder, zodra hij de stukken door mevrouw L. toegestuurd had gekregen en had gezien dat klager de tegenpartij was, haar heeft gebeld en heeft medegedeeld dat hij de zaak niet kon doen omdat hij in het verleden zaken voor klager en zijn broer had gedaan. In overleg met mevrouw L. heeft hij vervolgens de zaak, die spoed had, doorverwezen naar mr. K.  en hem doorgegeven dat nog dezelfde dag verlof gevraagd diende te worden voor het leggen van beslag. Om mr. K. op weg te helpen, heeft verweerder een kantoorgenoot gevraagd om aan mr. K. een voorbeeld van een beslagrekest te sturen, dat mr. K. heeft aangevuld met de gegevens ter zake van mevrouw L. en waarmee verlof is gevraagd, waarna door de deurwaarder beslag is gelegd. De hoofdprocedure is ook door mr. K.  namens mevrouw L gevoerd. Mr. K. heeft mevrouw L. daarvoor een rekening gestuurd. Dat verweerder een modelbeslagrekest in een vergelijkbare zaak aan mr. K. heeft laten opsturen en aan de ingeschakelde deurwaarder heeft gevraagd om de rekening naar zijn kantoor te sturen, is ontoereikend om te kunnen concluderen dat verweerder tegen klager is opgetreden of bijstand heeft verricht. De deurwaarder heeft daarover in zijn verklaring duidelijkheid verschaft. Daarbij valt het verweerder niet aan te rekenen dat de (kandidaat)deurwaarder in zijn administratie verweerder als opdrachtgever had genoteerd in verband met de facturering en om die reden verweerder ook als opdrachtgever op het beslagexploot had genoemd.

5.6    Dat laatste heeft wel geleid tot het misverstand dat klager dacht dat verweerder optrad voor zijn wederpartij. Het is naar het oordeel van het hof evenwel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder in dit geval, gezien het spoedverzoek aan mr. K., de kosten van de beslaglegging voor zijn rekening heeft genomen. Zoals ook de deken in zijn onderzoek aan verweerder heeft voorgehouden, is het hof van oordeel dat het achteraf beter was geweest indien verweerder mevrouw L. direct had doorverwezen naar mr. K. en tegenover hem had ingestaan voor de gegoedheid van mevrouw L. Zoals reeds overwogen maakt dat nog niet dat verweerder in deze kwestie een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.

Slotsom

5.7    Nu de conclusie is dat verweerder niet namens mevrouw L. tegen klager heeft opgetreden, dient de klacht ongegrond te worden verklaard. Het hof zal de beslissing van de raad dan ook in haar geheel vernietigen en de klacht alsnog ongegrond verklaren. 

BESLISSING

Het hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 juli 2020, gewezen onder nummer 19-534/DH/RO;

en doet opnieuw recht:

-    verklaart de klacht van klager ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, H. van Loo,    J.M. Atema en E.C. Gelok, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2021.

griffier        voorzitter

De beslissing is verzonden op 8 januari 2021.