ECLI:NL:TAHVD:2021:3 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200129

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:3
Datum uitspraak: 08-01-2021
Datum publicatie: 20-01-2021
Zaaknummer(s): 200129
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerder zou tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld  door klagers ex-echtgenote bij te staan als advocaat, terwijl klager eerder was bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder in dezelfde zaak. Het hof overweegt dat verweerder voor het aannemen van de opdracht van de vrouw in het computersysteem van zijn kantoor heeft onderzocht of klager in de administratie van het kantoor voorkwam, hetgeen niet het geval was. Vervolgens heeft hij naar aanleiding van de vraag van zijn kantoorgenoot om klager als advocaat bij te staan, gevraagd naar diens relatie met klager, waarop de kantoorgenoot heeft verklaard dat klager een kennis van hem was met wie hij af en toe contact had en dat hij geen enkele bemoeienis heeft gehad met het geschil tussen klager en de vrouw. Gesteld noch gebleken is dat verweerder aan de juistheid van deze uitlatingen moest twijfelen, zodat verweerder hier naar het oordeel van het hof op mocht afgaan. Verweerder kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat hij de vrouw als advocaat heeft bijgestaan. Vernietiging van de beslissing van de raad en de proceskosten-veroordeling. Ongegrondverklaring van de klacht.

BESLISSING

van 8 januari 2021

in de zaak 200129

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 14 april 2020 (zaaknummer 19-458). De raad heeft de klacht op onderdeel a) gegrond verklaard, de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten.   

De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TADRARL:2020:93.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van verweerder tegen deze beslissing is op 14 mei 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

-    het dossier van de raad;

-    de aanvullende producties van verweerder van 2 juni 2020;

-    het verweerschrift van 28 juni 2020;

-    een e-mailbericht van gemachtigde van verweerder van 14 oktober 2020 ter aanvulling op het beroepschrift;

-    een e-mailbericht van klager van 23 oktober 2020 met aanvullend producties;

-    een brief van verweerder van 5 november 2020 met aanvullende producties;

-    een e-mailbericht van klager van 5 november 2020 met aanvullende producties.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 16 november 2020. Daar verschenen klager en verweerder met diens kantoorgenoot

[mr. G.K.] als zijn gemachtigde. De partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van aantekeningen, waarvan kopieën aan het hof zijn verstrekt.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt - voor zover in hoger beroep nog van belang - zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) gedragsregel 15 (gedragsregels 2018) heeft geschonden door de vrouw bij te staan als advocaat, terwijl klager eerder was bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder in dezelfde zaak;

b) (…).

4    FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

4.1    Verweerder is als advocaat van de wederpartij van klager vanaf juni 2018 opgetreden met betrekking tot een geschil over afspraken die in de echtscheidingsprocedure in de periode 2011-2012 tussen klager en zijn ex-echtgenote  (hierna: de vrouw) zijn gemaakt.

4.2    Klager heeft zich in de periode 2011-2012 laten adviseren over de echtscheiding door mr. Van L van het toenmalige kantoor [naam toenmalig advocatenkantoor]. Bij de inleidende bespreking tussen klager en mr. Van L was mr. G ook aanwezig. Toen bleek dat er een procedure moest worden gevoerd, heeft een in het familierecht gespecialiseerde advocaat van een ander kantoor, mr. R, advocaat bij [advocatenkantoor V.] te [plaats advocatenkantoor V.], de zaak verder in behandeling genomen. Verweerder was tot 1 januari 2017 werkzaam bij [advocatenkantoor V.] en is per 1 januari 2017 toegetreden tot de maatschap V. advocaten en mediators, waarvan ook mr. G maat is.

4.3    Bij beschikking van 27 februari 2012 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen klager en de vrouw uitgesproken. Klager en de vrouw hebben de financiële verplichtingen vastgelegd in een op 21 juni 2013 gesloten vaststellingsovereenkomst.

4.4    De vrouw heeft zich in juni 2018 tot verweerder gewend, omdat klager  zijn verplichtingen op grond van de vaststellingsovereenkomst niet zou zijn nagekomen. Nadat hij ter vermijding van belangenverstrengeling in het computersysteem van zijn kantoor had gezocht naar de naam van klager en had geverifieerd dat diens naam niet in het computersysteem voorkwam, heeft verweerder de opdracht van de vrouw aanvaard.

4.5    Klager heeft zich vervolgens tot mr. G gewend voor rechtsbijstand in deze kwestie. Mr. G gaf aan dat verweerder, zijn kantoorgenoot, klager zou kunnen bijstaan. Toen bleek dat verweerder reeds met de vrouw had afgesproken haar bij te staan, heeft mr. G klager laten weten dat zijn kantoorgenoot hem niet in dezelfde kwestie kon bijstaan. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder mr. G gevraagd naar zijn relatie met klager en of het hem vrij stond de vrouw als advocaat bij te staan. Mr G heeft daarop geantwoord dat klager een kennis was met wie hij af en toe contact had en dat hij destijds geen enkele bemoeienis heeft gehad met het familierechtelijke geschil tussen klager en de vrouw.

4.6    Klager heeft bezwaar gemaakt tegen het optreden van verweerder als advocaat van de vrouw, omdat hij van mening was dat er sprake was van belangenverstrengeling op grond van gedragsregel 15 (gedragsregels 2018). Bij brief van 27 augustus 2018 heeft klager een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder. Bij brief van 26 september 2018 heeft de klachtenfunctionaris klager meegedeeld dat deze niet-ontvankelijk is in zijn klacht en dat, als hij wel ontvankelijk zou zijn, er geen sprake is van belangenverstrengeling.

4.7    Op 8 mei 2020 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen de deken in het arrondissement Gelderland, de waarnemend deken en de maten van V. advocaten en mediators. Aanleiding was het functioneren van mr. G. Naar aanleiding van deze bespreking heeft mr. G aan verweerder verklaard dat hij onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn vriendschappelijke relatie met klager.

5    BEOORDELING

Formeel verweer van klager: ontvankelijkheid verweerder, gedingstukken

5.1    Klager heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep primair aangevoerd dat het beroepschrift niet rechtsgeldig is ingediend, nu het met de toevoeging “i/o” door een onbekende is ondertekend. Verweerder heeft gesteld dat hij het beroepschrift zelf heeft ondertekend omdat zijn kantoorgenoot die het beroepschrift namens hem heeft ingediend, niet in de gelegenheid was het beroepschrift te ondertekenen. Nu verweerder het beroepschrift zelf heeft ondertekend, hij ter zitting is verschenen en heeft verklaard dat het beroepschrift van hem afkomstig is, is er geen grond om verweerder niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep.

5.2    Klager heeft verzocht productie 18 van verweerder buiten behandeling te laten, omdat verweerder die productie (een brief aan de deken) zelf als vertrouwelijk heeft aangemerkt. Het hof kan klager hierin niet volgen. Het is aan verweerder om zelf te beoordelen welke stukken hij in het geding brengt. Klager heeft daar geen belang bij. Het hof ziet dan ook geen reden bedoelde productie buiten beschouwing te laten.

Overwegingen raad

5.3    De raad heeft overwogen dat klager cliënt is geweest van VLG advocaten en dat verweerder, die thans deel uitmaakt van hetzelfde kantoor als mr. G, niet tegen klager mag optreden als voormalige cliënt, omdat gedragsregel 15 lid 6 bepaalt dat de inhoud van deze regel ook geldt voor het huidige samenwerkingsverband waarvan de oorspronkelijke advocaat (mr. G) deel uitmaakt. Vervolgens heeft de raad geoordeeld dat niet is voldaan aan de eerste voorwaarde als genoemd in lid 3 van gedragsregel 15, omdat het geschil in 2018 tussen dezelfde partijen als dezelfde zaak moet worden beschouwd.

    Gronden van beroep

5.4    Verweerder heeft tegen de beslissing van de raad een vijftal grieven gericht. Bij de behandeling van zijn grief tegen de feiten heeft verweerder geen belang meer, nu het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld. De overige grieven richten zich tegen het oordeel van de raad dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, en aan hem een maatregel en een proceskostenveroordeling is opgelegd. Verweerder heeft aangevoerd dat hij, voordat hij de vrouw ging bijstaan, onderzoek heeft gedaan of hij vrijstond. De naam van klager kwam hij niet tegen in het kantoorsysteem. Daarbij is verweerder afgegaan op de mededelingen van zijn kantoorgenoot dat er geen belangenverstrengeling met klager was en dat klager slechts een oude bekende was van zijn kantoorgenoot. Subsidiair heeft verweerder aangevoerd dat de raad ten onrechte het beroep op de uitzonderingsbepaling ex gedragsregel 15 lid 3 heeft gepasseerd.

Maatstaf

5.5    Het hof toetst de verweten gedraging aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat een advocaat die zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt, zich dient zich te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die sinds 1 januari 2015 zijn vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet, waaronder de kernwaarde partijdigheid. Bij die toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, hoewel deze daarbij wel van belang kunnen zijn gelet op het open karakter van de wettelijke norm. Gedragsregel 15 die in deze zaak centraal staat ziet op het geval dat zich een nieuwe cliënt aandient. Behoudens bijzondere omstandigheden is het een advocaat niet toegestaan tegen zijn eigen (voormalige) cliënt of die van zijn kantoorgenoten op te treden. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Tuchtrechtelijk verwijt verweerder?

5.6    Het hof overweegt dat (nog) niet vast staat dat mr. G als advocaat klager heeft bijgestaan in diens echtscheidingsprocedure of enige andere kwestie. Mr. G heeft zelf destijds tegenover verweerder en op 8 mei 2020 tegenover de deken verklaard dat hij in een familierechtelijke  kwestie klager niet heeft bijgestaan en dat hij ook niet deskundig is op het gebied van het personen- en familierecht. Ter zitting heeft klager nog aangevoerd dat mr. G hem had bijgestaan in een procedure over te hard rijden, maar dat hij daarvoor geen rekening heeft gekregen. De vraag of mr. G klager wel of niet in zijn echtscheidingsprocedure of andere (familierechtelijke) kwestie als advocaat heeft bijgestaan kan niet worden beantwoord zonder nader onderzoek, doch aan een dergelijk onderzoek komt het hof, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, niet toe.

5.7    Zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat mr. G klager eerder als advocaat heeft bijgestaan, kan verweerder daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Verweerder heeft in eerste instantie immers voor het aannemen van de opdracht van de vrouw in het computersysteem van zijn kantoor onderzocht of klager in de administratie van het kantoor voorkwam en heeft op grond daarvan geconcludeerd dat dat niet het geval was. Vervolgens heeft hij naar aanleiding van de vraag van mr. G om klager als advocaat bij te staan, gevraagd naar diens relatie met klager, waarop mr. G verweerder heeft verklaard dat klager een kennis van hem was met wie hij af en toe contact had en dat hij geen enkele bemoeienis heeft gehad met het geschil tussen klager en de vrouw. Of die verklaring van mr. G wel of niet juist is, kan in deze tuchtzaak in het midden worden gelaten. Verweerder mocht immers op uitlatingen van zijn kantoorgenoot afgaan. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat verweerder aan de juistheid van de uitlatingen van mr. G moest twijfelen. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij de vrouw als advocaat heeft bijgestaan.

5.8    Ook het enkele feit dat verweerder vroeger advocaat was op het kantoor waar ook mr. R werkte (waarbij niet is gebleken dat verweerder op de hoogte was van de bijstand door mr. R, laat staan enige bemoeienis heeft gehad met de geschillen tussen klager en de vrouw), kan niet leiden tot het oordeel dat verweerder met het bijstaan van de vrouw als advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.9    Al hetgeen klager heeft aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel. De beroepsgrond dat de raad ten onrechte heeft aangenomen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, slaagt dan ook.

Slotsom

5.10    Het vorenstaande brengt mee dat de beslissing van de raad moet worden vernietigd en  dat de klacht (ook op onderdeel a) ongegrond moet worden verklaard. Dit betekent ook dat ten onrechte een proceskostenveroordeling is opgelegd. Ook die zal worden vernietigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 april 2020, gewezen onder nummer 19-458,  voor zover die betrekking heeft op klachtonderdeel a), de opgelegde maatregel en kostenveroordeling;

en doet opnieuw recht :

-    verklaart klachtonderdeel a) ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, H. van Loo, J.M. Atema en E.C. Gelok, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2021.

griffier        voorzitter

De beslissing is verzonden op 8 januari 2021.