ECLI:NL:TAHVD:2021:239 Hof van Discipline 's Gravenhage 210192

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:239
Datum uitspraak: 05-07-2021
Datum publicatie: 16-01-2024
Zaaknummer(s): 210192
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing
Beslissingen: Verwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht niet verwezen.

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van

het Hof van Discipline

van 5 juli 2021

in de klachtzaak met nummer 210192

in de zaak van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET VERZOEK

1.1 Klager heeft per e-mail een klacht over verweerder ingediend bij het hof. De plaatsvervangend voorzitter van het hof verwijst voor het dossier naar de volgende e-mailberichten van klager:

- 23 berichten van 10 juni 2021 van klager;

- vier berichten van 14 juni 2021 van klager;

- een bericht van 15 juni 2021 van klager;

- een bericht van 16 juni 2021 van klager;

- twee berichten van 18 juni 2021 van mr. M, stafmedewerker van het bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland;

- vier berichten van 18 juni 2021 van klager;

- drie berichten van 19 juni 2021 van klager;

- een bericht van 22 juni 2021 van klager;

- drie berichten van 24 juni 2021 van klager.

2 DE BEOORDELING

de klacht over de stafjurist van de deken

2.1 De plaatsvervangend voorzitter stelt allereerst vast dat de klacht van klager voor het merendeel is toegelicht aan de hand van handelingen van mr. S, stafmedewerker bij het bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland. Gezien de inhoud van de brieven, waarmee zij uitvoering geeft aan taken die op grond van de advocatenwet de deken toekomen, en het feit dat de stafmedewerker haar brieven aan klager heeft ondertekend met “met vriendelijke groet, namens mr. X, deken (…) mr. S”, valt de inhoud van die brieven onder de verantwoordelijkheid van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. De plaatsvervangend voorzitter gaat onder 2.3 e.v. in op de klacht over de deken.

2.2 Voor zover de klacht van klager ziet op de feitelijke uitvoering van die taken door de stafmedewerker zelf, geldt dat het advocatentuchtrecht niet op haar van toepassing is omdat zij geen advocaat is. De griffie van het hof heeft klager in dit verband gewezen op de interne klachtenregeling van het bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland. Uit het e-mailbericht van 18 juni 2021 van mr. M., voornoemd, maakt de plaatsvervangend voorzitter op dat de klacht tegen de stafmedewerker in behandeling is genomen conform de interne klachtenregeling.

de klacht over de deken

2.3 De plaatsvervangend voorzitter stelt verder vast dat verweerder de deken van de Orde van Advocaten is in het arrondissement Noord-Holland, dus waar hij zelf advocaat is. In beginsel zou de klacht van klager daarom op grond van het bepaalde in art. 46c lid 5 Advocatenwet moeten worden verwezen naar een deken van een andere orde voor onderzoek en behandeling. De voorzitter stelt echter vast dat de klacht van klager niet voor verwijzing in aanmerking komt en licht dit als volgt toe.

2.4 De klacht van klager houdt in dat de deken de behandeling belemmert van zijn klacht over mr. Y en mr. V, beiden advocaat te Haarlem. De plaatsvervangend voorzitter stelt op basis van de door klager overgelegde stukken vast dat:

- klager meerdere malen heeft verzocht om directe doorzending van zijn klachten aan de tuchtrechter (berichten van 18 mei 2021 en 25 mei 2021 aan het ordebureau). Namens de deken is door de stafjurist aan klager bericht dat eerst het onderzoek door de deken moet zijn afgerond (art. 46c lid 3 Advocatenwet), omdat de tuchtrechter het dossier anders hoogstwaarschijnlijk terug zal sturen omdat het dossier dan niet compleet is (bericht van 1 juni jl.).

- Nadat klager opnieuw heeft aangegeven dat hij directe doorzending wenst, heeft de deken hem per e-mail van 7 juni 2021 bericht dat de stafjurist zo gauw mogelijk op de berichten van klager terugkomt en bevestigd dat het dossier nog niet gereed is voor doorzending aan de tuchtrechter. In reactie daarop heeft klager dezelfde dag tweemaal opnieuw verzocht om doorzending van zijn dossier. De deken heeft diezelfde dag een e-mail gestuurd met gelijke strekking als zijn eerdere bericht en aangegeven begrip te hebben dat klager snelheid wenst in zijn dossier. Daarop heeft klager de deken bericht dat hij ten behoeve van de doorzending het griffierecht heeft voldaan en daarvan een bankafschrift getoond.

- Bij bericht van 8 juni 2021 heeft klager aan de deken geschreven de publiciteit op te zoeken voor de belemmering die hij ondervindt. In een tweede bericht van diezelfde dag schrijft klager aan het ordebureau dat hij een ontvangstbevestiging van zijn stukken verwacht en dat hij niets meer toe te voegen heeft, dus dat het dossier kan worden doorgezonden aan de tuchtrechter. Klager verzoekt om een oproep voor een zittingsdatum.

- De stafmedewerker heeft klager op 8 juni 2021 laten weten dat zijn inhoudelijke reactie (repliek) op de verweren van de advocaten eerst moest worden voorgelegd aan de advocaten voor een inhoudelijke reactie (dupliek) vanwege het beginsel van hoor en wederhoor. Daarna is pas het dossier compleet. Klager is het hiermee oneens omdat hij zijn klacht direct aan de tuchtrechter doorgezonden wenst te hebben. Namens de deken heeft de stafjurist toen opnieuw toegelicht dat de tuchtrechter het dossier bij onmiddellijke doorzending hoogstwaarschijnlijk terug zou sturen, omdat met een repliek van klager zonder de mogelijkheid voor dupliek voor de advocaten het onderzoek niet is afgerond (drie berichten van de stafjurist op 8 juni jl.)

Vervolgens heeft klager op 10 juni 2021 een klacht over de deken bij de griffie van het hof ingediend.

Nadat de griffie van het hof verzocht heeft de klacht over de deken (los van de klacht tegen de stafjurist) toe te lichten, heeft klager de griffie bericht dat de deken bekend was met de handelwijze van de stafjurist, dit heeft toegelaten en geen actie heeft ondernomen. Daarbij is de ontvangst van de stukken niet (tijdig) door hem bevestigd en geeft hij geen antwoord op vragen van de deken. Verder heeft klager gesteld dat hij de deken discriminerend vindt en dat de deken misbruik maakt van klagers psychische toestand. Deze klacht is verder niet concreet toegelicht en niet met stukken onderbouwd.

2.5 De plaatsvervangend voorzitter stelt op basis van bovengemelde gang van zaken vast dat de deken op correcte wijze uitvoering heeft gegeven aan zijn taken op basis van de Advocatenwet. De deken heeft daarbij aan klager uitgebreid toegelicht waarom hij het dossier nog niet kon doorsturen aan de tuchtrechter. Gezien het tijdverloop in dit dossier, is van belemmering of vertraging door de deken evident geen sprake.

De stellingen dat uit dit handelen van de deken blijkt van discriminatie of misbruik van de psychische toestand van klager, hebben dan ook geen feitelijke grond en komen niet voor verwijzing en behandeling in aanmerking.

2.6 Naar het oordeel van de plaatsvervangend voorzitter is geen sprake van een serieus te nemen klacht. Er is geen aanleiding de verwijten van klager te laten onderzoeken en behandelen. De plaatsvervangend voorzitter zal daarom het verwijzingsverzoek afwijzen.

3 BESLISSING

De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline:

3.1 wijst af het verzoek tot verwijzing van de klacht van klager tegen verweerder aan een deken van een andere Orde van Advocaten.


Deze beslissing is gewezen op 5 juli 2021 door mr. J. Blokland , plaatsvervangend voorzitter.

Plaatsvervangend voorzitter

De beslissing is verzonden op 7 juli 2021.