ECLI:NL:TAHVD:2021:237 Hof van Discipline 's Gravenhage 210326

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:237
Datum uitspraak: 10-11-2021
Datum publicatie: 16-01-2024
Zaaknummer(s): 210326
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing
Beslissingen: Verwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht niet verwezen. 

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van

het Hof van Discipline

van 10 november 2021

in de zaak 210326

in de klachtzaak van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET VERZOEK

1.1 De plaatsvervangend voorzitter van het hof verwijst naar de brief van 27 oktober 2021 van de deken, waarin de deken de voorzitter informeert over een klacht die klager tegen hem heeft ingediend. Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 van de Advocatenwet is de klacht aan de voorzitter doorgeleid.

2 DE BEOORDELING

2.1 Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet dient een klacht tegen een deken te worden ingediend bij de (plaatsvervangend) voorzitter van het hof, zodat hij die klacht naar een andere deken kan verwijzen voor onderzoek en behandeling.

2.2 Uit de klacht van klager van 24 oktober 2021 begrijpt de plaatsvervangend voorzitter dat klager erover klaagt dat mr. P (hierna: de advocaat) in de media onjuiste uitlatingen heeft gedaan, zoals dat hij het doen van een aangifte niet voor niks kan doen en daarvoor geld moet vragen van de Orde van Advocaten. Volgens klager had de deken die onjuiste uitlatingen van de advocaat moeten rechtzetten in de media of de advocaat moeten opdragen het een en ander recht te zetten.

2.3 Bij brief van 26 oktober 2021 heeft de stafmedewerker van de deken laten weten de klacht tegen de deken niet in behandeling te kunnen nemen en niet in te zien welk eigen belang klager heeft bij zijn klachten. Hij heeft klager in overweging gegeven het als een signaal te melden. Daarbij heeft de stafmedewerker erop gewezen dat de advocaat in een ingezonden brief in de NRC heeft aangeven dat zijn uitspraak over zijn vergoeding onjuist was en daarmee reeds is gerectificeerd.

2.4 Gelet op hetgeen klager in zijn klachtbrief van 24 oktober 2021 heeft vermeld is de plaatsvervangend voorzitter van oordeel dat de (onderliggende) klacht tegen de deken ontoereikend is toegelicht. Ook valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk belang bij deze klacht nog zou kunnen spelen. De toelichting op de klacht ziet namelijk niet op de deken, maar op de klacht van klager tegen de advocaat. Het enkele feit dat hij van de deken iets verwacht, is onvoldoende om als een deugdelijke, voor verwijzing vatbare klacht te kunnen kwalificeren. Daarbij heeft de deken in de brief van 26 oktober 2021 terecht aangestipt dat klager geen eigen belang heeft bij zijn klacht, nog daargelaten dat de advocaat zijn onjuiste uitlating kennelijk reeds heeft gecorrigeerd.

2.5 Op grond van bovenstaande ziet de plaatsvervangend voorzitter van het hof geen aanleiding de zaak te verwijzen naar een andere deken. Niet valt in te zien wat een deken waarnaar verwezen zou moeten worden te onderzoeken heeft.

3 BESLISSING

De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline:

3.1  wijst het verzoek om verwijzing van een klacht tegen verweerder naar een andere deken af.

Aldus beslist op 10 november 2021 door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter.

Plaatsvervangend voorzitter

De beslissing is verzonden op 11 november 2021.