ECLI:NL:TAHVD:2021:179 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200268

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:179
Datum uitspraak: 20-09-2021
Datum publicatie: 22-09-2021
Zaaknummer(s): 200268
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een e-mail met inhoudelijke zaaksinformatie aan klager in CC aan de maatschappelijk werkster. Het enkele feit dat zij nauw betrokken was bij de gang van zaken, is geen rechtvaardiging dergelijke vertrouwelijke informatie voor klager met haar te delen. Dit zou anders zijn als klager toestemming heeft gegeven voor het zenden van die informatie aan haar. De stelling van verweerder dat hij die toestemming had, is gemotiveerd door klager en niet nader onderbouwd. Het hof verklaart de klacht gegrond. Het hof zou normaliter een berisping opleggen voor de schending van de kernwaarde vertrouwelijkheid, maar ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding te matigen naar een waarschuwing.

BESLISSING

van 20 september 2021

in de zaak 200268

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 2 november 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) (zaaknummer: 20-047/AL/MN). In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2020:220 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 26 november 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    het verweerschrift van verweerder;

-    de brief van 23 januari 2021 van klager;

-    de brief van 29 maart 2021 met bijlagen van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 18 juni 2020. Daar zijn klager en verweerder verschenen.

3    FEITEN

3.1    Voor zover in hoger beroep nog van belang, stelt het hof de volgende feiten vast.

3.2    Klager is toegelaten tot een gemeentelijk schuldsaneringstraject. De gemeente en klager hebben in verband daarmee een civielrechtelijke overeenkomst gesloten waarbij is afgesproken dat klager zelf het beheer zou gaan voeren over zijn financiën onder de voorwaarden dat hij zou voldoen aan de boedelafdracht en inzage zou geven in zijn inkomsten en uitgaven.

3.3    Nadat tussen de gemeente en klager verschil van mening was ontstaan en overleg niet tot een oplossing had geleid, heeft de gemeente besloten eenzijdig de boedelafdracht te verhogen en het UWV verzocht de uitkering van klager te laten storten op de gemeenterekening.

3.4    Klager heeft tegen de onder 3.3 vermelde besluiten van de gemeente een beroepschrift bij de rechtbank ingediend en tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

3.5    Op 20 september 2019 heeft verweerder de opdracht van klager aangenomen om hem bij te staan in het geschil met de gemeente. Verweerder heeft daarop een toevoeging voor klager aangevraagd.

3.6    Op aanraden van verweerder heeft klager voor zijn begeleiding buurtteam Utrecht (een activiteit van [organisatie maatschappelijk werk]) (hierna:maatschappelijk werk) benaderd en is klager in contact gekomen met mevrouw H. (hierna: de maatschappelijk werkster).

3.7    Het onder 3.3 vermelde geschil tussen klager en de gemeente is op aanraden van verweerder ter bemiddeling voorgelegd aan het maatwerkteam van de gemeente.

3.8    Verweerder heeft zich op 23 september 2019 gesteld bij de rechtbank. Op dezelfde dag heeft verweerder van de Raad voor Rechtsbijstand vernomen dat de zaak van klager niet toevoegingswaardig is, omdat deze onder zelfredzaamheid valt.

3.9    Nadat de rechtbank verweerder op 3 oktober 2019 had verzocht binnen een week te laten weten of de door klager aanhangig gemaakte procedure waarbij klager een voorlopige voorziening had  verzocht zou worden ingetrokken, heeft verweerder bij e-mail van 7 oktober 2019 aan klager laten weten dat hij klager niet kan bijstaan omdat aan klager geen toevoeging kon worden verstrekt. Verder heeft verweerder klager laten weten dat er zijns inziens van een beroep geen sprake kon zijn omdat er formeel nog geen beslissing op bezwaar was van de gemeente. Verweerder heeft klager verzocht hem te laten weten wat hij met de zaak zou willen. Ook heeft verweerder in deze e-mail geschreven:

“(…) U staat voor uw gevoel met de rug tegen de muur. Ik hoor graag van u. Zoals uit de mail hieronder blijkt heeft de afdeling W&I, waar shv onder valt, een maatwerkteam. Ik zal navragen of er een warm contact is dat wellicht middels [de maatschappelijk werkster] contact kan opnemen.”

3.10     Per e-mail van 11 oktober 2019 heeft verweerder klager gerappelleerd over de vraag of klager het beroep bij de rechtbank al dan niet wil intrekken. Verweerder heeft dit bericht in kopie aan de maatschappelijk werkster gezonden. Klager heeft daarop aan verweerder bericht dat hij de rechtbank zelf op 9 oktober 2019 met een brief heeft geïnformeerd.

3.11     Op 24 oktober 2019 heeft verweerder aan klager een e-mail gestuurd waarin hij onder meer het volgende heeft bericht:

“Ik sprak u zojuist over de stand van zaken. U gaf aan dat u met [de maatschappelijk werkster] in gesprek bent met het maatwerkteam van de gemeente. Volgende week zou er meer duidelijk moeten zijn. Tot die tijd wilt u de procedure bij de rechtbank niet intrekken.

De rechtbank wil weten of ik u nog bijsta. Ik heb de opdracht aangenomen. Echter, gebleken is dat u geen toevoeging krijgt en dat u mij ook niet zou kunnen betalen. (…)

Het is een ondoorzichtig gedoe geworden. Dat hangt er deels mee samen dat u de rechtbank betrokken hebt bij uw geschil met de gemeente. Dat kan niet zo maar. Zoals meermaals uitgelegd moet er dan eerst een besluit zijn, waartegen u bezwaar moet maken bij de gemeente. Het is de vraag of er een besluit is en of u daar bezwaar tegen hebt gemaakt. Dat zou kunnen (gelet op de inhoud van de overeenkomst die u hebt met de gemeente en de gevoerde e-mailcorrespondentie), maar of dat zo is, is nu niet in te schatten.

Daarbij komt dat het de rechtbank niet duidelijk is of er een voorlopige voorziening is gevraagd (dus geen kort geding, dat is iets anders) of een bodemprocedure. De rechtbank heeft mij daar in ieder geval wisselende signalen over afgegeven. Uw brief van 9 oktober kan de rechtbank ook niet goed plaatsen.

Bovendien wilt u eigenlijk af van de schuldhulp, maar wel op uw voorwaarden. Het is de vraag – en die ligt nu bij het maatwerkteam – of de gemeente daaraan wil meewerken, omdat uw voorwaarden inhouden dat u zowel af bent van de schuldeisers als de schuldhulpverlening. Ik kan mij voorstellen dat de gemeente daar moeite mee zal hebben.

Dat allemaal gezegd hebbende, heb ik u voorgehouden dat ik volgende week, als het maatwerkteam een reactie heeft gegeven, zal beslissen of ik de behandeling van de zaak formeel neerleg.

Ik heb contact gehad met de rechtbank. Zij zullen de zaak twee weken ‘on hold’ zetten, totdat ik laat weten of ik nog uw advocaat ben of niet. (…)”

Verweerder heeft deze e-mail in kopie naar de maatschappelijk werkster gezonden.

3.12     Op 29 oktober 2019 heeft klager aan verweerder laten weten dat het maatwerkteam heeft besloten om het verzoek van klager niet in behandeling te nemen, omdat het maatwerkteam de rechtszaak wilde afwachten.

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Voor zover in hoger beroep nog van belang, verwijt klager verweerder het volgende.

a) (…)

b) Verweerder heeft de maatschappelijk werkster in de cc gezet van zijn e-mail van 24 oktober 2019 aan klager waarin hij onder meer schrijft dat klager geen recht heeft op een toevoeging en klager verweerder niet zou kunnen betalen.

Klager heeft bij de raad de volgende toelichting op dit klachtonderdeel geformuleerd:

Verweerder had de vertrouwelijke informatie dat hij geen rechtsbijstand zou krijgen en de zaak bij de rechtbank weinig kans van slagen had, niet mogen delen met de maatschappelijk werkster. Zij staat namelijk op de loonlijst van de gemeente en hoort daarmee bij de wederpartij. Ter zitting heeft klager hieraan toegevoegd dat de maatschappelijk werkster deze cruciale informatie naar de gemeente zal hebben doorgespeeld. Op deze manier was de gemeente ervan op de hoogte dat de advocaat van klager de zaak bij de rechtbank niet zag zitten en dat klager geen rechtsbijstand zou krijgen. Voor de gemeente was er daarom geen reden om te proberen met klager tot een vergelijk te komen. Het maatwerkteam van de gemeente heeft dan ook vlak na het verzenden van deze e-mail van verweerder doorgegeven dat het verzoek van klager werd afgewezen.

c) (…)

5    BEOORDELING

omvang hoger beroep

5.1    Klager komt in zijn beroepschrift enkel op tegen het oordeel van de raad over klachtonderdeel b (schending geheimhoudingsplicht). Het beroep is dan ook daartoe beperkt.

overwegingen raad

5.2    De raad vindt het niet onbegrijpelijk dat verweerder zijn e-mail van 24 oktober 2019 in kopie naar de maatschappelijk werkster heeft verzonden en heeft geoordeeld dat dit handelen niet klachtwaardig is. De raad heeft hierbij in overweging genomen dat de maatschappelijk werkster al enige tijd bij de zaak van klager was betrokken: er had eerder overleg met haar plaatsgevonden en verweerder had eerder een e-mail aan klager in kopie aan de maatschappelijk werkster gezonden. Verweerder heeft bij de raad verklaard dat hij een goede reden had dit te doen, namelijk de maatschappelijk werkster meegeven dat het van extra belang was dat zij met het maatwerkteam van de gemeente een oplossing zouden vinden. Daarbij hoefde verweerder er geen rekening mee te houden dat de e-mail zou worden doorgestuurd naar het maatwerkteam van de gemeente, omdat het Buurtteam een commerciële organisatie en geen onderdeel van de gemeente is.

beroepsgronden

5.3    Klager vindt de beslissing van de raad op dit punt onjuist en onbegrijpelijk. Verweerder heeft met de verzending van het e-mailbericht aan de maatschappelijk werkster zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Klager heeft geen toestemming gegeven de informatie uit die e-mail met een derde te delen. Daarbij werkt de maatschappelijk werkster voor de gemeente en heeft verweerder hierdoor vertrouwelijke informatie aan de wederpartij verstrekt, aldus klager.

verweer in beroep

5.4    Verweerder heeft aangevoerd dat de maatschappelijk werkster de sociaal raadsvrouw van klager was en dat hij geen informatie met de wederpartij, de gemeente, heeft gedeeld. Daarbij heeft verweerder een verklaring van de maatschappelijk werkster overgelegd waarin staat dat zij niet voor de gemeente werkt en een geheimhoudingsplicht heeft. Ter zitting van het hof heeft verweerder verklaard dat hij mondeling met klager heeft besproken dat de maatschappelijk werkster een kopie van de e-mails mocht ontvangen, maar dat hij dit niet heeft vastgelegd.

overwegingen hof - maatstaf

5.5    De geheimhoudingsplicht van een advocaat volgt uit de kernwaarde vertrouwelijkheid in de zin van artikel 10a lid 1 sub e Advocatenwet en is nader uitgewerkt in artikel 11a van de Advocatenwet. Die geheimhoudingsplicht houdt in dat een advocaat in beginsel verplicht is tot geheimhouding van alle informatie, waarvan hij kennis neemt door zijn beroepsuitoefening. De advocaat dient als vertrouwenspersoon voor zijn cliënt. Van schending van de geheimhoudingsplicht is - onder meer - geen sprake als de client daartoe aan zijn advocaat toestemming heeft gegeven.

Doorbreking van de geheimhoudingsplicht kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde komen. Daarbij valt te denken aan een directe dreiging van ernstig, toekomstig gevaar voor de advocaat zelf of een betrokkene dat zonder het doorbreken van het beroepsgeheim niet kan worden afgewend, waarbij voorafgaand overleg met de deken is aangewezen (vgl. HvD 3 mei 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:22).

overwegingen hof

5.6    Vast staat dat verweerder met de e-mail van 24 oktober 2019 vertrouwelijke informatie uit de zaak van klager tegen de gemeente, waarin hij klager bijstond als advocaat, heeft verstrekt aan een derde. Daarmee heeft verweerder zijn geheimhoudingsplicht geschonden, tenzij klager voor het verstrekken van die informatie expliciet toestemming had gegeven dan wel een uitzonderlijk geval als hiervoor in 5.5 genoemd aan de orde was.

5.7    Verweerder heeft gesteld dat hij toestemming van klager had om de informatie met de maatschappelijk werkster te delen, maar dat hij dit niet schriftelijk heeft vastgelegd. Door klager is betwist dat hij verweerder daartoe toestemming heeft gegeven. Het feit dat verweerder eerder een e-mail van 11 oktober 2019 ook aan de maatschappelijk werkster in kopie heeft verstuurd en klager daarop niet heeft geageerd, impliceert geen stilzwijgende toestemming van klager. Gegeven toestemming moet voldoende expliciet zijn gelet op het fundamentele belang dat een cliënt heeft bij de geheimhoudingsplicht van zijn advocaat. Toestemming voor het delen van informatie met de maatschappelijk werkster is dus niet komen vast te staan.

5.8    Uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van de geheimhoudingsplicht zouden rechtvaardigen zijn door verweerder niet gesteld en evenmin gebleken.

Het hof komt daarom tot de conclusie dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Anders dan de raad acht het hof dit klachtonderdeel dus gegrond.

maatregel

5.9    Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerder heeft door zijn handelen de kernwaarde vertrouwelijkheid geschonden. Het schenden van een kernwaarde impliceert handelen met een laakbaar karakter. Daarom is in beginsel de maatregel van berisping passend.

5.10     Vaststaat dat de maatschappelijk werkster in overleg met klager door verweerder was ingeschakeld om te bezien of tot een minnelijke oplossing met (het maatwerkteam van) de gemeente kon worden gekomen. Anders dan klager heeft betoogd is niet komen vast te staan dat de maatschappelijk werkster werkzaam was voor de gemeente en/of de in de e-mail van 24 oktober 2019 door verweerder verstrekte informatie met de gemeente heeft gedeeld. Verweerder heeft dit immers gemotiveerd betwist, waartegenover klager onvoldoende heeft gesteld. Dat de organisatie waar de maatschappelijk werkster voor werkte subsidie ontving van de gemeente doet daar niet aan af. Het verkrijgen van een subsidie betekent niet zonder meer dat de gemeente een recht op informatie verkrijgt. Bovendien is door de maatschappelijk werkster verklaard dat zij geen informatie met de gemeente deelde.

5.11    Anders dan de raad beschouwt het hof deze omstandigheden niet als een rechtvaardiging voor de schending van de geheimhoudingsplicht. Wel zijn deze omstandigheden, in samenhang met het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder en het door hem getoonde inzicht dat hij de door hem gestelde afspraak met klager schriftelijk had moeten vastleggen, voor het hof redenen om te volstaan met het opleggen van een waarschuwing.

proceskosten

5.12     Omdat het hof de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden.

5.13     Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:                                                                                                                                 

a) € 50,- reiskosten van klager;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 750,- kosten van de Staat.

5.14     Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klager. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

5.15     Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof.

6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    vernietigt de beslissing van 2 november 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 20-047/AL/MN, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen (enkel klachtonderdeel b) ;

en doet opnieuw recht als volgt:

6.2    verklaart klachtonderdeel b gegrond;

6.3    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

6.4    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

6.5    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.6    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. M.A. Wabeke en J.H. Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2021.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 20 september 2021.