ECLI:NL:TAHVD:2021:176 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210197

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:176
Datum uitspraak: 10-09-2021
Datum publicatie: 14-09-2021
Zaaknummer(s): 210197
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Appelverbod. Klagers gaan in hoger beroep tegen een verzetsbeslissing van de raad waarbij het verzet ongegrond is verklaard. De slotsom is dat klagers geen feiten of omstandigheden hebben aangedragen waaruit volgt dat zij bij de raad geen eerlijk proces hebben gehad. Het hof concludeert dan ook dat het appelverbod niet kan worden doorbroken. Klagers zullen in hun beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

BESLISSING

van 10 september 2021

in de zaak 210197

naar aanleiding van het beroep van:

klagers

tegen:

verweerder

1        DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het Hof van Discipline (hierna: het hof) verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 8 december 2020 (zaaknummer: 20-518/DB/LI). Daarbij is het verzoek van klagers voor zover het ziet op herziening niet-ontvankelijk verklaard en voor zover klagers hebben bedoeld opnieuw te klagen is de klacht op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet ontvankelijk verklaard.

1.2 Klagers hebben tegen deze beslissing verzet ingesteld. Op 29 maart 2021 heeft de zitting in deze zaak plaatsgevonden. Op 8 april 2021 hebben klagers de leden van de behandelend kamer gewraakt. In een beslissing van 17 mei 2021 (zaaknummer: 21-324/DB/LI/W) heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek van klagers afgewezen. Het hof verwijst verder naar de verzetsbeslissing van 31 mei 2021 van de raad (zaaknummer: 20-518/DB/LI). In deze beslissing is het verzet ongegrond verklaard.

1.3 De verzetsbeslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2021:96 op tuchtrecht.nl gepubliceerd, de wrakingsbeslissing onder ECLI:NL:TADRSHE:2021:91 en de voorzittersbeslissing onder ECLI:NL:TADRSHE:2020:120.

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het beroepschrift van klagers tegen de verzetsbeslissing is op 7 juni 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2        Verder bevat het dossier van het hof:

-        het e-mailbericht van klagers van 27 juni 2021 met aanvullende gronden;

-        het e-mailbericht van de griffie van het hof van 1 juli 2021.

2.3        In een e-mailbericht van 8 juli 2021 verzoeken klagers het hof om aanhouding van de zaak. In een e-mailbericht van 22 juli 2021 heeft de griffie van het hof aan partijen de samenstelling van de kamer en de uitspraakdatum bekend gemaakt. Tevens heeft de griffie aan partijen het volgende bericht gezonden naar aanleiding van het aanhoudingsverzoek van klagers:

“Naar aanleiding van uw verzoek om aanhouding van de zaak d.d. 8 juli 2021, deel ik u namens de griffier mede dat allereerst de ontvankelijkheid beoordeeld zal worden en dat deze beoordeling losstaat van de inhoudelijke behandeling. Indien de zaak ontvankelijk verklaard wordt, zal het hof een beslissing nemen op de inhoud van uw zaak en zal het hof een beslissing nemen over een eventuele aanhouding van de zaak.”

2.4        De zaak is in raadkamer behandeld.

3        BEOORDELING

3.1        Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de raad van discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet tegen een beslissing van de voorzitter van die raad, die inhoudt dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is, kennelijk ongegrond is  dan wel is afgewezen omdat de klacht van onvoldoende gewicht is. Deze onmogelijkheid in hoger beroep te komen wordt het appelverbod genoemd.

3.2        Deze bepaling lijdt slechts uitzondering indien moet worden geoordeeld dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces omdat bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken.

3.3        Het hof begrijpt uit de stellingen van klagers dat zij van mening zijn dat er sprake is geweest van schending van fundamentele rechtsbeginselen, omdat, zakelijk weergegeven:

a.        de adviseur van klagers op de zitting van 29 maart 2021 door de raad de mond is gesnoerd op het moment dat hij nadere uitleg wilde geven, waardoor sprake is van schending van het recht op hoor en wederhoor;

b.        de raad het motiveringsbeginsel heeft geschonden door te verwijzen naar de motivering in de voorzittersbeslissing, terwijl er in het verzetschrift nieuwe stellingen en argumenten van klagers staan die aldus door de raad zijn genegeerd en niet bij de overwegingen zijn betrokken;

c.        de raad het onpartijdigheidsbeginsel heeft geschonden door toe te staan dat de behandelend kamer bestaat uit leden die werken in hetzelfde district als verweerder;

d.        de raad heeft geweigerd om klagers het proces-verbaal van de zitting van 29 maart 2021 te verstrekken.

ad a)

3.4        Het recht op hoor en wederhoor houdt in dat partijen over en weer in de gelegenheid worden gesteld hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten, zich uit te laten over elkaars standpunten, en over alle stukken die in de procedure in het geding zijn gebracht. Uitgangspunt is dat partijen recht hebben om aanwezig te zijn bij een mondelinge behandeling van de klacht. Klagers zijn door de raad voor de mondelinge behandeling uitgenodigd en zijn hierbij aanwezig geweest. Gesteld noch gebleken is dat klagers hun standpunten niet naar voren hebben kunnen brengen en/of dat zij zich niet over het standpunt van verweerder hebben kunnen uitlaten. De raad is vervolgens op basis hiervan tot een oordeel gekomen. Het beroep op schending van het beginsel van hoor en wederhoor treft dan ook geen doel.

ad b)

3.5        Het hof overweegt dat deze grond is terug te voeren op het feit dat klagers het niet eens zijn met de inhoud van de beslissing van de raad, zowel waar het de vastgestelde feiten betreft als de motivering van die beslissing. Deze (motiverings)klachten raken geen fundamentele rechtsbeginselen maar de inhoudelijke beslissing van de zaak. Dergelijke klachten leveren naar vaste jurisprudentie geen grond op voor doorbreking van het appelverbod (vergelijk: HvD 28 augustus 2017, 170107, gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TAHVD:2017:169, en 170108, gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TAHVD:2018:97, en HR 23 juni 1995, NJ 1995/661). Het hof ziet geen aanleiding voor klagers daarop een uitzondering te maken.

ad c)

3.6        Deze grond hebben partijen reeds aangevoerd in hun wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft op de wraking afwijzend beslist. Nu ten aanzien van de gestelde onpartijdigheid verder geen andere gronden zijn aangevoerd kan deze grond niet leiden tot doorbreking van het appelverbod.

ad d)

3.7        Op grond van artikel 2.7.2 van het Landelijk Procesreglement voor klachten bij de Raden van Discipline heeft de raad het verzoek van klagers tot afgifte van het proces-verbaal van de zitting van 29 maart 2021 geweigerd. Dit is een processuele beslissing. De inhoud van de beslissing waartegen klagers in beroep zijn gegaan wordt niet geraakt en kan reeds om die reden geen grond opleveren voor het aannemen van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel.

3.8        De slotsom is dat klagers geen feiten of omstandigheden hebben aangedragen waaruit volgt dat zij bij de raad geen eerlijk proces hebben gehad. Het hof concludeert dan ook dat het appelverbod niet kan worden doorbroken. Klagers zullen in hun beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

4  BESLISSING

Het Hof van Discipline:

4.1 verklaart klagers niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 31 mei 2021, gewezen onder nummer 20-518/DB/LI.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mr. M.P.C.J. van Bavel en mr. L.H. Rammeloo, leden en mr. A.M. van der Hoorn, griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2021.

griffier        voorzitter            

De beslissing is verzonden op 10 september 2021.