ECLI:NL:TAHVD:2021:173 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210146 en 210147D

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:173
Datum uitspraak: 06-09-2021
Datum publicatie: 07-09-2021
Zaaknummer(s): 210146 en 210147D
Onderwerp: Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Beroep dekenbezwaar en 60b-schorsing. De deken heeft naar voren gebracht dat de ernstige signalen over het functioneren van verweerster als advocaat, haar strafrechtelijke kwaliteit en haar geestelijk welzijn al lange tijd bron van zorg zijn bij politie, openbaar ministerie, rechtspraak, de deken en de coaches. Het hof is van oordeel dat de deken voldoende stappen heeft gezet om tot verbetering van het functioneren van verweerster als advocaat in strafzaken te komen, maar dat deze stappen tevergeefs blijken te zijn geweest. De beroepshouding van verweerster is zodanig dat niet valt te verwachten dat zij ooit als een professioneel en betamelijk advocaat kan handelen. Het ontbreekt verweerster aan inzicht in haar eigen optreden in procedures en fouten die ze heeft gemaakt. Ook ontbreekt het haar aan de wil om te leren van haar fouten. Ondanks het gegeven dat er vele signalen zijn over haar disfunctioneren, blijft zij dit ontkennen en blijft zij vasthouden aan haar eigen realiteit. Dit alles is voldoende grond om verweerster te schrappen van het tableau. Dit is de enige maatregel om potentiële cliënten tegen haar optreden als advocaat te beschermen en er is geen vertrouwen in verbetering. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad met betrekking tot het dekenbezwaar. Schrapping. Opheffing 60b schorsing want bij schrapping zonder effect. Proceskostenveroordeling (ook in eerste aanleg).

BESLISSING   

van 6 september 2021

in de zaken 210146 en 210147D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

de deken van de Orde van Advocaten in het

arrondissement Noord-Holland

de deken

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 3 mei 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam en naar aanleiding van het verzoek op grond van artikel 60b van de Advocatenwet (zaaknummer: 21-319/A/NH/D) en het dekenbezwaar (zaaknummer: 21-327/A/NH/D)   van de deken. In deze beslissing is het verzoek op grond van artikel 60b Advocatenwet toegewezen en is verweerster voor onbepaalde tijd geschorst in de uitoefening van haar praktijk. Het dekenbezwaar is gegrond verklaard en aan verweerster is de maatregel van schrapping opgelegd ingaande op de tweede werkdag na het onherroepelijk worden van de beslissing.

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:84 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van verweerster is op 6 mei 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    de brief van verweerster van 6 mei 2021 met bijlagen;

-    de brief van verweerster van 9 mei 2021;

-    de verweerschriften van de deken van 31 mei 2021 met bijlagen;

-    het bericht van de deken van 10 juni 2021 met bijlagen;

-    het bericht van verweerster van 15 juni 2021;

-    het bericht van de deken van 30 juni 2021 met bijlage;

-    het bericht van verweerster van 1 juli 2021 met bijlagen;

-    het bericht van de deken van 6 juli 2021 met bijlage;

-    het bericht van verweerster van 9 juli 2021.

2.3    Het hof heeft de beide zaken gezamenlijk mondeling behandeld tijdens de zitting van

12 juli 2021. Daar zijn verweerster en de deken verschenen. Verweerster heeft daarbij laten weten een openbare zitting te wensen. De behandeling van de beide zaken heeft, gelet op het bepaalde in artikel 60b lid 2 Advocatenwet vervolgens in het openbaar plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. Verweerster heeft daarbij nog een productie “het feiten overzicht” overgelegd.

3    FEITEN

3.1    Het hof neemt de feiten zoals deze door de raad zijn vastgesteld over omdat hiertegen binnen de beroepstermijn geen beroepsgrond is aangevoerd.

3.2    Verweerster is sinds 22 februari 2001 advocaat. Zij houdt heden alleen kantoor. Tot ongeveer 2016 voerde verweerster een familierechtpraktijk. Sinds 2016 voert verweerster een strafrechtpraktijk.

3.3    Op 27 december 2017 heeft de president van de rechtbank Noord-Holland de deken geïnformeerd over het optreden van verweerster tijdens een strafzaak waarvoor media-aandacht was. Het ging om onder andere wapenbezit en de mishandeling van schapen (verder: ‘de schapenzaak’). Uit het bericht blijkt dat de rechter die de strafzaak heeft voorgezeten aan de president heeft laten weten dat verweerster “het Wetboek van sr en sv niet op het netvlies” heeft. Verweerster voerde aan dat de tenlastelegging een obscuur libel was, terwijl sprake was van een normale tenlastelegging. Verweerster wijdde uit over de onderzoeksgrond, terwijl de verdachte niet op die grond in voorlopige hechtenis was genomen. Verweerster herhaalde de onderzoek wensen die de rechter-commissaris had afgewezen niet, “kennelijk omdat ze dacht dat dat niet kon”. Nadat de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting voor bepaalde tijd had geschorst, verzocht verweerster om heropening van het gerechtelijk vooronderzoek, terwijl deze procesmogelijkheid niet meer bestaat. Voorts heeft verweerster tegen een afwijzende beslissing van de rechter-commissaris bezwaar ingediend, terwijl dat in de betreffende fase van dagvaarden niet meer mogelijk is, aldus het bericht van de president aan de deken.

3.4    Op 7 februari 2018 heeft de president van de rechtbank aan de deken geschreven dat in de hiervoor in 3.3 bedoelde schapenzaak uitspraak is gedaan. De president heeft verder nog het volgende geschreven:

“(…) De advocaat demonstreert dat zij te weinig kennis van het straf(proces)recht heeft. Voorbeelden: Zij dient vlak voor de zitting een verzoek ex 552a Sv in (teruggave van ibg goederen) dat is niet nodig, want de rechtbank beslist naar aanleiding van de inhoudelijke behandeling ook op het beslag. Zij hamert op de nietigheid van de dagvaarding terwijl de feiten daarop met plaats en tijd zijn omschreven Zij lijkt niet te weten aan welke voorwaarden een geslaagd beroep op niet-ontvankelijkheid of bewijsuitsluiting moeten voldoen Zij heeft te weinig kennis van DNA bewijs en refereerde aan een tv uitzending hierover om haar betoog kracht bij te zetten.(…)”

Het vonnis van 1 februari 2018 in de schapenzaak vormt onderdeel van het klachtdossier.

3.5    Op 12 februari 2018 heeft de deken de berichten van de president van de rechtbank onder de aandacht van verweerster gebracht en haar gevraagd toe te lichten waarom zij de verdediging op de door haar gekozen wijze heeft gevoerd. De deken heeft verweerster uitgenodigd voor een gesprek op het ordebureau.

3.6    Bij brief van 10 april 2018 heeft verweerster gereageerd. Nadat verweerster zich in de brief heeft voorgesteld en heeft toegelicht wat voor een praktijk ze voert, heeft ze een uitvoerige toelichting gegeven op de wijze waarop zij verweer heeft gevoerd in de schapenzaak. De strekking is dat verweerster meent dat zij juist en adequaat verweer heeft gevoerd. De enige veilige conclusie die volgens verweerster kan worden getrokken is dat zij en de rechter “niet op dezelfde golflengte konden komen”. Verweerster heeft verder geschreven:

“(…) Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het NFI juristen 'dom' wil houden en de essentiële informatie ongestraft achterwege kan blijven laten. Rechters worden volgens mij met de rug tegen de muur gezet door de ongemotiveerde conclusies van het NFI. De conclusies zonder de essentiële informatie kunnen immers niet beoordeeld of betwist worden. En wie durft het NFI te controleren? Vanuit dit perspectief gezien zou ik (als rechter) een advocaat juist een kans gunnen om nader onderzoek te laten doen. En dit is het enige waar ik op had gehoopt. Een kans te krijgen. Om de leden van de zittende magistratuur van de rechtspraak te prikkelen om DNA rapportages van het NFI kritischer te kunnen benaderen. (…)”

3.7    Op 30 mei 2018 heeft de deken aan verweerster geschreven dat zij op 22 mei 2018, in aanwezigheid van de portefeuillehouder strafrecht de signalen van de rechtbank hebben besproken en dat in het gesprek de volgende afspraken zijn gemaakt:

“1.: Nadat de zaak ook in hoger beroep beslist zal zijn (u houdt ons hiervan op de hoogte) zal er nog een gesprek plaatsvinden tussen u en (…), rechter van de rechtbank Noord-Holland. Desgewenst zal ondergetekende u bij dit gesprek kunnen vergezellen.

2. U zult in het jaar 2018 tenminste 10 opleidingspunten op het aandachtsgebied strafrecht halen. (…) Eind 2018 stuurt u ons een afschrift van de punten die u heeft behaald. (…)”

3.8    Op 29 januari 2019 heeft de president van de rechtbank een bericht van een rechter over verweerster aan de deken gestuurd. Het bericht heeft de volgende inhoud:

“Van N(…) B(…) heb ik gehoord over de zaak W(…) (…)22-18). TBS (met voorwaarden) - zaak, waarin [verweerster] om mediation vroeg en - toen dat werd afgewezen – meedeelde dat de verdediging akkoord was met TBS (met voorwaarden). Deze zaak is afgedaan door de rechtbank.

Eigen ervaring in Van D(…) (…) 08-18). Raadkamer gevangenhouding. [Verweerster] begint over de beperkingen, maar wist niet dat er dan een bezwaarschrift had moeten worden ingediend. Vervolgens linea recta door naar een schorsingsverzoek, terwijl er in die zaak heus wel wat over "medeplegen" had kunnen worden gezegd. Deze zaak is nog onder de rechter.

De zaken H(…) (schapenzaak) en A(…) (poging tot moord) zijn reeds bij je bekend.”

Dit signaal heeft aanleiding gevormd voor een kantoorbezoek van medewerkers van de deken aan verweerster.

3.9    Op 18 februari 2019 hebben twee medewerkers van het ordebureau (hof: bedoeld is: portefeuillehouders strafrecht van de lokale orde van advocaten) een kantoorbezoek gebracht aan verweerster. In het verslag aan de deken van 20 februari 2019 staat onder meer het volgende:

“(…) Wij werden allerhartelijkst ontvangen op een keurig kantoor. (…) Wat dat betreft heeft [verweerster] de zaakjes goed voor elkaar.

Wij hebben [verweerster] uitgelegd dat wij alleen de opdracht hebben gekregen om wat strafdossiers in te zien en dat wij de inhoud van het signaal niet kennen, waardoor wij objectief haar dossiers zouden gaan beoordelen.

MJ en ik hebben 'random' wat dossiers uit de kast gepakt en bestudeerd. Wij zijn daar bijna 2,5 uur geweest. (…) Na afloop vroeg [verweerster] of ik iets geks had gezien of dat het goed was. Hierop heb ik haar gezegd dat ik goede dingen heb gezien maar ook dingen die ik anders zou doen maar dat zij een terugkoppeling krijgt van de Deken.

(…) Aan het eind van ons bezoek vroeg ik hoelang zij al strafrecht doet en toen kwam de aap uit de mouw. Zij heeft jarenlang civiel jeugdrecht en personen/familierecht gedaan en mediation, maar omdat dit niet lucratief genoeg bleek te zijn is zij twee jaar geleden strafrecht gaan doen waarbij het handboek van Corstens haar leidraad is. Zoals ik het begreep heeft zij zich het strafrecht zelf eigen gemaakt, volgt zij trouw strafrechtcursussen maar mist zij wat ons betreft de basiskennis en verklaart dit waarschijnlijk haar vaak tenenkrommende optreden op zitting en de foute inschattingen die gemaakt worden en onjuiste conclusies die getrokken worden. Het is eigenlijk een functioneren op stagiaire niveau maar dan zonder patroon. (…)”

3.10     Hierop volgt een uiteenzetting over vijf zaken, waaronder de hiervoor in 3.3 en 3.4 genoemde schapenzaak. In de schapenzaak heeft verweerster volgens het verslag de plank volledig misgeslagen met het verweer dat de dagvaarding nietig was; het verweer was onjuist onderbouwd, met beweringen die niet kloppen en verweerster verbond aan haar verweer een onjuiste conclusie. Het niet-ontvankelijkheidsverweer voerde verweerster te laat. Verder heeft verweerster in de schapenzaak voor de zitting allerlei brieven gestuurd aan de rechtbank waarin zij verweer voerde, echter zonder daar een conclusie aan te verbinden. De medewerkers van de deken stellen verder vast dat het in het hoger beroep van de schapenzaak gevoerde verweer ook niet deugt en getuigt van onvoldoende kennis en inzicht in het straf(proces)recht.

3.11     In een tweede zaak, van verdachte A, heeft verweerster op onjuiste wijze hoger beroep ingesteld. Opvallend is verder dat verweerster op grond van het proces-verbaal aan de griffie liet weten dat niet is beslist over de voorlopige hechtenis, terwijl zij dat niet aan de orde heeft gesteld op de zitting. De pleitnota in deze zaak was niet goed; verweerster heeft geen verweer gevoerd op de bewezenverklaring, terwijl dat wel had gekund.

3.12     In de zaak van verdachte Van D. heeft verweerster haar cliënt niet adequaat geïnformeerd over een toevoeging. Verweerster heeft in die zaak verzocht om opheffing van beperkingen, zonder een daarvoor noodzakelijk bezwaarschrift te hebben ingediend. Bij de rechter-commissaris liet verweerster weten dat het volgens haar niet ging om poging tot doodslag, maar om vernieling, terwijl brandstichting ten laste was gelegd. Verweerster heeft in deze zaak geen verweer gevoerd op de ernstige bezwaren, terwijl dit goed mogelijk was en de zaaksvoorzitter zelfs in die richting hintte, welke hint door verweerster niet werd opgevolgd.

3.13     In de zaak van verdachte H. heeft verweerster op een onjuiste juridische grondslag verweer gevoerd tegen de vordering tot bewaring.

3.14     In de zaak van verdachte W. refereert verweerster aan haar cliënt door hem “de jonge heer W[…]” te noemen. In haar pleitnota in deze zaak heeft verweerster primair gevraagd om ontslag van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte ontoerekeningsvatbaar zou zijn. Deze stelling vindt geen steun in de rapportages. Subsidiair heeft verweerster gevraagd om schuldigverklaring zonder strafoplegging, omdat de verdachte in de BOPZ thuishoort. Meer subsidiair heeft verweerster verzocht om detentie omdat de verdachte zich prettig voelt in de PI. Volgens de medewerkers van de deken is sprake van een “hele rare conclusie” die echt niet kan. Verweerster heeft in deze zaak voor de zitting splitsing van drie ten laste gelegde feiten gevraagd, terwijl dit niet in het belang van haar cliënt was.

3.15     De onder 3.9 bedoelde portefeuillehouders hebben tot slot in hun bericht van 20 februari 2019 nog het volgende geschreven:

“(…) Onze conclusie is dat [verweerster] zich erg inzet voor haar cliënten maar de benodigde basiskennis van het strafrecht ontbeert om op een deugdelijke manier de verdediging te voeren in in ieder geval complexere strafzaken. Dat zorgt aantoonbaar voor irritatie bij de rechtbank maar belangrijker is dat de cliënt daar niet bij gebaat is.

Aan de andere kant is dit het rechtsgebied waar [verweerster] haar praktijk op draait en inkomen mee genereert. Wanneer zij zou moeten stoppen met strafrecht betekent dit voor haar het einde van haar praktijk en kantoor.

Dat is zeer ingrijpend en nu [verweerster] open staat voor kritiek en aanbevelingen lijkt het ons dat zij een mentor of coach zou moeten hebben, een ervaren strafrechtadvocaat die haar, net als bij een stagiair, begeleid en opleid in het strafrecht. Niet bekend is of [verweerster] hier de kosten voor kan dragen. Maar om volwaardig mee te kunnen draaien als strafrechtadvocaat is de basiskennis onvoldoende en is een studie uit een handboek en het volgen van cursussen onvoldoende. (…)”

3.16     Uit een bericht van 13 juni 2019 van de deken aan verweerster blijkt dat diverse besprekingen hebben plaatsgevonden over de zorgen van de deken over de kwaliteit van de strafrechtpraktijk van verweerster, naar aanleiding van de signalen van de rechtbank en het kantoorbezoek. Omdat verweerster zich volgens het bericht niet kan vinden in de bevindingen van de deken en ook niet bereid bleek haar praktijkvoering te staken, is besproken dat verweerster zich gedurende ten minste zes maanden zal laten coachen. Daartoe is mr. K als coach aangewezen (hierna: de eerste coach).

3.17     Uit e-mailberichten tussen verweerster en de eerste coach blijkt dat de coaching in of omstreeks augustus 2019 van start is gegaan.

3.18     Bij bericht van 5 september 2019 aan de eerste coach heeft verweerster haar visie gegeven op de begeleiding van de eerste coach, in verband met de aanstaande rapportage aan de deken. Verweerster heeft, zakelijk weergegeven, geschreven dat zij de coaching van de eerste coach als prettig en leerzaam ervaart. Verweerster gaat in op haar (wijze van) bijstand in een aantal zaken, waarbij de strekking is dat verweerster meent dat zij adequaat heeft gehandeld. Verweerster meent, zakelijk weergegeven, ook dat zij voldoende medewerking verleent aan het coaching traject.

3.19     Op 13 september 2019 heeft de eerste coach als volgt aan de deken bericht:

“Conform afspraak doe ik je tussentijds verslag over de begeleiding van [verweerster] en mijn bevindingen. Na een eerste inventarisatie bleek mij dat ze (buiten te weinig punten strafrecht jeugd) te weinig zaken heeft om zich de strafpraktijk goed eigen te maken, reden waarom ik haar aanbood bij mij op kantoor ervaring op te doen. (…)

Helaas heeft ze dat aanbod niet geaccepteerd en mijn verzoek haar op de hoogte te houden van alle nieuwe zaken heeft ze naar ze mij liet weten wel begrepen, maar zoals ze schreef wist niet of ze zich daaraan kon voldoen.

Ik krijg de indruk dat ze mij het liefst als een soort troubleshooter wil gebruiken en de coaching als een verplicht nummer te zien. Incidenten in de omgang met collega's, ketenpartners en cliënten zijn er genoeg en ik geef haar tips ze op te lossen en hoe nieuwe incidenten te vermijden.

Tot nu toe heb ik een tweetal zittingen plus 1 voorbespreking van haar bijgewoond en zij heeft twee zittingen plus cliëntbesprekingen van mij bijgewoond. Daarnaast word ik regelmatig bevraagd over praktische dingen en over het al dan niet doorzetten of instellen van hoger beroep in zaken.

Wat de bijgewoonde zittingen betreft bleek mij dat [verweerster] onvoldoende wets-en richtlijn kennis heeft om van een verantwoorde praktijkuitoefening te kunnen spreken. Ik heb haar bepaalde lectuur geadviseerd ter vergroting van haar kennis. Verder constateer ik dat ze heel eigenwijs is in haar aanpak, want na voorafgaande kennisname van haar pleitnota van 5 pagina's voor een simpele TOM-zaak en mijn advies datgene wat ze te zeggen had terug te brengen tot een half A-4tje, kwam ze toch met de voordracht van een heel uitgebreide pleitnota, terwijl het toen op basis van de bevraging en behandeling van de zaak door de Officier al duidelijk kon zijn dat de zaak geseponeerd zou gaan worden en enkel de code waaronder een discussiepunt zou kunnen zijn. Het aanvoelen van de situatie lijkt niet haar sterkste punt te zijn.

Op een door mij bijgewoonde zitting van de politierechter die ze niet had aangekondigd en dus niet met mij had voorbereid (ik liep haar bij toeval tegen het lijf op de rechtbank) bracht ze een positief afloopbericht van een recente taakstraf in en gaf daarmee het OM direct het argument dat ivm het bepaalde ex 22b Sr dit een nieuwe taakstraf in de weg stond. Hoewel ze na afloop aangaf dat ze zich die impact had gerealiseerd en de wet op dat punt kende en het in haar verdedigingsstrategie paste dit zo te doen, had en heb ik moeite dat te geloven.

Afsluitend: Ik ben mede in verband met niet synchroon lopende vakanties nog maar kort met haar bezig en er is veel werk aan de winkel. In dat verband zend ik je de tips die ik haar op 27 augustus gaf. Ik constateer vooralsnog niet alleen een tekort aan zaken en een tekort aan kennis, maar ook een merkwaardige manier van communiceren naar derden. Ik hoopt dat hier verandering in komt. De beleving van [verweerster] over mijn begeleiding, verwoord in haar mail van 5 september, sluit ik bij.”

3.20     Bij e-mail van 4 oktober 2019 heeft verweerster gewijzigde contactgegevens doorgegeven aan de deken. Verweerster heeft onder meer geschreven dat zij een nieuw mobiel nummer heeft, dat zij geheim wil houden. Aan het slot van haar e-mail heeft verweerster geschreven:

“Met de nodige zorgvuldigheid heb ik mijn eigen maatregelen getroffen naar aanleiding van de moord op Derk Wierum.”

3.21     Op 12 november 2019 heeft de eerste coach aan verweerster geschreven dat hij de begeleiding aan haar beëindigt. De eerste coach heeft daar het volgende over geschreven:

“Vanmorgen heb ik je na ampel beraad laten weten de begeleiding te beëindigen. Zoals ik je heb aangegeven ben ik niet geëquipeerd om je verder te helpen met de belemmeringen/verdedigingsmechanismen die ik bij je constateer in je persoonlijkheid en die jou mijns inziens in de weg zitten om goed als strafrechtadvocaat te functioneren. Je gaf aan de verdedigingsmechanismen en de jou belemmerende bewijsdrang te herkennen. Uiteraard is mijn advies dat je daaraan gaat werken. Niet alleen jij, maar in de eerste plaats ook cliënten en ketenpartners hebben daar baat bij. Ik zal de deken informeren. (…)”

3.22     Op 28 november 2019 heeft verweerster de deken haar reactie gestuurd op de beslissing van de eerste coach om de begeleiding te beëindigen. Verweerster heeft in het bericht haar ongenoegen kenbaar gemaakt over de gang van zaken. Verweerster heeft geschreven dat ze in verband met (herstel van) overspannenheid een kleine praktijk voert. Verweerster stelt verder, zakelijk weergegeven, dat de eerste coach haar onvoldoende heeft geïnformeerd over zijn beslissing om de coaching te staken. Verweerster heeft verder geschreven:

“(…) Ik kan me niet verenigen met de gang van zaken en voel me gedwongen om verweer voeren. De eenzijdige beslissing lijkt te zijn gekomen, omdat ik één keer heb geprobeerd met een email bericht een puntje van kritiek kenbaar te maken. Verder heb ik altijd mijn mond gehouden. Mijn punt wilde ik graag mondeling toelichten en ging over het voortijdig afbreken van een gesprek met de woorden "3x3 is geen 7", zonder die tekst letterlijke te willen gebruiken. Hoewel ik het kritische bericht in mijn ogen zo vriendelijk mogelijk had geschreven met vele complimenten en begrip omhuld, was de reactie al heel snel "3x3 is geen 7". Uit ervaring kan ik melden dat er na "deze zin" maar een ding mogelijk is en dat is mond houden, want alle letters en woorden die daarna nog volgen uit mijn mond werken grote risico’s in de hand. Zo is het herhaaldelijk aan mij uitgelegd. Tijdens de geplande bespreking de volgende dag heb ik mijn mond maar weer gehouden. Om non-verbaal te laten zien dat ik zijn vernietigende boodschap had begrepen, had ik het bericht zichtbaar verscheurd en nederig mijn excuses aangeboden. Die excuses meende ik ook echt.

Maar er zijn ook andere voorbeelden te geven over de bejegening, zoals 'je moet je mond houden', 'je mag geen verweer voeren', 'als ik dat zeg dan doe je dat', 'op zitting mag je niet zomaar vrijspraak vragen', 'wie denk je wel niet dat je bent?', 'met literatuurvoetnootjes in je pleitnota hoef je bij mij niet aan te komen', 'ik wil beslist niet hebben dat je een bepaald verweer gaat voeren' (zonder dat ik het verweer heb kunnen toelichten of dat we het bijbehorende dossier nog inhoudelijk besproken hadden).

Achteraf denk ik dat de beslissing van [de eerste coach] om coaching te stoppen samenhangt met mijn poging om een keer voor mezelf op te komen. Advocaten moeten voor hun cliënten opkomen en als een advocaat niet eens voor zichzelf kan opkomen, is dat een slecht teken. Daarom vind ik het onbegrijpelijk om afgerekend te worden op een kwaliteit die noodzakelijk is voor iedere advocaat. Ik ga er vanuit dat er ruimte hoort te zijn in een coach-overeenkomst voor mij(n inbreng). Achteraf gezien, vind ik mijn punt niet vreemd (zeker niet gezien de reactie), maar misschien heb ik dat verkeerd. Ik vind de opmerking dat ik naar een psycholoog zou moeten gaan, niet zo passend. Kan een dergelijke verplichting aan mij opgelegd worden? Bij het eerste kennismakingsgesprek met [de eerste coach] zijn mondelinge afspraken gemaakt over gelijkwaarheid en dat hij inbreng van mij verwachtte ook op persoonlijk vlak, als dat aan de orde zou zijn. En dat was volgens mij aan de orde, maar ik kreeg blijkbaar geen kans en heb mijn mond maar gehouden. Vanuit mijn underdog-positie heb ik geen gelijkheid beoogd, maar wel ruimte om dingen te kunnen toelichten. Ik hecht er aan om op te merken dat er in de looptijd ook andere momenten zijn geweest met normaal tweezijdig overleg over dingen. Er zijn ook voorbeelden van goede dingen, die ik zou willen noemen in het verweerschrift. De hier genoemde citaten zijn slechts voorbeelden van moment opnamen, die illustratief bedoeld zijn ter motivering van mijn standpunt, dat ik geen echte kans heb gehad door voor-oordelen op basis van halve informatie.

Verder vermoed ik dat crusiale informatie en stukken over mijn inzet en werkstijl ontbreken in uw dossier. Ik verzoek u vriendelijk in kopie alle berichtgeving van [de eerste coach] over mijn dossier, van u te mogen ontvangen om het verweerschrift beter te kunnen inrichten. En andere stukken die betrekking hebben op mijn functioneren of mij in een kwaad daglicht stellen. De reden dat ik verweer wil voeren, is dat ik behoefte heb om een verkeerd beeld wat over mij ontstaan zou kunnen zijn, te herstellen. Ik streef er naar in het verweerschrift voldoende informatie te verstrekken die nodig is om een beter beeld te kunnen vormen over mijn werkstijl en praktijkvoering. En opgetreden "ruis" uit de lucht te halen, bijvoorbeeld over mijn studiepunten. (…)”

Verweerster heeft de deken tot slot gevraagd om de gelegenheid te krijgen verweer te voeren tegen de beslissing van de eerste coach.

3.23     Op 2 december 2019 heeft de eerste coach de deken geïnformeerd over zijn beslissing om de begeleiding van verweerster te beëindigen. Hij heeft geschreven dat hij het verzoek van verweerster om verdere coaching te bieden heeft afgewezen vanwege de wijze waarop verweerster op zijn begeleiding heeft gereageerd. De eerste coach geeft de deken in overweging om verweerster nog een kans te geven door het inzetten van een andere advocaatcoach, onder de voorwaarde dat verweerster zich ook door een psycholoog laat begeleiden.

3.24     Op 13 december 2019 heeft de deken het volgende geschreven aan verweerster:

“(…) Vandaag, 13 december 2019, heeft u in mijn aanwezigheid op het bureau van de orde gesproken met (…), president van de rechtbank Noord-Holland. Aansluitend heeft u nog een gesprek gehad met (…), adjunct-secretaris.

Aanleiding voor het gesprek met de president waren de signalen die door diverse rechters over de kwaliteit van uw werk als strafrechtadvocaat, aan mij waren afgegeven. Deze signalen zijn al enkele keren eerder door mij met u besproken en hebben mede de aanleiding gevormd, zie ook mijn eerdere e-mail aan u van 13 juni jl., om u coaching op te leggen nu u ervoor koos om verder te willen doorgaan met het uitoefenen van de strafrechtpraktijk.

In dit gesprek heeft de president ook haar zorgen - namens de rechtbank- geuit over de kwaliteit en meer specifiek uw kennis van het strafrecht en strafvordering. Zij heeft daarbij nog benadrukt dat zij zelf als strafrechter kennis van dit rechtsgebied heeft en dat ook zij zich kon vinden in de signalen die door haar collega's bij de rechtbank over u zijn afgegeven. U heeft tijdens dit gesprek aangegeven dat u veel respect heeft voor de rechtbank en de rechters, u heeft een rechter - mr. J(…) – complimenten gemaakt. Daarnaast heeft u aangegeven dat u er alles aan wil doen om uw kennis op het vereiste niveau te brengen. U heeft een klein geel memo papiertje aan de president overhandigd met het verzoek om dit aan mr. J(…) te overhandigen. U heeft op dit papiertje geschreven dat u mr. J(…) respecteert, dat mr. J(…) zeer intelligent is en dat u mr. J(…) belooft dat u er alles aan zult doen om een goede advocaat te zijn.

Zoals hierboven al aangegeven, na afloop van dit gesprek heeft u nog met [adjunct-secretaris] gesproken. Aanleiding hiervoor was de coaching, die aan u is opgelegd bij e-mail van13 juni 2019. [De eerste coach] heeft op 12 november 2019 de coaching neergelegd en hij heeft dit schriftelijk per e-mail van 2 december 2019 bericht; voor zijn overwegingen verwijs ik naar deze e-mail die u ook bekend is. [de eerste coach] heeft mij persoonlijk zijn overwegingen, die niet anders zijn dan de overwegingen die u kent, toegelicht.

(…)

Hoe het ook zij: [de eerste coach] heeft in mijn ogen een weloverwogen beslissing genomen (ook in uw belang) om de coaching neer te leggen. Dit betekent echter niet dat u ontheven bent van de coaching (deze overtuiging had u overigens zelf ook niet) en [adjunct-secretaris] heeft u dan ook meegedeeld dat door ons een nieuwe coach voor u is aangezocht en wel: [mr. B] (…)”

3.25     Bij e-mail van 18 december 2019 heeft verweerster als volgt op het bericht van de deken gereageerd:

“(…) Het klopt dat u zorgen heeft geuit conform eerdere gesprekken. En dat mij is medegedeeld dat ik een nieuwe coach moet gaan benaderen. Over het gesprek met de president van de rechtbank heb ik aanvullingen. Ik heb namelijk gezegd dat ik er alles aan zou doen om te laten zien dat ik een goede advocaat ben. En dat er al stappen in gang gezet zijn, zoals de omstandigheid dat ik al een tijdje met een coach werk. Ik doelde op [de eerste coach]. Ook heb ik gezegd te begrijpen wat er aan de hand geweest kan zijn en heb ik iets belangrijks terug gekoppeld voor mr. J(…). Verder heb ik een compliment aan alle strafrechtrechters van de rechtbank gegeven over de kwaliteit van de vonnissen, waartoe het aandeel van een advocaat in een uitspraak (naar mijn mening) slechts een schakel is bij de totstandkoming van een vonnis. En inderdaad heb ik een aantal dingen uitgesproken die ik op een geel briefje had geschreven, dat ik aan de president heb gegeven met het verzoek om dat door te geven aan mr. J(…). Verder heb ik in reactie op uw vraag, gemeld dat ik ook hele positieve feedback heb gekregen van andere strafrechtersop zitting. U herinnerde mij daaraan, omdat ik u in het verleden daarvan de voorbeelden heb gegeven. Over die aanvulling van u in het gesprek, was ik opgetogen.

Punt van aandacht is de reactie van de president tijdens het gesprek. Die was namelijk heel positief. De president gaf aan tevreden te zijn dat er dingen in gang gezet waren en dat ze opgetogen was dat ze nu iets 'mee terug kon nemen' naar de rechtbank. Ze heeft de complimenten in ontvangst genomen en beantwoord. Ze heeft ook gezegd dat dat alle rechters mij prettig in de omgang vinden, hetgeen Ik wel bijzonder vind. Het is in de praktijk makkelijk denkbaar dat een advocaat of een rechter verkeerd bij elkaar liggen. iedereen heeft per slot van rekening een ego of gebruiksaanwijzingen, daar valt niet aan te ontkomen. Des te bijzonderder vind ik het compliment, dat ik in ontvangst mocht nemen van de president van de rechtbank.

Een ander punt is uw reactie geweest. Toen ik het gele briefje had neergeplakt voor de president op tafel, gaf u aan dat informatie alleen via u zou mogen gaan. Daarom heb ik de gele plakker weer opgepakt en bij u neergeplakt. Uw reactie was dat die plakker wel door kon en toen heb ik die plakker weer opnieuw op tafel geplakt aan de zijde van de president. De president heeft de pakker meteen van de tafel gepakt en op haar lpad geplakt. Ze heeft het bericht aldoende meteen in ontvangst genomen, zelfs met een beschermend handgebaar door er over heen te wrijven. Eigenlijk heb ik niet begrepen waarom er een cencuur zou zijn en waarom uw deze beschreven positieve geluiden van de rechtbank niet heeft opgenomen in uw gespreksbevestiging. Verder is het me tijdens het gesprek opgevallen dat de president blijkbaar niet was bij gepraat over de ontwikkelingen, die zich hebben voorgedaan vanaf ons eerste gesprek.

Achteraf denk ik dat er meer positieve berichten afgegeven konden worden. Vanaf ons eerste gesprek hebben we namelijk zinvolle afspraken met elkaar gemaakt, die ik ook ben nagekomen. Zo heb ik -ter beoordeling- een literatuurlijst gemaakt van de strafrechtboeken in mijn kast. Ik heb overzichten gemaakt van de gehaalde studiepunten. En de afgesproken extra 10 studiepunten gehaald. En in het bijzonder heb ik basis opleidingen gevolgd voor strafrecht en strafvordering. Deze omstandigheden zouden de president ook positief kunnen hebben gestemd. Maar zoals gezegd, is het tijdens de bespreking niet gezegd. Misschien was het ook niet meer nodig, omdat de president al uitingen van tevredenheid had laten zien tijdens het gesprek.

Hoewel over het punt van passend onderwijs (een verplichting voor iedere advocaat) nog valt te twisten, wil ik zo snel mogelijk beginnen met de specialisten opleiding strafrecht. Ik zou het op prijs stellen om een gesprek met u te voeren over de situatie, omdat ik nog andere mogelijkheden zie, die tot op heden nog onbesproken zijn gebleven. Daarom vraag ik u vriendelijk om mij in de gelegenheid te stellen om de nieuwe situatie met u te kunnen bespreken. Uw bericht naar mr. B(…) heb ik in goede orde ontvangen. De contact gegevens ook.

Tenslotte heeft (…), adjunct-secretaris mij uitgelegd dat ik niet verplicht ben om naar een psycholoog te gaan. Ik mocht de voorwaarde van [de eerste coach], die hij had gesteld in berichtgeving naar u, opvatten als een persoonlijke aanbeveling van hem aan mij. Mijn reactie daarop heeft u. Ik heb ook nog gevraagd naar afschriften van berichtgeving van [de eerste coach] aan u over mij, maar daarvan is gezegd dat die er niet was. Uw gespreksverslag doet iets anders vermoeden. Bovendien heeft [de eerste coach] mij iets voorgelezen uit een bericht dat kennelijk over mijn voorgang ging. Dat voortgangsverslag heb ik nog steeds niet mogen ontvangen. Daarom vraag ik u nog een keer heel beleefd om een kopie te mogen ontvangen van de berichten die [de eerste coach] over mij naar u toegezonden heeft (bijvoorbeeld over de voortgang).

Ik verzoek u vriendelijk om deze schriftelijke reactie te hechten aan uw gespreksverslag en mij in de gelegenheid te stellen om één en ander met u te kunnen bespreken. Ik zie uw reactie met belangstelling tegemoet.”

3.26     Op 24 december 2019 heeft mr. B, de nieuwe coach van verweerster (hierna: de tweede coach), zich bij haar gemeld met het verzoek om toestemming te geven voor inzage in het dossier van de deken en om wat praktische afspraken te maken.

3.27     De deken heeft op 8 januari 2020 als volgt gereageerd op het bericht van verweerster van 18 december 2019:

“Ik heb in mijn e-mail van 13 december geen gespreksverslag toegezonden, ik heb slechts een korte weergave gegeven van wat er op 13 december met u is besproken en de verdere vervolgacties. Ik kan mij niet geheel vinden in de lezing zoals die door u gepresenteerd is. De reden dat u in mijn aanwezigheid een gesprek met de president van deze rechtbank heeft gehad is nou juist omdat er bij de rechtbank zorgen leven over de kwaliteit van uw dienstverlening. Van tevredenheid hierover was geen sprake. Wel heeft de president aangegeven dat u als persoon prettig in de omgang bent. Dat is uiteraard wat anders dan dat zij tevreden zou zijn over de inhoud en de kwaliteit van uw werk. Daar ging dit gesprek immers over. Voor het overige laat ik het hierbij en verwacht ik dat u op korte termijn afspraken zult gaan maken met [de twee coach]”

3.28     Op 21 januari 2020 heeft de deken verweerster uitgenodigd voor een bespreking op

28 januari 2020, in aanwezigheid van de adjunct-secretaris. Op 27 januari 2020 heeft verweerster bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van de adjunct-secretaris. Op 28 januari 2020 heeft de adjunct-secretaris aan verweerster laten weten dat de afspraak blijft staan “zoals deze aan u is meegedeeld.” Op 29 januari 2020 heeft de deken het volgende aan verweerster geschreven:

“(…) Door niet te verschijnen hebt u wat mij betreft de mogelijkheid om de ondertekening van de overeenkomst met [de tweede coach] op te schorten tot na uw gesprek hier op het bureau, verspeeld (als die mogelijkheid al bestond). Mijn beslissing is niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Ik geef u nog één keer de kans om onder begeleiding van een coach te werken aan uw gebrek aan kwaliteit zoals dat mede door de rechterlijke macht wordt ervaren. Het is aan u of u hiermee akkoord gaat. Indien dat niet het geval is, ben ik voornemens de kwestie voor te leggen aan de tuchtrechter. U zult er dan wel rekening mee moeten houden dat een schorsing op basis van artikel 60ab Aw en volgende niet uitgesloten is. (…)”

3.29     Op 3 februari 2020 heeft verweerster laten weten dat zij de overeenkomst met de tweede coach heeft ondertekend.

3.30     Een rapportage van 12 februari 2020 van de politie maakt melding van opmerkelijke gedragingen van verweerster. Aanleiding voor de klacht zijn opmerkelijke en onacceptabele gedragingen van verweerster bij haar optreden voor verdachten en, in het bijzonder, de gang van zaken rondom de bijstand van verweerster aan een verdachte op 29 januari 2020. In de rapportage wordt eerst melding gemaakt van een opeenstapeling van “verwonderpunten”. Zo heeft verweerster eens een proces-verbaal uit de handen van een agent getrokken en geweigerd het terug te geven. Daarnaast schrijft verweerster regelmatig met pen wijzigingen en verbeteringen in de processen-verbaal. Wat verder opvalt is, dat wanneer verweerster piket heeft, vrijwel alle verdachten verhoorbijstand krijgen. Dat gebeurt ook wanneer de verdachten eerder kenbaar hebben gemaakt daar geen gebruik van te willen maken.

3.31     In de rapportage van 12 februari 2020 staat verder het volgende:

“De klachtwaardige casus:

Woensdag 29 januari heeft zich echter een situatie voorgedaan waaruit geconcludeerd mag worden dat zij zeer vermoedelijk heeft gelogen om een verdachte consultatie- en verhoorbijstand te kunnen geven. Deze verdachte had daar helemaal niet om gevraagd en daarbij had hij zijn eigen voorkeursadvocaat, mocht hij zijn wens willen bijstellen. De verdachte had tijdens de voorgeleiding bij hOvJ (…) ook verklaard dat hij alles wilde opbiechten en ook de namen van bij het delict betrokken personen zou prijsgeven. Tot grote verbazing van de betreffende hOvJ en het personeel op het arrestantencomplex, meldde [verweerster] zich kort hierop aan het politiebureau (…), voor de consultatiebijstand van deze bij naam genoemde verdachte. Ze stond er kennelijk op, de verdachte consultatiebijstand te verlenen. De verdachte vertelde na de consultatiebijstand (uit eigen beweging), dat [verweerster] hem had geadviseerd in het verhoor vooral geen namen te noemen en dat zij hem bij dit verhoor zou bijstaan. De wijze van optreden van deze advocaat kwam op de verdachte over als 'zeer bijzonder'. Het vreemde in deze was, dat hOvJ (…) geen melding in BVH had opgemaakt voor rechtsbijstand (dit is de (enige) formele manier om rechtsbijstand in gang te zetten) en ook vanuit het arrestantencomplex was [verweerster] niet verzocht om naar het bureau te komen. De verdachte vertelde later aan één van de verbalisanten, dat [verweerster] tegen hem gezegd had, dat zij 'een tip' had gekregen dat hij was aangehouden en dat ze daarom naar het politiebureau was gekomen.”

3.32     De hulpofficier heeft met verweerster nog gesproken over de wijze waarop zij op de hoogte was geraakt van de aanhouding. Verweerster gaf een andere verklaring dan de tip die ze bij de verdachte had genoemd en liet weten dat het ging om een melding van de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerster kon haar verklaring echter niet onderbouwen, waardoor de indruk ontstond dat haar verklaring onwaarachtig was.

3.33     Op 3 maart 2020 heeft de tweede coach aan de deken het verslag gestuurd van zijn eerste bespreking met verweerster op 21 februari 2020 en de reactie van verweerster op het verslag. Het verslag van 21 februari 2020 van vijf pagina’s vormt onderdeel van het dossier in deze zaak. Volgens het verslag is eerst besproken wat er aan de coaching door de tweede coach voorafging. Het gesprek met de deken en de president is ook aan de orde geweest. De tweede coach schrijft daarover dat opvalt dat de interpretatie van verweerster van dat wat is besproken “een totaal andere is dan die van de deken”. De tweede coach heeft verweerster hiermee geconfronteerd waarna verweerster heeft gezegd dat sprake is van “brainwash gesprekken”. De coaching door de eerste coach is besproken en volgens het verslag is als uitgangspunt afgesproken dat verweerster klachten inhoudelijk begrijpt en bereid is te veranderen, omdat alleen dan verbetering mogelijk is. Volgens het verslag heeft verweerster op 21 februari 2020 een verweerschrift aan de tweede coach overhandigd waarin behaalde resultaten en voornemens met betrekking tot een verbeterplan staan. Op 24 februari 2020 heeft verweerster over het verweerschrift het volgende geschreven:

“hoewel ik het niet eens ben met de verwijten wil ik ook geen verweer voeren. De producties bij het concept zijn nog niet doorgenummerd en de tekst is niet gereed, niet alleen omdat er geen dekenbezwaar is ingediend maar ook omdat ik geen behoefte heb aan geschillen en procedures. Dit zou mijn leerproces kunnen belemmeren en dat wil ik niet. Daarom denk ik dat het opschrift van mijn verhaal verkeerd gekozen is. U kunt mijn verhaal beter opvatten als een "kennismaking" met mij.”

3.34     De tweede coach heeft in het verslag verder geschreven dat de praktijk van verweerster bestaat uit twee strafzaken, die hij met verweerster heeft besproken. Over de inhoud van de coaching heeft de tweede coach in het verslag geschreven:

“Wat mij betreft gaat het om de strategische keuzes die u maakt bij het voeren van de verdediging. Ik zie dat u verweren voert die allang niet meer relevant zijn, verkeerde procedures start, de nadruk legt op de verkeerde dingen, u komt niet tot de kern en u komt niet tot een goed onderbouwd standpunt. Terwijl dit juist zo noodzakelijk is in strafzaken, omdat een goed onderbouwd standpunt een van de basiskwaliteiten is van een strafadvocaat en alleen dat maakt dat voor de rechtbank een verplichting bestaat om te reageren. Ik stel dan ook voor dat wij ons de komende 3 maanden richten op de strategische keuzes en de afwegingen die u dient te maken als advocaat in strafzaken.”

3.35     De afspraken die de tweede coach met verweerster heeft gemaakt houden volgens het verslag in dat verweerster alle zaken waarin zij inhoudelijk moet pleiten met de tweede coach bespreekt, dat zij bij piketbezoeken telefonisch contact heeft met de tweede coach over strategische keuzes en dat verweerster een lijst bijhoudt en verstrekt met al haar strafzaken.

3.36     Op 28 februari 2020 heeft verweerster als volgt gereageerd op het verslag van de tweede coach:

“Op blad 2 tweede alinea haalt u het begrip "brainwash gesprekken" aan in de tekst van het gesprek met de Deken en president van de rechtbank. Maar die twee onderwerpen staan los van elkaar. Het gesprek met de president van de rechtbank was géén brainwash gesprek, in tegendeel. Ik heb de kwalificatie 'brainwash gesprekken' wel gebruikt, maar dat was in de context over de gespreksvoering van de deken en adjunct deken naar mij toe (de twee tegen één gesprekken tussen de Orde met mij). Ik heb dit iets later in het gesprek recht gezeg. Om misverstanden te voorkomen kan die alinea beter los staan van het gesprek met de president worden gezet, door de zin helemaal naar de kantlijn te halen met een aanvulling daarbij. Zou kan de zin er uit zien: "Nu ik u confronteer tijdens ons gesprek met alle bovengenoemde gebeurtenissen, zegt u dat er sprake is van zogenaamde "brainwah gesprekken. Daarmee doelt u op gesprekken vanuit de Orde met u (met deken en adjunct deken)".”

3.37     Bij e-mail van 4 mei 2020 heeft een advocaat, mr. L, bij de deken zijn zorgen geuit over het functioneren van verweerster naar aanleiding van de gang van zaken op 29 januari 2020. Mr. L beschrijft dat zijn cliënt, verdachte A., op 29 januari 2020 een consultatiegesprek heeft gevoerd met verweerster. Verdachte A. had daar niet om gevraagd. Later bleek hem dat ook de politie niet had verzocht om bijstand van verweerster aan verdachte A. In het bericht van mr. L wordt vervolgens de gang van zaken zoals hiervoor in 3.30 weergegeven bevestigd. mr. L voegt nog toe dat de door verweerster genoemde tip bij verdachte A heeft gezorgd voor de angst dat de henneptelers, aan wie hij een bedrijfspand verhuurde, hem op de korrel hebben. Die angst heeft ertoe geleid dat verdachte A met zijn partner is verhuisd.

3.38     Bij brief van 14 mei 2020 aan de tweede coach heeft verweerster haar uitgebreide visie op het incident van 29 januari 2020 uiteengezet. Verweerster heeft het volgende geschreven:

“(…) Tijdens ons laatste telefoongesprek hebben we gesproken over 'een oud' voorval op het politiebureau in Den Helder. Ik heb besloten om je dat verslagje wat ik had geschreven wel toe te sturen (bijlage). En je mijn verhaal te vertellen in deze brief. Dan kun je zelf oordelen. Ik vind dat ik niets verkeerd heb gedaan. De politie heeft ten onrechte verwijten gemaakt en beschuldigingen geuit en het mij zelfs onmogelijk gemaakt om mijn werk te kunnen doen. Ik heb me toen netjes terug getrokken. Ik begrijp in ieder geval inmiddels hoe ik ook had kunnen handelen. Namelijk de onheuse manier van bejegening kunnen melden aan 'zijn' hogere in rang. Achteraf heb ik daar geen behoefte meer aan en ik heb er inderdaad wat van kunnen leren ...

De cliënt is destijds zwaar onder druk gezet door de politie. Hij was bang van de politie. In de verhoorkamer zie je dat soms ook, dat een cliënt alles zegt wat door een verbalisant 'vragenderwijs' bij herhaling in de mond wordt gelegd. Druk uitoefenen is nou eenmaal effectief en advocaten weten wat vrijheidsontneming bij mensen te weeg kan brengen. In sommige gevallen grijp ik in. Tijdens consultatie was cliënt erg blij en opgelucht dat hij een advocaat had gekozen, want hij kon wel wat steun gebruiken. Hij was verhuurder van een loods waarin wiet geteeld werd en ik had een zaak van een wietteler die een loods huurde. Ik heb uitgelegd dat ik het even 'iets moest nakijken' zonder te zeggen wat, omdat ik niet voor twee verdachten in een zelfde zaak zou kunnen optreden (dat zou belangenverstrengeling kunnen opleveren). En dat is ook zo. Hij zei nog dat hij hoopte van niet, want hij wilde mij graag als zijn advocaat houden. De zaken hadden geen verband met elkaar en ik heb hem laten weten dat ik vrij stond en bij zijn verhoor zou zijn. De cliënt heeft mij in vertrouwen veel dingen verteld, die de politie niet mag horen. Zijn keuze om te gaan verhuizen bijvoorbeeld verbaast mij eigenlijk niets, omdat hij bang was dat de politie allemaal afluister apparatuur in zijn woning had aangebracht. Ja, de cliënt is paranoia. Psychotisch misschien ook. Maar die angst was niet tegen mij gericht. Integendeel. Uit de manier van vragen over zijn verhuisbeslissing lijkt het net alsof de politie mij daarvan de schuld wil geven. Maar daar is niets van waar. Het was de beslissing van de cliënt en ik begrijp donders goed waarom dat was. Je zult begrijpen waarom ik dat 'vermoeden' niet openlijk kan gaan weerleggen.

Gebaseerd op mijn ervaringen van politie gedrag die dag (op mijn verjaardag 29 Januari 2020), kan ik mij de angst van de cliënt wel voorstellen. De verhoortechnieken (psychologische machtspelletjes) zijn ook uitgebreid op mij toegepast. Hoezo de cliënt aan een extra kruisverhoor gaan onderwerpen met het doel om te ontdekken wat de cliënt en ik met elkaar besproken hebben? Gelukkig heb ik op tijd ingegrepen (voorafgaand aan het verhoor) en kon dat voorkomen worden. Hoezo, mag ik mijn cliënt niet spreken? Het is me letterlijk verboden. Dat is natuurlijk ronduit belachelijk. Hoezo heb ik moeten verblijven/wachten zonder het politiebureau te mogen verlaten (separeren), nadat ik mij had terug getrokken. Was ik als verdachte aangehouden dan of zo? Of wilde men mij nog 'achter de hand houden' als advocaat voor de cliënt in het geval dat er geen andere advocaat gevonden kon worden? Hoezo praten over een vaste strafrecht advocaat van de cliënt, terwijl er uiteindelijk een volstrekt onbekende advocaat voor de cliënt is ingeschakeld? Hoezo lidmaatschap van een criminele organisatie, welke organisatie dan? En misschien nog wel de aller belangrijkste vraag: wat is er op tegen dat een cliënt gebruikt maakt van zijn recht om een advocaat in te schakelen?? Ik kan nog veel meer relevante vragen stellen bij het (verkeerde) handelen van de politie, maar dat doe ik niet. Het is mijn inschatting dat de verstrekte informatie door de politie aan jou, onvolledig en verdacht makend is. Dat is hun werk. We lezen het immers telkens terug in hun dossiers, verdachtmakingen.

De douw die ik heb gekregen vloeit voort uit de wetenschap dat ik niets verkeerd heb gedaan en dat politie kennelijk regels kan overtreden en de rechten van een cliënt en advocaat met voeten kan betreden. We weten allebei dat ik niet in een positie was om me te gaan verdedigen en dat heb ik ook niet gedaan. Bovendien kan ik dat ook niet, omdat ik een geheimhoudingsplicht heb als advocaat tegenover de dient. Ik heb ergens een tuchtrechtelijke uitspraak gelezen van een gegronde klacht tegen een advocaat die zijn geheimhoudingsplicht had verzuimd, door uitgebreid aan de politie te vertellen wat de cliënt hem had verteld om 'zijn eigen hachje te redden' vanwege verdenkingen die waren geuit tegen de advocaat door de politie. Uit ervaring kan Ik zeggen dat je psychisch behoorlijk onder druk gezet kan worden met ogenschijnlijke vrijheidsontneming. Ik ben het verslagje gaan schrijven, rustig gebleven en netjes blijven wachten.

Even voor alle duidelijkheid: ik ben niet lid van een criminele organisatie! Ik heb een keurige staat van dienst en een integere werkstijl. Ik heb niets geëscaleerd en ik heb de politie zelfs niet voor de voeten gelopen. Van de politie kan ik niet zeggen dat zij zich "betamelijk" hebben gedragen.

Weet je, ik hoor die hulp officier van justitie nog zo zeggen, dat hij dichter bij “de waarheid” wilde komen. Zijn telefonische kruisverhoor op brullerige verwijterige verordonnerende toon met indirekte verdenkingen was geen pretje. Als het een echte verdenking was geweest had ik mijn recht op advocaat verzilverd, maar technisch was dat onmogelijk gemaakt door deze manier van doen. Al snel begreep ik dat zijn manier van onderzoek neerkomt op zoeken naar 'feiten of omstandigheden' die dichter bij zijn eigen verhaal/waarheid kunnen komen. Tunnelvisie wilde hij dat niet noemen, maar dat is wel wat hij er over zei. Maar 'zijn' verhaal miste een essentiële omstandigheid. Namelijk dat de arrestantenverzorger de cliënt aan de celdeur heeft gevraagd of hij een advocaat wilde en dat er een advocaat was. De cliënt heeft tegen de arrestantenverzorger gezegd dat hij een advocaat wilde. Ik stond op een afstandje en heb dat gehoord. Het is heel normaal dat een cliënt kiest om een advocaat in de arm te nemen. Daar is echt niets mis mee. Het komt zelfs voor dat cliënten ineens midden in een verhoor zeggen "ik wil een advocaat" ....

Dat deze hulp officier van justitie de zaak liever had behandeld zonder advocaat is inmiddels wel duidelijk. Daar is naar gehandeld. Dat werd voor mij duidelijk toen mij triomfantelijk werd medegedeeld dat Ik van de zaak was gehaald. Nadeel was (zo werd het terug gekoppeld) dat hij een andere advocaat wilde, omdat de cliënt blijkbaar nog steeds heel duidelijk een advocaat wilde. Hoe duidelijk is dat? Kun je dan nog met droge ogen volhouden dat de cliënt geen advocaat wilde en dat een advocaat zich opgedrongen zou hebben? Natuurlijk niet.

Maar dit was nog erger. Ik had me terug getrokken en werd daarna gesepareerd zonder de cliënt te mogen spreken. Toen is de cliënt (die geen advocaat meer had) één op één gemangeld met allerlei spookverhalen. De cliënt had mij verwacht bij het verhoor en zat met vragen die hij mij wilde stellen, maar hem werd te verstaan gegeven dat hij mij niet mocht spreken. Aan zijn verzoeken om zijn advocaat te spreken werd gewoon geen gehoor gegeven! Ik zat -op mijn beurt- in mijn maag met gedragsrecht dat voorschrijft dat het terug trekken als advocaat enkel kan op een manier waarbij de cliënt zo min mogelijk nadeel ondervindt. In mijn visie had de cliënt per direct een advocaat nodig, omdat hij werd verhoord zonder advocaat en tegen mij had gezegd dat hij juist wel een advocaat wilde. In mijn visie zou Ik zo snel mogelijk een advocaat vervanger voor hem moeten gaan regelen. Maar dat was mij technisch onmogelijk gemaakt. Kan je nagaan! Ik denk dat als die cliënt een klacht tegen mij zou willen indienen vanwege gebrekkige bijstand, dat hij echt een punt had gehad. Ongeveer een week later heb ik de cliënt op kantoor gesproken over het voorval en ontdekt wat de politie allemaal gedaan had. Dat lees je in deze brief. Gelukkig was het vertrouwen van de cliënt in mij ondanks alles niet aangetast en verzekerde hij mij geen klacht tegen mij te zullen indienen. Als goed advocaat heb ik die mogelijkheid natuurlijk wel gemeld en mijn klachtenreglement voorgehouden. De cliënt zei dat hier overduidelijk sprake was van overmacht en dat hij mij niets kwalijk nam.

Eigenlijk Is de grootste les die ik heb geleerd, dat het zwaar bevochten recht van de cliënt ook daadwerkelijk zwaar bevochten is. Het gemak waarmee rechten ontnomen worden is schokkend. Ik durf te wedden dat de werkelijke gang van zaken namelijk niet terug te lezen zal zijn in het proces verbaal van die zaak. Dit gedrag van de politie bevestigt ook dat dat recht op een advocaat van levensbelang kan zijn. Zelfs voor een advocaat.

Tegen die heet gebakende kerel had ik niets gezegd over de arrestantenverzorging, omdat ik hem niet op die politiemedewerkers heb willen 'afsturen'. Wel heb ik heel duidelijk uitgelegd dat de cliënt gekozen had voor mij en dat kenbaar had gemaakt, want dat was ook zo, maar ik werd niet geloofd. Dat paste duidelijk niet in zijn 'onderzoeksplaatje'. Mijn contacten en samenwerking met de arrestantenverzorging op het politiebureau zijn erg goed. Nog steeds trouwens. Gelukkig heb ik spanningen op die afdelingen kunnen voorkomen door ze 'uit de wind te houden'. (…)

Ik word nog steeds vriendelijk onthaalt op het politiebureau in Den Helder door die bevoegde afdeling arrestantenverzorging, die de zorg over de arrestant, verdachte of client heeft. Ik krijg alle medewerking om mijn cliënten (en onbekenden van piketmeldingen) te bezoeken en spreken, zodat mijn werk op het politiebureau aangenaam blijft verlopen.

Als die ene hulp officier van justitie 'zijn onderzoek' goed had gedaan, dan zou hij ontdekt hebben dat de cliënt zelf voor een advocaat had gekozen. En dat zijn eigen bevoegde collega's van de arrestantenverzorging volgens protocol juist hebben gehandeld. Nogmaals ik heb niets verkeerd gedaan. Eerlijk gezegd had ik de indruk dat die ene hulp officier van justitie niet wist hoe dingen in het cellenblok werken en zich blind is gaan staren op het woord piketmelding, die ik overigens als bijlage mee stuur (bijlage). (…)”

3.39     Op 7 juni 2020 heeft de deken van de hoofdofficier van justitie de hiervoor in 3.30 genoemde rapportage van 12 februari 2020 ontvangen.

3.40     Op 10 september 2020 heeft verweerster de zaak van verdachte Bo aan de tweede coach voorgelegd, met haar “kritische kanttekeningen van mogelijke vorm verzuimen” en haar vragen over de zaak.

3.41     Bij brief van 16 september 2020 heeft de tweede coach aan verweerster geschreven dat hij haar adviseert om de zaak van verdachte Van der S. niet te behandelen omdat deze te complex is. De tweede coach heeft verder een uitgebreid advies gegeven over de zaak van verdachte Bo.

3.42     In het dossier bevindt zich een ongedateerd document van twee pagina’s. Bovenaan staat vier maal ‘top secret’ geschreven. Het document is een soort draaiboek voor het organiseren van een feest op het politiebureau ter ere van de 200e piketmelding voor verweerster en de uitreiking aan haar van een nog te “knutselen” certificaat.

3.43     Op 15 december 2020 heeft verweerster het volgende aan de tweede coach geschreven:

“Desgevraagd reageer ik op de laatst ontvangen factuur van € 1.818,09. Die factuur vind ik erg hoog, mede in het licht van de laatst verrichte werkzaamheden. Daarom heb ik besloten om de opdracht onmiddellijk in te trekken. Voortzetten van de overeenkomst van opdracht zal voor mij onoverkomelijke advocaatkosten teweeg brengen, die ik niet kan rechtvaardigen. Dit betekent dat alle werkzaamheden per direct gestaakt dienen te worden en dat er geen enkele berichtgeving naar de Deken verzonden mag worden.

Ik geef u géén toestemming om stukken naar de Deken toe te sturen of inlichtingen over mij te verstrekken. Dat uw geheimhoudingsplicht dit weerhoudt, hoef ik natuurlijk niet te benadrukken. Dit betekent dat een eindverslag niet meer tot de mogelijkheden kan behoren. Mocht blijken dat u wel informatie over mij naar de Deken heeft verzonden buiten mijn weten om, dan acht ik mij vrij om mijn betalingsverplichting op te schorten voor onbepaalde tijd.”

3.44     Op 17 december 2020 heeft de tweede coach het eindverslag van zijn coaching aan verweerster gestuurd. De tweede coach heeft geschreven dat hij verweerster heeft gecoacht in een beperkt aantal lopende strafzaken. Volgens de tweede coach was verweerster moeilijk bereikbaar. Vervolgens heeft de tweede coach een aantal van de behandelde strafzaken besproken. In de zaak van verdachte De L. heeft het de tweede coach moeite gekost om verweerster ervan te overtuigen dat een formeel verweer over de betekening van de dagvaarding geen zin had en dat een bekennende verklaring van de verdachte in zijn voordeel zou zijn. Volgens de tweede coach was verweerster in deze zaak moeilijk te sturen. Over de zaak van verdachte Bo heeft de tweede coach geschreven dat verweerster de plank volkomen misslaat, omdat het in die zaak niet zo zeer gaat om de verdenking van mishandeling maar om het risico dat de kinderen van verdachte uit huis worden geplaatst.

3.45     In het verslag van 17 december 2020 komt ook het voorval op 29 januari 2020 aan de orde. De tweede coach heeft hierover het volgende geschreven in zijn verslag:

“U heeft dit incident als heel zwaar ervaren, omdat u het idee had dat u onder druk gezet bent door de politie en dat de hulpofficier geprobeerd heeft uw cliënt te beïnvloeden en te voorkomen dat hij zou worden bijgestaan door een advocaat. U heeft in het telefoongesprek met mij gezegd dat uw cliënt psychotisch en paranoïde was en dat de hulpofficier aan u gevraagd heeft of uzelf lid was van een criminele organisatie. Ik heb in dit telefoongesprek gezegd dat u bij dit soort incidenten de-escalerend op dient te treden. U voelde zich niet begrepen en had een totaal andere versie van de werkelijkheid. U bleef echter in uw eigen gelijk hangen waardoor een gesprek niet echt mogelijk was en bleef ook hier herhalen dat u vindt dat u vaak te veel uw best doet.”

3.46     De tweede coach heeft verweerster geadviseerd de zaak van verdachte Van der S. niet te behandelen, omdat het ging om een in het buitenland gepleegd complex financieel-economisch delict. Het is een zaak die specialistische kennis vergt. Verweerster heeft het advies van de tweede coach niet gevolgd.

3.47     Over de zaak van verdachte Bo heeft de tweede coach telefonisch met verweerster gesproken. Tijdens het gesprek bleek dat verweerster een verweer wilde voeren dat niet toepasselijk was en dat zij niet wist dat de verdachte in eerste aanleg gedeeltelijk was vrijgesproken. Het werd de tweede coach niet duidelijk wat verweerster met haar cliënt had besproken. De tweede coach heeft het gesprek als bijzonder verwarrend ervaren.

3.48     De tweede coach heeft in het verslag van 17 december 2020 geconcludeerd dat hij niet de indruk heeft dat hij verweerster “los kan laten”. Hij kan niet garanderen dat er in de toekomst een zodanig ontwikkeling zou kunnen plaatsvinden waardoor verweerster op een juiste wijze en naar behoren als strafadvocaat zou kunnen functioneren. De tweede coach heeft het vermoeden van de eerste coach, dat verweerster psychische begeleiding nodig heeft, onderschreven. De correspondentie die de tweede coach met verweerster heeft gevoerd over de coaching en de afzonderlijke strafzaken vormt onderdeel van het dossier.

3.49     Op 18 december 2020 heeft verweerster aan de deken geschreven dat de coaching door de tweede coach tot een voortijdig einde is gekomen omdat de tweede coach geen verslag mag uitbrengen. Verder heeft verweerster de deken op de hoogte gesteld van door haar behaalde opleidingspunten.

3.50     Op 23 december 2020 heeft de deken de tweede coach gevraagd om het eindverslag van de coaching te verstrekken.

3.51     De deken heeft verweerster uitgenodigd voor een gesprek op 15 maart 2021. Op

18 maart 2021 heeft verweerster het volgende geschreven aan de deken:

“Ik begrijp dat ons telefooncontact afgelopen maandag mislukt is. En dat kan. Waar ging het eigenlijk over? Ik heb contact gehad met de algemeen Deken en hem iets toegestuurd. Hij vertelde me dat overleg in teams in de regio voor dit soort gevallen erg handig blijkt te zijn en stelde me voor dat ik het ook aan u zou voorleggen. De kwestie was in mijn ogen voldoende behandeld en daarom heb ik niet gevraagd om een team overleg of om bemiddeling tot een gesprek met u.

Tot dat ik van uw secretaresse iets heb vernomen over team overleg, wat gereduceerd is tot een telefoongesprek. In de wetenschap dat terug bellen een kleine moeite is, vraag ik u beleefd: waar had u het over willen hebben met mij? Dan kan ik u terug bellen. Mocht u onverhoopt ergens toestemming van mij voor nodig hebben dan is mijn antwoord negatief. Aangezien ik niet weet waar het over gaat geef ik u nergens toestemming voor, hetgeen uw bevoegdheden vanzelfsprekend onverlet laat.”

3.52     Een officier van justitie heeft op 9 maart 2021 een e-mail geschreven over het gedrag van verweerster op een zitting waarbij verweerster een minderjarige bijstond. Uit de e-mail blijkt dat het gedrag van verweerster merkwaardig was. Verweerster reageerde ongevraagd instemmend op de vordering van het slachtoffer, tijdens het requisitoir knikte verweerster instemmend naar de officier van justitie en tijdens haar pleidooi bracht verweerster naar voren dat zij een getoond filmpje als schokkend had ervaren. Verweerster was fel naar haar minderjarige cliënt, terwijl deze spijt had betuigd tegenover de rechter en het slachtoffer. Verweerster voerde met een onsamenhangend verhaal een ‘strafmaatkwalificatieverweer’. Na het laatste woord van de verdachte heeft de voorzitter de zitting geschorst. Toen iedereen na een korte schorsing in de zittingszaal terugkeerde groette verweerster met een ‘goedemorgen’. Dat kwam vreemd over. Al met al kwam verweerster volgens de officier van justitie warrig over. De e-mail is op 9 maart 2021 door de hoofdofficier van justitie naar de deken gestuurd.

3.53     In aanvulling op de door de raad vastgestelde feiten stelt het hof de volgende feiten vast:

a.    bij besluit van 6 mei 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de inschrijving van verweerster met ingang van 7 mei 2021 doorgehaald;

b.    bij brief van 10 juni 2021 heeft de deken bij de raad een nieuw dekenbezwaar ingediend. In het dekenbezwaar staat dat verweerster heeft nagelaten uitvoering te geven aan de uitspraak van de raad van discipline van 3 mei 2021 (waarbij de raad verweerster met ingang van 7 mei 2021 heeft geschorst op grond van artikel 60b van de Advocatenwet en heeft bepaald dat verweerster haar lopende zaken voor 7 mei 2021 moet overdragen aan [naam advocaat 1] en [naam advocaat 2]);

c.    bij vonnis van 5 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland verweerster op straffe van een dwangsom veroordeeld om binnen 24 uur na betekening van het vonnis haar lopende zaken over te dragen aan [naam advocaat 1] en [naam advocaat 2]. Uit dit vonnis blijkt onder 3.1 onder meer: “Aangezien [verweerster] haar advocatenpas ter zitting heeft doorgeknipt met een door haar meegenomen tang en vervolgens de pas in stukjes heeft overhandigd aan de deken, heeft de orde het in het petitum onder I gevorderde (hof: de afgifte van haar advocatenpas) ingetrokken.” 

4    VERZOEK EN BEZWAAR

verzoek 60b

4.1    De deken heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat zij diverse verontrustende signalen heeft ontvangen over de psychische gesteldheid van verweerster, over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster en over de bijzondere wijze van communiceren van verweerster. Deze signalen zijn zodanig dat het volgens de deken niet verantwoord is om rechtzoekenden aan verweerster toe te vertrouwen. De deken acht verweerster niet in staat tot een redelijke en adequate professionele oordeelsvorming, waardoor geen sprake meer is van een behoorlijke praktijkvoering.

4.2    De deken heeft verweerster de kans geboden, door gesprekken en begeleiding, om te komen tot verbetering. Dit alles heeft echter niet tot verbetering geleid.

4.3    De deken heeft de raad verzocht om verweerster te schorsen in de uitoefening van de praktijk. De deken heeft de raad daarnaast verzocht om bij wijze van voorziening te bepalen dat:

a)    verweerster haar praktijk neerlegt;

b)    de zaken die verweerster in behandeling heeft worden overgedragen aan opvolgende advocaten, althans aan [naam advocaat 1] en [naam advocaat 2], portefeuillehouders strafrecht.

dekenbezwaar

4.4    De feiten en omstandigheden die de deken aan het 60b verzoek ten grondslag heeft gelegd, liggen ook aan het dekenbezwaar ten grondslag.

4.5    De deken heeft naar voren gebracht dat de ernstige signalen over het functioneren van verweerster als advocaat, haar strafrechtelijke kwaliteit en haar geestelijk welzijn al lange tijd bron van zorg zijn bij politie, openbaar ministerie, rechtspraak, de deken en de coaches. Omdat verweerster voor haar inkomen afhankelijk is van haar advocatenpraktijk heeft de deken haar een coaching traject opgelegd. Dit traject, waarbij verweerster is begeleid door twee opvolgende coaches, is mislukt en de deken beschikt niet over andere mogelijkheden om de kwaliteit van verweerster op het gewenste niveau te brengen.

4.6    De deken stelt zich op het standpunt dat het niet langer verantwoord is om rechtzoekenden aan verweerster toe te vertrouwen. De deken acht verweerster niet langer in staat tot een redelijke en adequate oordeelsvorming, waardoor geen sprake meer is of kan zijn van een behoorlijke praktijkvoering.

4.7    Volgens de deken zijn de belangen van verweerster voldoende in acht genomen. Dat de zorgen over kwaliteit en geestelijk welzijn ondanks de interventies aanhouden betekent echter dat de deken haar verantwoordelijkheid als toezichthouder moet nemen in de vorm van indiening van een 60b verzoek en een dekenbezwaar.

5    BEOORDELING

overwegingen raad

5.1    Naar het oordeel van de raad is het gebrek aan kwaliteit zodanig dat door verweerster stelselmatig geen adequate rechtsbijstand wordt geleverd aan verdachten. Uit het klachtdossier blijkt bovendien dat verweerster ook kwetsbare verdachten bijstaat, zoals een minderjarige en een verwarde man. De vrees dat de belangen van de cliënten van verweerster ernstig in het geding zijn is mede daarom gerechtvaardigd. De ondermaatse strafrechtelijke kwaliteit gaat gepaard met ernstige twijfel aan en zorgen over het psychisch welzijn of de geestelijke gezondheid van verweerster. De feiten tonen een beeld van toenemende decompensatie. De raad stelt verder vast dat de wijze waarop verweerster (schriftelijk) communiceert wollig en warrig is en niet strookt met de ernst van de zaak. Het gebrek aan realiteitszin en het disproportionele wantrouwen geven de raad de overtuiging dat sprake is van een ernstige mate van decompensatie, wat gevoegd bij het ernstige gebrek aan kwaliteit in de weg staat aan een behoorlijke praktijkuitoefening in welk rechtsgebied dan ook. Het gebrekkige vermogen van verweerster om, ondanks begeleiding door de deken en coaching door twee ervaren strafadvocaten, tot verbetering te komen geeft de raad de overtuiging dat niet kan worden volstaan met een time out in de vorm van een schorsing, maar dat de schrapping van het tableau de aangewezen maatregel is.

beroepsgronden

5.2    Op 6 mei 2021 heeft verweerster een “pro forma beroepschrift” ingediend met slechts formele gronden. De formele gronden zien op:

a.    onmogelijke voorbereiding op zitting: pas op de dag van de zitting bij de raad op

19 april 2021 heeft verweerster de bij het dekenbezwaar ingediende producties van de raad ontvangen en daarom heeft verweerster niet gericht kunnen werken aan een verweerschrift bij de raad;

b.    onbevoegd ingediend dekenbezwaar en art. 60b verzoek: volgens verweerster zijn deze stukken ondertekend door een zekere “Maud”, medewerkster van het bureau van de orde,  in plaats van door de deken;

c.    geen redelijke termijn voor verweerschrift: verweerster heeft aan de raad om aanhouding gevraagd en verzocht om een termijn van acht weken om een verweerschrift te kunnen indienen. De raad heeft dit geweigerd en hierdoor is verweerster in een fundamenteel verdedigingsbelang geschaad;

d.    problematische verzendingen: ondanks herhaalde verzoeken zijn de schriftelijke stukken niet (per post) naar verweerster toegezonden. De deken heeft een ingewikkelde methode ontwikkeld waarbij in berichten melding wordt gemaakt van een link, meestal met inlogcodes;

e.    uitspraak zonder inbreng verweerster: de omstandigheden van te korte termijnen en te laat verstrekken van (elektronische) stukken duiden op een oneerlijk proces. Om de schijn van een eerlijke procedure te voorkomen die met de aanwezigheid van verweerster gewekt zou kunnen worden, heeft verweerster de raad en de deken bericht dat zij niet op de zitting bij de raad zou verschijnen.

5.3    Het pro forma beroepschrift eindigt met de volgende “vorderingen”:

“I. de uitspraak van de Raad van Discipline d.d. 3 mei 2021 te vernietigen;

II. en opnieuw rechtdoende het dekenbezwaar én het art. 60b verzoek, af te wijzen;

III. voor advocaten tuchtrecht te verklaren: “Procespartijen hebben te allen tijde het recht om (desgevraagd) een schriftelijk afschrift van de originele ingediende stukken te mogen ontvangen”;

IV. Appellant een redelijke termijn van 8 weken te gunnen voor het indienen van de materiele gronden van beroep (hetgeen neerkomt op het voeren van verweer tegen de oorspronkelijke verzoeken);

V. met veroordeling van de deken in de kosten van het geding.”  

5.4    Op 6 mei 2021 heeft verweerster ook een “schorsingsverzoek aanzegging deken d.d. 4 mei 2021 en (voor zover nodig) schorsingsverzoek van uitspraak Raad van Discipline d.d. 3 mei 2021” ingediend met het verzoek “bij wege van voorlopige voorziening te bepalen of voor tuchtrecht te verklaren dat;”

“I. De uitspraak van de Raad van Discipline d.d. 3 mei 2021 geen formele rechtskracht heeft (aangezien er hoger beroep is ingesteld) en derhalve niet uitvoerbaar is;

II. de dekenaanzegging d.d. 4 mei 2021 dientengevolge evenmin rechtskracht bevat;

III. op de kortst mogelijke termijn, vanwege het spoedeisende belang tot werkhervatting;

IV. zulks voor de duur van deze en de lopende beroepsprocedure tot en met 30 dagen na de uitspraak van uw rechtscollege in de bodemprocedure;

V. met veroordeling van de deken in de kosten van het geding.”

5.5    Bij brief van 9 mei 2021 vult verweerster haar schorsingsverzoek aan om “de uitspraak van de Raad van Discipline d.d. 3 mei 2021 en in het bijzonder de primaire beslissing tot royement ex art. 60b AW te schorsen met terugwerkende kracht op 6 mei 2021 zijnde de datum waarop het initiële schorsingsverzoek is ingediend”.

beoordeling

5.6    Het hof ziet aanleiding eerst het dekenbezwaar te behandelen op grond waarvan de raad verweerster de maatregel van schrapping van het tableau heeft opgelegd.

maatstaf

5.7    Op grond van artikel 56 lid 3 van de Advocatenwet wordt hoger beroep tegen een beslissing van de raad ingesteld bij een met redenen omklede memorie. Dit houdt in dat een appellant alle beroepsgronden die de appellant tegen (de motivering van) de beslissing van de raad wil aanvoeren binnen de beroepstermijn ter kennis van het hof moet brengen en dat het hof van nadien aangevoerde grieven geen kennis zal kunnen nemen (HvD 17 februari 2012, ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3216). De uitbreiding van de beroepsgronden van verweerster in haar pleitnota laat het hof daarom buiten beschouwing. Het hof merkt hierbij op dat verweerster bij brief van 12 mei 2021 er door de griffie van het hof uitdrukkelijk op is gewezen dat volgens vaste rechtspraak van het hof geen beroep op nader aan te voeren gronden kan worden ingediend en dat dieper gaande argumenten later, dus ook tijdens de behandeling, naar voren kunnen worden gebracht, maar wel gebaseerd moeten zijn op de gronden in het beroepschrift.

5.8    Dit betekent dat alleen de hiervoor onder 5.2 genoemde formele (beroeps)gronden in hoger beroep beoordeeld worden. Tegen de gegrondverklaring van het dekenbezwaar als zodanig is binnen de beroepstermijn inhoudelijk niet opgekomen zodat de gegrondverklaring van het bezwaar niet ter beoordeling aan het hof is voorgelegd. Het hof toetst ambtshalve wel de maatregel die door de raad is opgelegd. Bij bespreking van de beroepsgronden genoemd onder a), c), d) en e) heeft verweerster geen belang omdat deze zien op vermeende onregelmatigheden in de procedure in eerste aanleg bij de raad. Het hoger beroep is juist mede bedoeld om eventuele onvolkomenheden in die zin te herstellen en daarvan heeft verweerster gebruik gemaakt. Op 1 april 2021 heeft de deken het artikel 60b-verzoek met bijlagen per e-mail naar verweerster toegezonden en op

8 april 2021 is dat met het dekenbezwaar gebeurd. De door de deken gebruikte wijze van verzending is veilig en niet ongebruikelijk zodat verweerster daar redelijkerwijs kennis van had kunnen nemen. Bovendien staat vast dat de raad op verzoek van verweerster de bijlagen bij de betreffende verzoeken aan verweerster heeft toegezonden en deze zijn door haar op 19 april 2021 ontvangen. Vanaf dat moment beschikte verweerster dus over alle stukken en waren er (in het kader van hoor en wederhoor) geen beletselen om binnen de beroepstermijn beroepsgronden aan te voeren tegen de bestreden beslissingen zoals de wet vereist. Verder is verweerster op de zitting van het hof verschenen en heeft zij haar standpunt kunnen toelichten.  

5.9    De onder b) genoemde beroepsgrond mist feitelijke grondslag. Uit het dossier blijkt dat de (toenmalige) deken het dekenbezwaar (pagina 13 in de zaak 210147D) en het 60b verzoek (pagina 260 in de zaak 210146) zelf heeft ondertekend en deze deken was, zo blijkt uit het proces-verbaal, ook ter zitting bij de raad aanwezig om deze verzoeken nader toe te lichten. Ter zitting bij het hof heeft de opvolgend deken bevestigd dat de handtekeningen van zijn voorgangster afkomstig zijn en hij heeft er bovendien op gewezen dat de door verweerster genoemde “Maud” ten tijde van de indiening van deze verzoek niet meer op het ordebureau werkzaam was.

5.10     Dit betekent dat alle (formele) beroepsgronden falen.

maatregel

5.11     Met de raad is het hof van oordeel dat uit de hiervoor onder 3. genoemde vaststaande feiten volgt dat het gebrek aan kwaliteit zodanig is dat door verweerster stelselmatig geen adequate rechtsbijstand wordt geleverd aan verdachten. Dit levert een schending van de kernwaarde deskundigheid op. Naar het oordeel van het hof gaat het echter niet alleen om ondeskundig handelen maar ook om een zorgwekkende beroepshouding die geen enkel vertrouwen biedt dat dit zou kunnen veranderen. Net als de raad acht het hof ter bescherming van potentiële cliënten een schrapping van het tableau de enig aangewezen maatregel. Het hof licht dit als volgt toe.

5.12     Verweerster heeft erop gewezen dat zij geen tuchtrechtelijk verleden heeft en dat “opeens” een schrapping (en daarop vooruitlopend de schorsing als bedoeld in art. 60b Advocatenwet) veel te ver gaat. Verweerster miskent daarbij dat de deken een zorgvuldig traject heeft bewandeld en daarbij verweerster kansen heeft geboden om haar functioneren te verbeteren. Het hof verwijst naar de onder 3. genoemde feiten en wijst daarbij specifiek op het volgende:

-    sinds 2016 is verweerster strafzaken gaan behandelen (zie r.o. 3.2);

-    in 2017 ontving de deken een signalering van de president van de rechtbank dat verweerster verschillende strafzaken niet naar behoren behandelde, waarna ook een gesprek heeft plaatsgevonden tussen president, deken en verweerster (zie r.o. 3.3 -3.8);

-    in 2019 hebben de portefeuillehouders strafrecht van de lokale orde van advocaten het kantoor van verweerster bezocht en is geconstateerd dat verweerster als strafrechtadvocaat onvoldoende basiskennis heeft (zie r.o. 3.9 – 3.15);

-    naar aanleiding van de zorgen over de kwaliteit van de strafrechtpraktijk van verweerster op grond van de signalen van de rechtbank en het kantoorbezoek is aan verweerster een coach aangeboden (zie r.o. 3.16);

-    in de periode augustus 2019 – november 2019 heeft een coaching traject plaatsgevonden dat door de coach is beëindigd omdat hij zich niet geëquipeerd acht verweerster verder te helpen met de belemmeringen/verdedigingsmechanismen die hij bij verweerster heeft geconstateerd; daarbij heeft de coach de deken in overweging gegeven onder voorwaarden een andere advocaatcoach in te zetten (zie r.o. 3.17 – 3.23);

-    in de periode februari 2020 – december 2020 heeft een tweede coaching traject plaatsgevonden dat tot een voortijdig einde is gekomen (zie. 3.29 – 3.49);

-    nadien, in maart 2021, is er een melding bij de deken binnengekomen van de hoofdofficier van justitie over “warrig” gedrag van verweerster in een strafzaak waarbij verweerster een minderjarige bijstond (zie r.o. 3.52);

-    de deken heeft bovendien verweerster al eerder een aantal keren gewaarschuwd door in januari 2020 te berichten dat verweerster er rekening mee moest houden dat bij wijze van voorlopige voorziening een schorsing niet uitgesloten is om een tuchtrechtelijke procedure te starten als haar gedrag niet verbetert (zie r.o. 3.28).

5.13     Hieruit leidt het hof af dat de deken voldoende stappen heeft gezet om tot verbetering van het functioneren van verweerster als advocaat in strafzaken te komen, maar dat deze stappen tevergeefs blijken te zijn geweest.

5.14     De beroepshouding van verweerster is zodanig dat niet valt te verwachten dat zij ooit als een professioneel en betamelijk advocaat kan handelen. Het ontbreekt verweerster aan inzicht in haar eigen optreden in procedures en fouten die ze heeft gemaakt. Ook ontbreekt het haar aan de wil om te leren van haar fouten. Ondanks het gegeven dat er vele signalen zijn over haar disfunctioneren, blijft zij dit ontkennen en blijft zij vasthouden aan haar eigen realiteit.

5.15     Het ondeskundig handelen van verweerster en de onverbeterlijke beroepshouding herhaalt zich in haar optreden in het onder 3.53 onder c aangehaalde kort geding en in deze procedure bij het hof. In het kort geding dat de deken tegen haar heeft aangespannen omdat zij geen behoorlijke uitvoering gaf aan het schorsingsbesluit van de raad, heeft verweerster vergaand onprofessioneel gehandeld door op de zitting haar advocatenpas met een meegebrachte tang in stukken te knippen. In deze tuchtprocedure onderkent verweerster haar eigen beperkingen niet: zij weet niet dat zij op tijd de beroepsgronden moet aanvoeren (zelfs niet nadat de griffie van het hof haar hier uitdrukkelijk op heeft gewezen), weet niet dat een schorsing op grond van art. 60b Advocatenwet directe werking heeft en zij stelt “vorderingen” in die niet op de wet zijn gebaseerd.

5.16     Dit alles is voldoende grond om verweerster te schrappen van het tableau. Dit is de enige maatregel om potentiële cliënten tegen haar optreden als advocaat te beschermen en er is geen vertrouwen in verbetering.

5.17     De schrapping van het tableau brengt mee dat de met toepassing van artikel 60b Advocatenwet genomen maatregel van schorsing voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk geen effect meer heeft en kan worden opgeheven zodra de schrapping ingaat. Bij gebrek aan belang behoeft de beoordeling van het beroep tegen de uitgesproken schorsing in de uitoefening van de praktijk op grond van art. 60b Advocatenwet en het door verweerster gedane opheffingverzoek geen aparte behandeling. De verzoeken/vorderingen van verweerster zullen bij gebrek aan een wettelijke grondslag worden afgewezen.

proceskosten

5.18     De raad heeft in de bestreden beslissing overwogen dat de omstandigheden die aan de schrapping respectievelijk de schorsing met onmiddellijke ingang ten grondslag liggen verweerster kwetsbaar maken en de raad zag hierin aanleiding om aan verweerster geen proceskostenveroordeling op te leggen.

5.19     Het hof volgt de raad daarin niet en ziet geen aanleiding af te wijken van de gebruikelijke kostenveroordeling zoals omschreven in de richtlijnen kostenveroordeling 2021 van respectievelijk de Raden van Discipline en het Hof van Discipline.

proceskostenveroordeling - procedure raad

5.20     Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij de raad conform de Richtlijn Kostenveroordeling Raden van Discipline 2021:

a)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

b)    € 500,- kosten van de Staat.

5.21     Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

proceskostenveroordeling – procedure hof

5.22     Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a)    € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

b)    € 1.000,- kosten van de Staat.

5.23     Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 3 mei 2021 in de zaak 21-327/A/NH/D (het dekenbezwaar) waarbij het dekenbezwaar gegrond is verklaard en aan verweerster de maatregel van schrapping is opgelegd met ingang van de tweede werkdag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

6.2    heft vanaf het moment dat de schrapping van het tableau ingaat op de tegen verweerster bij beslissing van Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 3 mei 2021 in de zaak 21-319/A/NH/D uitgesproken schorsing in de uitoefening van de praktijk voor onbepaalde tijd; 

6.3    wijst de verzoeken/vorderingen van verweerster af;

6.4    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij de raad van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.5    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.J. Louter, P.J.G. van den Boom, E.L. Pasma en A.M. Koene, leden, en mr. A.M. van der Hoorn, griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2021.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 6 september 2021.