ECLI:NL:TAHVD:2021:147 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210123D

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:147
Datum uitspraak: 23-08-2021
Datum publicatie: 26-08-2021
Zaaknummer(s): 210123D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: De raad heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard en een voorwaardelijke schorsing van drie weken opgelegd. Verweerster heeft in strijd met inhoud en strekking van de artikelen 6.10 en 6.11 Voda en de kernwaarde integriteit  gehandeld door aan haar levenspartner een geheimhoudernummer ter beschikking te stellen en te laten gebruiken. Verder heeft verweerster de op haar rustende geheimhoudingsplicht geschonden, doordat verweerster haar kantoor niet zodanig heeft ingericht dat zij niet kan waarborgen dat de zaken die zij met haar cliënten bespreekt niet ter kennis komen van derden en dus ook niet van haar levenspartner. Het hof is het met de deken eens dat niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke maatregel en legt een schorsing op van zes weken, waarvan vier voorwaardelijk, omdat verschillende kernwaarden zijn geschonden.

BESLISSING

van 23 augustus 2021

in de zaak 210123D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

deken

tegen:

verweerster

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van 22 maart 2021 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) met zaaknummer: 20-908/DB/ZWB/D. De raad heeft de onderdelen 1 en 2 van het dekenbezwaar gegrond verklaard, verweerster de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van drie weken met een proeftijd van twee jaar opgelegd en verweerster veroordeeld in de proceskosten.

1.2     De beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2021:53 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift van de deken tegen de beslissing is op 19 april 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

- de stukken van de raad;

- het verweerschrift van verweerster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 4 juni 2021. De deken is verschenen. Voorts is verschenen verweerster met haar gemachtigde mr. N.A. De Leon-Van den Berg. Partijen hebben hun standpunt toegelicht, de gemachtigde van verweerster aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3    FEITEN

3.1    Het hof neemt feiten van de raad over omdat hiertegen geen beroepsgrond is aangevoerd. Het gaat om de volgende feiten.

3.2    Verweerster heeft een eenmanskantoor aan huis. Verweerster woont samen met haar levenspartner (hierna: de levenspartner) die op 1 augustus 2019 een geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend.

3.3    Op 24 juli 2020 hebben een lid van de raad van de orde en een stafjurist van het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant namens de deken op basis van een steekproef een bezoek gebracht aan verweersters kantoor. Van het bezoek is een verslag opgesteld, dat is geaccordeerd door verweerster. In het verslag is vermeld dat verweerster een telefoniste/secretaresse in dienst heeft die een geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend en dat de levenspartner van verweerster eveneens een geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend.

3.4    Op 11 oktober 2020 is de levenspartner aangehouden wegens de verdenking van betrokkenheid bij een drugsdelict. Verweerster is de levenspartner als advocaat gaan bijstaan.

3.5    Op 19 oktober 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de deken en verweerster, waarbij de deken duidelijk heeft gemaakt dat de bijstand van verweerster aan haar partner onwenselijk was, gelet op de kernwaarde onafhankelijkheid. Daarop heeft verweerster aan de deken medegedeeld dat zij zich reeds had onttrokken als advocaat.

3.6    Tijdens het gesprek van 19 oktober 2020 heeft de deken aan verweerster kenbaar gemaakt dat tijdens de voorbereiding van het gesprek was gebleken dat verweerster zes telefoonnummers, waarvan vier mobiele nummers, had geregistreerd in het systeem van nummerherkenning van de NOvA. Tijdens het gesprek heeft verweerster verklaard dat een van de nummers het mobiele nummer van de levenspartner was en dat hij aldus de beschikking had over een telefoon met geheimhoudernummer. Verweerster heeft verder gezegd dat zij het telefoonnummer van de levenspartner had aangemeld als geheimhoudernummer omdat zij met hem spreekt over dossiers die zij in behandeling heeft. Verweerster heeft daaraan toegevoegd dat de levenspartner een geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend en dat zij bij het aanmelden van het telefoonnummer van haar partner heeft aangegeven dat het om een “nummer partner” ging.

3.7    Tijdens het gesprek heeft de deken aan verweerster medegedeeld dat het ter beschikking stellen van een geheimhoudernummer aan de levenspartner in strijd is met de regelgeving. Verweerster heeft dezelfde dag de registratie van het telefoonnummer in kwestie ongedaan gemaakt. Het bewuste telefoonnummer heeft van 10 september 2019 tot 20 oktober 2020 geregistreerd gestaan als geheimhoudernummer.

3.8    Bij e-mail van 29 oktober 2020 heeft de deken aan verweerster medegedeeld dat hij voornemens was om een dekenbezwaar tegen verweerster in te dienen.

3.9    Bij e-mail van 2 november 2020 heeft verweerster hierop als volgt gereageerd:

“(…) Zoals besproken op maandag 19 oktober 2020 is mijn levenspartner in mijn woning, waarin ook het kantoor is gevestigd, woonachtig en verricht hij ook werkzaamheden voor de zaak. Ik heb hem een geheimhoudernummer gegeven zodat in voorkomende gevallen inhoudelijk kan worden gecommuniceerd. (…) Ik wil u nog melden dat van het nummer slechts vier keer gebruik is gemaakt. Er is twee keer gebeld naar mijn telefoonnummer en twee keer een sms bericht verstuurd naar het nummer van zijn moeder. Op het nummer zit geen whatsapp of geen andere app waarmee kan worden gecommuniceerd. Het nummer wordt vrijwel uitsluitend gebruikt om spelletjes te spelen en filmpjes te kijken op YouTube. Bijgaand zend ik de rekeningen van de telefoon waarop u kunt zien dat er maar vier keer van het nummer gebruik is gemaakt, waaronder twee keer met mij. Ik kan me niet voorstellen dat hiermee het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Ik ben misschien te voorzichtig geweest om hem een nummer te geven zodat er in voorkomende gevallen vertrouwelijk kon worden gecommuniceerd en ik snap nu dat ik dat beter niet had kunnen doen maar uit de rekeningen blijkt uitdrukkelijk dat er zeer respectvol met het nummer is omgegaan.(…)”

3.10    Op 9 november 2020 heeft de deken het concept dekenbezwaar aan verweerster gestuurd,

waarbij hij haar de mogelijkheid heeft geboden om op uiterlijk 16 november 2020 te reageren.

3.11    Bij e-mail van 13 november 2020 heeft verweerster op het concept dekenbezwaar gereageerd. In deze e-mail heeft verweerster het eerder gevoerde verweer aangevuld in welk verband zij naar voren heeft gebracht dat haar levenspartner ook werkzaamheden voor het advocatenkantoor verricht, dat het telefoonnummer bij gelegenheid van het kantoorbezoek in juli 2020 al als geheimhoudernummer was geregistreerd en dat er toen geen opmerkingen over zijn gemaakt door de orde. Verweerster heeft verder naar voren gebracht dat het bij het verstrekken van het geheimhoudernummer verweersters bedoeling is geweest dat, indien verweerster afwezig zou zijn en er iets voor het kantoor gedaan moest worden, haar levenspartner dan van de telefoon gebruik zou kunnen maken. Tot slot heeft verweerster naar voren gebracht dat haar levenspartner automatisch gesprekken met cliënten opvangt omdat verweerster in de woning advocatenwerkzaamheden verricht en telefoneert. Juist om die reden heeft verweerster haar levenspartner een geheimhoudingsverklaring laten ondertekenen.

3.12    Bij e-mail van 17 november 2020 heeft de deken verweerster bericht dat het dekenbezwaar was gewijzigd en met een klachtonderdeel was uitgebreid. Verweerster is in de gelegenheid gesteld om op het gewijzigde dekenbezwaar te reageren.

3.13    Bij e-mail van 22 november 2020 heeft verweerster op het gewijzigde dekenbezwaar gereageerd. Verweerster heeft aan de deken medegedeeld:

3.14    “(…) Het is niet correct dat ik met mijn levenspartner zaken bespreek die ik in behandeling heb. Ik heb u gemeld dat gelet op het feit dat mijn kantoor en mijn woonadres op hetzelfde adres gevestigd zijn, niet kan worden voorkomen dat mijn partner soms telefoongesprekken meekrijgt die ik met cliënten voer. (…) Daarnaast heb ik gemeld dat mijn partner werkzaamheden voor de zaak verricht inhoudende dat hij mij regelmatig naar zittingen brengt en weer ophaalt. (…)”

3.15    Bij brief d.d. 26 november 2020 heeft de deken een dekenbezwaar tegen verweerster ingediend bij de raad.

4    BEZWAAR

4.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1.     een persoon zonder (afgeleid) verschoningsrecht de beschikking heeft gegeven over een geheimhoudernummer;

2.     de geheimhoudingsverplichting schendt door over de inhoud van door haar behandelde zaken te spreken met haar levenspartner.

5    BEOORDELING

overwegingen raad

5.1    De raad heeft beide onderdelen van het bezwaar gegrond verklaard. Met betrekking tot het eerste onderdeel van het bezwaar heeft de raad geoordeeld dat verweerster in strijd heeft gehandeld met artikel 6.10 en 6.11 Verordening op de advocatuur (hierna: Voda). Deze artikelen strekken ertoe het recht van cliënten te waarborgen om ook per telefoon vrijuit en vertrouwelijk te communiceren met hun advocaat. Daarom heeft een advocaat de beschikking over een geheimhouderstelefoon. Een advocaat mag geen telefoonnummers opgeven van personen die niet in de regelgeving zijn genoemd, zoals personen die geen advocaat zijn of niet een van een advocaat afgeleid verschoningsrecht hebben. Verweerster heeft in strijd met de inhoud en strekking van de genoemde regelgeving en de kernwaarde integriteit gehandeld door aan haar levenspartner een geheimhoudernummer ter beschikking te stellen en te laten gebruiken. Met betrekking tot het tweede onderdeel van het bezwaar heeft de raad vooropgesteld dat het enkele feit dat verweersters levenspartner haar regelmatig naar zittingen brengt en afspraken brengt niet maakt dat hij gerekend kan worden tot de medewerkers of het personeel van verweerster in de zin van artikel 11a lid 1 Advocatenwet. Een cliënt dient erop te kunnen vertrouwen dat de gegevens die hij/zij in vertrouwen aan zijn/haar advocaat ter beschikking stelt, niet ter kennis van derden worden gebracht. Uit hetgeen verweerster in de stukken en ter zitting heeft verklaard blijkt dat de praktische inrichting van haar kantoor zodanig is dat zij die vertrouwelijkheid niet kan waarborgen. Dat is in strijd met de op verweerster rustende geheimhoudingsplicht. Dat verweerster haar levenspartner een geheimhoudingsverklaring heeft laten ondertekenen maakt dit niet anders. Immers, de cliënten van verweerster moeten erop kunnen rekenen dat de zaken die zij met verweerster bespreken, niet ter kennis komen van derden en dus ook niet van haar levenspartner.

5.2    Met betrekking tot de maatregel overweegt de raad:

“Op grond van het voorgaande, in samenhang beschouwd, heeft verweerster met haar handelen door schending van genoemde regels niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Verweersters handelen heeft het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Naar het oordeel van de raad is een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk passend en geboden”.

beroepsgronden

5.3    De deken heeft alleen een beroepsgrond gericht tegen de door de raad opgelegde maatregel in de bestreden beslissing. Naar zijn mening kan gezien de ernst van de gedraging niet worden volstaan met een voorwaardelijke schorsing van drie weken. Bovendien acht hij de motivering van de opgelegde maatregel, zoals hiervoor in 5.2 weergegeven ontoereikend. De deken wijst in dit verband op de uitspraak van het hof van 30 augustus 2019 (ECLI:NL:TAHVD:2019:125).

5.4    De deken wijst er verder op dat vaststaat dat de aan de levenspartner van verweerster verstrekte telefoon van 10 september 2019 tot 20 oktober 2020 geregistreerd heeft gestaan als een geheimhoudersnummer. De levenspartner is in oktober 2020 aangehouden wegens verdenking van een drugsdelict. Het kunnen beschikken over een geheimhoudersnummer is een privilege dat verplichtingen met zich brengt. Iedereen mag getapt worden behalve advocaten. De geheimhouderstelefoon ziet de deken als een uitzonderlijk privilege dat gevoelig ligt bij de ketenpartners en gevoelig is voor publiciteit. Mede daarom dient daar zorgvuldig mee te worden omgegaan. Ook het schenden van de geheimhoudingsverplichting door inhoudelijk te spreken over zaken met haar levenspartner acht de deken ernstig, nu daarmee de kernwaarde geheimhouding/vertrouwelijkheid wordt overtreden. Cliënten moeten kunnen vertrouwen op die geheimhouding. Dat aan het verstrekken van een geheimhoudersnummer aan haar partner en het schenden van de kernwaarde vertrouwelijkheid slechts de maatregel van een voorwaardelijke schorsing wordt gekoppeld, vindt de deken geen recht doen aan de ernst van de gedragingen en de impact die deze hebben of kunnen hebben op het vertrouwen in de advocatuur. Ter zitting heeft de deken toegelicht dat een deels onvoorwaardelijke schorsing op zijn plaats is.

verweer in beroep

5.5    Verweerster verzoekt het hof in haar verweerschrift het hoger beroep van de deken ongegrond te verklaren dan wel af te wijzen en opnieuw recht doende de beslissing van de raad – ambtshalve, zij heeft zelf immers geen hoger beroep ingesteld – te vernietigen voor zover het de opgelegde maatregel betreft en verweerster een lagere maatregel op te leggen dan de raad heeft gedaan en verweerster niet in de proceskosten te veroordelen. Daartoe voert zij, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende aan.

5.6    Verweerster meent dat de deken niet onderbouwt op grond waarvan een zwaardere maatregel moet worden opgelegd. De door de deken aangehaalde uitspraak van het hof van 30 augustus 2019 verschilt wezenlijk van deze zaak. In de door de deken genoemde zaak ging het om het ter beschikking stellen van een geheimhouderstelefoon door de advocaat aan een derde tijdens een huiszoeking en deze derde heeft ook daadwerkelijk van de telefoon gebruik gemaakt tijdens de huiszoeking. Verweerster wijst op de rechtspraak van het hof waaruit blijkt dat bij een schending van een kernwaarde niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan een berisping. Zij wijst verder op een tweetal uitspraken van het hof (ECLI:NL:TAHVD:2021:52 en ECLI:NL:TAHVD:2020:121) waaruit zij afleidt dat de aanwezigheid van een tuchtrechtelijk verleden en onvoldoende inzicht in het eigen handelen toen mede de zwaarte van de maatregel verklaarden, terwijl in laatstgenoemde uitspraak ook sprake was van een “ernstige” schending van het vertrouwen in de advocatuur. Verweerster wijst erop dat zij geen tuchtrechtelijke antecedenten heeft en juist wel inzicht in het eigen handelen heeft getoond, door direct het geheimhoudernummer in te trekken.

5.7    Verweerster meent dat er aanleiding is een lichtere maatregel op te leggen, ook al is een kernwaarde geschonden.  De geheimhouderstelefoon was enkel aan haar partner ter beschikking gesteld om te gebruiken als hij als chauffeur fungeerde of werkzaamheden voor haar op kantoor verrichtte. Met de geheimhouderstelefoon kon haar levenspartner met haar bellen over die zakelijke werkzaamheden. Om die reden heeft zij hem ook een geheimhoudingsverklaring laten ondertekenen. Verweerster ontving de facturen voor het gebruik van de telefoon en kon zien naar welke nummers door haar partner was gebeld. Verweerster heeft juist veel oog gehad voor het belang van de kernwaarde van geheimhouding door zowel een geheimhoudersverklaring te laten ondertekenen en de geheimhouderstelefoon te verstrekken voor werkzaamheden ten behoeve van verweerster. Er was, aldus verweerster, sprake van een beperkte context waarin de overtreding van de kernwaarde plaatsvond. Verweerster verwijst daarbij naar de uitspraken van het hof (ECLI:NL:TAHVD:2020:223 en 230). In dit geval heeft verweerster direct het geheimhoudernummer ingetrokken en is van belang dat maar vier keer gebruik is gemaakt van de telefoon (tweemaal betrof dit contact met de moeder van de levenspartner, tweemaal contact met verweerster zelf). Verweerster wijst er verder op dat zij tijdens het kantoorbezoek met medewerkers van de orde heeft gesproken over de geheimhoudingsverklaring. De geheimhouderregistraties zijn toen ook besproken volgens verweerster. Verweerster stelt dat het laakbare karakter aan de overschrijding van de betamelijksheidsnorm door deze bijkomende omstandigheden is komen te vervallen. Ten slotte wijst verweerster op het feit dat de geheimhouderstelefoon geen rol speelt in de strafzaak tegen haar partner.

5.8    In dit verband heeft verweerster ter zitting in antwoord op vragen van het hof verklaard dat haar levenspartner in eerste aanleg strafrechtelijk is veroordeeld, tegen welke veroordeling hij hoger beroep heeft ingesteld. De appelprocedure is nog niet afgerond. Verweerster heeft ter zitting verder verklaard dat de levenspartner reeds eerder strafrechtelijk was veroordeeld. Zij stelt daarmee niet bekend te zijn geweest toen zij de geheimhouderstelefoon verstrekte. Bij zijn aanhouding had hij de geheimhouderstelefoon niet bij zich. Verweerster heeft ook ter zitting verklaard dat zij een grote fout heeft gemaakt doordat zij de wet- en regelgeving verkeerd heeft geïnterpreteerd. Zij heeft de geheimhoudingsplicht in het belang van haar cliënten juist te allen tijde maximaal heeft willen borgen, ook in de relatie met de levenspartner.

omvang van het hoger beroep

5.9    Alleen de deken heeft beroep ingesteld en dit beroep is uitsluitend gericht tegen de motivering en hoogte van de door de raad opgelegde maatregel. Dit betekent dat het hof de motivering van de raad ter zake van de gegrondverklaring van de beide bezwaren zoals weergegeven onder 5.1 als uitgangspunt neemt nu hiertegen niet is opgekomen en uitsluitend en ambtshalve (de hoogte van) de maatregel beoordeelt.

beoordeling

5.10    Terecht heeft de deken gewezen op de uitspraak van het hof van 30 augustus 2019 (ECLI:NL:TAHVD:2019:125). In deze uitspraak heeft het hof vooropgesteld dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Dat brengt voor een advocaat een zware verantwoordelijkheid mee om met zijn opdracht, privileges (als geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht) en bevoegdheden op zeer zorgvuldige wijze om te gaan. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de artikel 46 Advocatenwet omschreven normen.

5.11    De artikelen 6.10 e.v. Voda strekken ertoe het recht van cliënten om vrijuit en vertrouwelijk te kunnen spreken met hun advocaat, ook over de telefoon en per fax, te waarborgen. Een advocaat heeft daarom de beschikking over een geheimhouderstelefoon om vertrouwelijk te kunnen communiceren. In artikel 6.11 lid 3 Voda is bepaald dat de advocaat er zorg voor draagt dat een persoon zonder verschoningsrecht (of zonder een van hem afgeleid verschoningsrecht) geen gebruik maakt van zijn geheimhoudernummer. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat volgens de toenmalig Minister van Justitie van de advocaat mag worden gevraagd dat hij kennis heeft van de werking van het systeem van automatische nummerherkenning en van de omstandigheden waaronder daarmee de vertrouwelijkheid van de telefonische communicatie met zijn cliënt daadwerkelijk is gewaarborgd. Misbruik van het systeem van nummerherkenning door de advocaat moet volgens hem stevig worden aangepakt en, indien nodig, dienen stevige sancties te kunnen worden opgelegd zoals schrapping van het tableau (Kamerstukken II, 2009/10, 30517, nr. 24).

5.12    Het is een feit van algemene bekendheid dat de politiek, de ketenpartners en media nauwlettend volgen of binnen de advocatuur geen misbruik wordt gemaakt van het privilege van de geheimhouderstelefoon. Een overtreding door een enkele advocaat van de ter zake geldende regels heeft tot gevolg dat het vertrouwen in de advocatuur ernstig wordt geschonden, terwijl op dat vertrouwen de toekenning van voor deze beroepsgroep belangrijke privileges is gebaseerd. Door haar levenspartner over een geheimhouderstelefoon te laten beschikken heeft verweerster de kernwaarde integriteit geschonden. Onvoldoende bekendheid of onjuiste interpretaties van deze wet- en regelgeving komen voor de verantwoordelijkheid en het risico van de advocaat. De kernwaarde deskundigheid brengt mee dat de advocaat op de hoogte dient te zijn van de toepasselijke wet- en regelgeving voor zijn beroepsgroep, niet in het minst waar het gaat om gebruik van een geheimhouderstelefoon. Evenmin kan verweerster tegenwerpen dat de orde niet eerder kritische vragen heeft gesteld over de geheimhoudernummers. Voorop staat dat alleen verweerster zelf verantwoordelijk is voor haar eigen handelen en nalaten. Bovendien heeft zij uit het niet eerder stellen van kritische vragen geen goedkeuring of toestemming mogen afleiden.

5.13    Bij de beoordeling van dit handelen van verweerster betrekt het hof de volgende feiten en verzwarende omstandigheden:

a.    verweerster is een in het strafrecht gespecialiseerde advocaat;

b.    de geheimhouderstelefoon heeft gedurende een lange periode van circa 13 maanden aan haar levenspartner ter beschikking gestaan;

c.    verweerster was, anders dan zij lijkt aan te voeren, niet in staat te controleren of – laat staan te voorkomen dat – haar levenspartner van de telefoon gebruik zou maken voor een ander doel dan door haar is beoogd;

d.    voor verstrekking van de geheimhouderstelefoon aan de levenspartner bestond geen grond of noodzaak; telefoongesprekken van de levenspartner naar verweerster konden niet worden afgeluisterd aangezien de telefoon van verweerster zelf reeds – en in overeenstemming met de Voda – als geheimhouderstelefoon was geregistreerd, zodat de geheimhouding jegens de cliënten van verweerster hierdoor reeds was geborgd;

e.    de levenspartner van verweerster was in het verleden reeds strafrechtelijk veroordeeld;

f.    in de periode dat de levenspartner van verweerster de geheimhouderstelefoon tot zijn beschikking had, is hij aangehouden op verdenking van een drugsdelict;

g.    verweerster heeft haar levenspartner na de aanhouding als advocaat een korte periode bijgestaan;

h.    de levenspartner is in eerste aanleg door de rechtbank veroordeeld, tegen welk vonnis hoger beroep is ingesteld;

i.    het oneigenlijke gebruik van de geheimhouderstelefoon is eerst aan het licht gekomen door een kantoorbezoek van de deken.

5.14    Bij verweerster hadden op verschillende momenten alarmbellen moeten afgaan; toen zij voor haar levenspartner een geheimhouderstelefoon liet registreren (terwijl haar levenspartner een strafrechtelijk verleden had), toen haar levenspartner werd aangehouden op verdenking van een drugsdelict en toen zij haar levenspartner na de aanhouding ook als advocaat een korte periode heeft bijgestaan. Dat niet vastgesteld is dat haar levenspartner daadwerkelijk misbruik heeft gemaakt van de geheimhouderstelefoon is voor de laakbaarheid van de gedraging van verweerster niet relevant. Doorslaggevend is dat verweerster door haar gedrag het risico in het leven heeft geroepen dat er door derden misbruik van had kunnen worden gemaakt. Overigens kan niet worden uitgesloten dat er misbruik is gemaakt van de telefoon nu verweerster enkel de lijst met uitgaande gesprekken, gevoerd via het telefoonnetwerk, heeft overgelegd. Mogelijk zijn er ook inkomende gesprekken via het telefoonnetwerk of gesprekken via internet gevoerd met de telefoon.

maatregel

5.15    Op grond van het voorgaande is het hof met de deken van oordeel dat niet volstaan kan worden met een uitsluitend voorwaardelijke schorsing, zoals de raad heeft opgelegd. Er is sprake van een laakbare gedraging waarbij het vertrouwen in de advocatuur als geheel ernstig is beschadigd. Daarnaast heeft verweerster de belangen van de beroepsgroep zelf ernstig geschaad door oneigenlijk gebruik van aan deze beroepsgroep toegekende privileges. Verder is ook sprake van schending van de geheimhoudingsverplichting door over de inhoud van door haar behandelde zaken te spreken met haar levenspartner. Vastgesteld moet worden dat verschillende kernwaarden zijn geschonden. Nu verweerster geen tuchtrechtelijk verleden heeft en de gedraging aangemerkt moet worden als laakbaar waarbij het vertrouwen in de advocatuur als geheel een ernstige deuk heeft opgelopen is een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken op zijn plaats. Een deel daarvan, namelijk vier weken zal voorwaardelijk worden opgelegd om daarmee tot uitdrukking te brengen dat het mogelijk om een eenmalige ernstige fout gaat en dat een stok achter de deur op zijn plaats is.

5.16    Omdat het hof een andere maatregel oplegt dan de raad, zal de beslissing van de raad in zoverre worden vernietigd.

proceskosten

5.17    Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a)    € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

b)    € 1.000,- kosten van de Staat.

5.18    Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    vernietigt de beslissing van 22 maart 2021 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 20-908/DB/ZWB/D, voor zover daarbij aan verweerster de maatregel van een voorwaardelijke schorsing (in de uitoefening van de praktijk) voor de duur van drie weken is opgelegd;

en doet in zoverre opnieuw recht:

-     legt aan verweerster de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met ingang van de datum van deze beslissing;

-     bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de Raad van Discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de voorwaarde niet heeft nageleefd;

-     bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat op maandag 20 september 2021, met dien verstande dat:

-     deze schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;

-      verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd     maar na elkaar worden tenuitvoergelegd,

en dat

-     deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;

6.2    bekrachtigt de beslissing van de raad van discipline voor het overige;

6.3    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. E.L. Pasma, H.J.P. Robers, A.P. Wessels en A.E.M. Röttgering, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2021.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 23 augustus 2021.