ECLI:NL:TAHVD:2021:123 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200296

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:123
Datum uitspraak: 21-06-2021
Datum publicatie: 28-07-2021
Zaaknummer(s): 200296
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerder zou klaagster niet correct hebben geïnformeerd over haar zaak en telefonisch niet bereikbaar zijn geweest. Ook zou verweerder ten onrechte zijn retentierecht hebben ingeroepen n.a.v. klaagsters verzoek om afgifte van haar dossier en zou hij ten onrechte geen toevoeging aangevraagd hebben. Naar het oordeel van het hof is de raad, zoals verweerder terecht heeft aangevoerd, in zijn oordeel over klachtonderdeel b) ten onrechte voorbij gegaan aan verweerders beroep op retentierecht. Onvoldoende is gebleken dat verweerder niet de vereiste behoedzaamheid in acht heeft genomen. Verweerder heeft in dit verband geen onredelijke voorwaarden gesteld aan zijn medewerking bij de overdracht van het dossier. Vaststaat bovendien dat ter zake geen verzoek is gedaan door een opvolgend advocaat. Uit het voorgaande volgt dat de raad buiten de grondslag van dit klachtonderdeel is getreden en ten onrechte anders heeft uitgelegd, door de klacht toe te spitsen op de communicatie tussen klaagster en verweerder en de door verweerder gebruikte bewoordingen. Verweerders beroepsgrond slaagt. Gedeeltelijke vernietiging.

BESLISSING

van 21 juni 2021

in de zaak 200296

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1        DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1        Het hof verwijst naar de beslissing van 16 november 2020 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 19-794/DH/RO). In de beslissing is de klacht van klaagster ten aanzien van klachtonderdeel a) deels gegrond verklaard, ten aanzien van klachtonderdelen b) en c) gegrond verklaard en ten aanzien van klachtonderdelen d) en e) ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd en verweerder is veroordeeld in de betaling van het griffierecht en de proceskosten.

1.2        Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2020:179 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het hoger beroepschrift van verweerder is op 17 december 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2        Verder bevat het dossier van het hof:

-        de stukken van de raad;

-        het verweerschrift van klaagster.

2.3        Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 26 april 2021. Daar zijn verweerder en klaagster, vergezeld van een vriendin, verschenen. Klaagster heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3        FEITEN

3.1        Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2        Op of omstreeks 17 augustus 2015 heeft klaagster een arbeidsongeval gehad. Zij heeft daarbij letsel opgelopen.

3.3        Klaagster heeft verweerder verzocht om bijstand bij het verhalen van haar letselschade. Op

7 juni 2017 heeft een intake plaatsgevonden. Op het standaardformulier “intakeformulier en opdrachtbevestiging” staat, naast de persoonsgegevens van klaagster en een summiere beschrijving van de zaak, achter “Gefinancierde rechtsbijstand” ja aangekruist. Verder staat op het formulier dat de “Geschatte eigen bijdrage” € 143,- bedraagt. Op het formulier staat ook dat de cliënt gehouden is om “kosten van derden, zoals griffierechten, uittreksel en deurwaarderskosten te voldoen aan de advocaat”, zij het dat hierbij geen vinkje is gezet.

3.4        Klaagster heeft het kantoor van verweerder op 22 juni 2017 gemachtigd om het volledige medische dossier op te vragen bij haar vorige belangenbehartiger. In juni 2017 heeft verweerder de vorige advocaat van klaagster gevraagd om overdracht van het dossier.

3.5        In 2018 heeft een letselschade-inventarisatie plaatsgevonden. In dat verband heeft op 29 mei 2018 een “gezamenlijk bezoek” van verweerder en een letselschade expert plaatsgevonden op het woonadres van klaagster. Op 1 juni 2018 is het expertiserapport gereed gekomen en naar verweerder gestuurd.

3.6        In het dossier bevindt zich een volmacht van 23 oktober 2018. Op de volmacht staat dat klaagster het kantoor van verweerder toestemming geeft om haar te vertegenwoordigen naar aanleiding van een schadevoorval op 18 augustus 2015.

3.7        Het dossier bevat drie facturen voor (medische) kosten die in verband met de letselschadezaak van klaagster zijn gemaakt. De facturen zijn naar het kantoor van verweerder gestuurd. Het gaat om een factuur van 8 januari 2019 van € 27,23, van 14 januari 2019 van € 44,77 en van 12 maart 2019 van € 1.089,42.

3.8        Op 23 mei 2019 heeft klaagster deze klacht tegen verweerder bij de deken ingediend omdat zij het vertrouwen in verweerder was kwijtgeraakt en haar dossier terug wilde hebben.

3.9        In een e-mail d.d. 15 juli 2019 heeft een bureau voor personenschade, dat voor de aansprakelijke partij optrad, aan verweerder gevraagd om aanvullende informatie over, zakelijk weergegeven, het letsel van klaagster te verstrekken. Op 15 augustus 2019 is de e-mail van 15 juli 2019 door het bureau voor personenschade opnieuw onder de aandacht van verweerder gebracht. Op 11 oktober 2019 is de e-mail van 15 augustus 2019 nogmaals onder de aandacht van verweerder gebracht.

3.10         Op 13 november 2019 om 13.40 uur heeft klaagster het volgende aan verweerder geschreven:

”Dear [verweerder],

Finally you respond to me. l think you read the letter of Orde van Advocaten.

Because of you I suffered damage. I have not received my file for months and my file was sleeping because of you. I want a compensation from you. lf you pay me a compensation of 5000 euro, I will close this case. If you dont pay me this compensation i will go to the court and I will start a discipline procedure at rad van discipline and I will hold you liable for all my damages via my new advocate and be sure that's more than 5000 euros.

(…). If I don't receive the 5000 euro's as compensation and if you dont send my complete file in 14 days from now, I will start legal a actions towards you.(…)”

3.11         Dezelfde dag om 14.15 uur heeft verweerder als volgt gereageerd:

“[achternaam klaagster],

That is not the way it works. You can't just demand for money.

lf you can think your damage is like €5000 then you have to substantiate that.

lf you do all these for the money you are proceeding the wrong way. Filing a complaint with the order can advocaten is not the right way for that. The right way is holding me responsible for any damage I have cause you and ask the details of my insurance company. They will take it from there. Filing a complaint won't bring you any amount of money probably only stress in my opinion. Also causing delay of handing over the documents.

So no me myself won't pay you any money, we are insured against liability. So if there is any damage of whatsoever our insurance company will pay it for you.

Also why would your new lawyer cost over €5000 if he can get compensation for his work from the government?

l may have not have responded to you complaint yet, but you can be sure that when you proceed with this l will react, and l will probably not do it alone but get support from an other lawyer too, just in case. have also a legal insurance so it won't cost me a dime. But like l said even if your complaint gets approved you still won't get any financial compensation.

ln that case I will also send them the confirmation of order which is signed by you in which agreed the terms which also states that the costs beside the legal consultation is on you. I have attached that in this mail. With the costs l am referring to costs of medical advises e.g. which is as l told you more than €1000.

But besides all this unnecessary discussions i can give you the following proposal. Clearly what you want is your files back right? l can prepare them in the office you can come to the office (you don't have to see me). You sign a document in which you give me the "volmacht" to claim all the costs which incurred by us from the insurance company of your ex employer. All the costs of claiming this money will be on us. We will agree that we won't claim this money from you. You get your files back and you won't proceed to the raad van discipline.

I think that is a fair deal. Just let me know what you think about that.”

3.12         Op 24 december 2019 heeft het bureau voor personenschade aan verweerder geschreven dat zijn declaratie van 1 november 2019 pas beoordeeld zal worden als hij heeft gereageerd op de brief van 15 juli 2019.

3.13         Op 13 januari 2020 heeft verweerder aan het bureau voor personenschade gevraagd om op voorhand zijn declaratie te beoordelen. Verweerder heeft geschreven:

“(…) Dit dossier hebben wij namelijk al geruime tijd in behandeling en hebben wij de nodige kosten moeten maken. Het lijkt mij dan ook niet meer dan redelijk dat onze nota. Ik wil u dan ook verzoeken op korte termijn de nota te beoordelen.”

3.14         Op 21 januari 2020 heeft verweerder het volgende geschreven aan klaagster:

“As you may know by now there is a planned hearing. As I told you before I will need to prepare a defense (written and in the hearing). I am giving you to the end of this week the chance to settle this matter in a convenient way for both of us. I you do not wish to solve this that way I wont be mister nice guy anymore and I will do what is best only for myself. I have given you enough chances to settle this down on a way which is favorable for both of us. And this is the last one.”

3.15         Op 28 januari 2020 heeft het bureau voor personenschade opnieuw aan verweerder gevraagd of hij aanvullende informatie kan aanleveren. Het verzoek is op 31 januari 2020 nog eens herhaald.

3.16         Op 7 februari 2020 heeft verweerder het volgende geschreven aan het bureau voor personenschade:

“In mijn eerdere bericht heb ik ook aangegeven dat ik best wil reageren echter moet bij ons ook de “schoorsteen roken”. Daarom graag het verzoek om mijn bgk nota te beoordelen zodat ik ook verder kan in deze kwestie.”

3.17         Op 12 februari 2020 heeft het bureau voor personenschade aan verweerder laten weten dat het beoordelen van zijn kosten niet mogelijk is, zolang de schade van klaagster nog niet duidelijk is. Het verzoek om het verstrekken van informatie is nog eens herhaald.

4        KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

a) Verweerder heeft klaagster niet correct geïnformeerd over haar zaak en verweerder was telefonisch niet bereikbaar.

b) Verweerder wil het dossier niet aan klaagster teruggeven, tenzij klaagster hem € 1.000,- betaalt.

c) Verweerder heeft ten onrechte geen toevoeging aangevraagd voor de zaak van klaagster, terwijl verweerder weet dat klaagster het geld niet heeft om hem op betalende basis in te schakelen.

d)  Verweerder heeft geen opdrachtbevestiging gestuurd.

e)  Verweerder heeft de handtekening van klaagster vervalst.

5        BEOORDELING

ontvankelijkheid

5.1        In hoger beroep handhaaft verweerder zijn verweer dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht, omdat haar klacht niet in de Nederlandse taal is opgesteld. De procestaal is namelijk de Nederlandse taal, aldus verweerder.

5.2        Naar het oordeel van het hof faalt dit verweer. [Verweerder] heeft weliswaar gelijk dat de (initiële) klacht niet in de Nederlandse taal is ingediend, maar de deken heeft kennelijk geen aanleiding gezien om het verzuim te laten herstellen en klaagster de gelegenheid te bieden een vertaling aan te leveren. Daarbij is gebleken dat klaagster haar repliek wel in de Nederlandse taal heeft ingediend, in welke repliek zij haar klachten heeft herhaald. De deken heeft vervolgens in zijn brief aan de raad, waarbij de klacht is doorgezonden, de klacht (in het Nederlands) verwoord, waarop vervolgens door de raad is beslist. Uit het proces-verbaal van de raad blijkt ook er geen bezwaren zijn gemaakt tegen de door deken verwoorde klachtomschrijving. Aldus is naar het oordeel van het hof geen sprake van een verzuim, althans is dat hersteld.  Klaagster was dan ook ontvankelijk in haar klacht. Daarbij is niet gebleken dat verweerder in zijn verdedigingsbelangen is geschaad.

omvang hoger beroep

5.3        Verweerders hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de raad ten aanzien van klachtonderdelen a), b) en c).

overwegingen raad

5.4        Ten aanzien van klachtonderdeel a) heeft de raad overwogen dat dit onderdeel gegrond is voor zover het de voortzetting van de behandeling van de letselschadezaak door verweerder betreft in de periode nadat klaagster haar klacht had ingediend bij de deken. Verweerder heeft in deze periode met het bureau voor personenschade gecorrespondeerd over de betaling van zijn declaraties, zonder klaagster hierover te informeren. Ten aanzien van klachtonderdeel b) heeft de raad geoordeeld dat het klachtonderdeel in de kern gaat om de communicatie tussen verweerder en klaagster over de stand van zaken in het dossier. Verweerder heeft in dit verband nagelaten om klaagster duidelijk te informeren over de wijze waarop overdracht van het dossier kon plaatsvinden opdat verweerder de reeds door hem gemaakte medische kosten op de verzekeraar zou kunnen verhalen, namelijk na ondertekening van een akte van cessie. Daarnaast heeft verweerder uitlatingen met een dreigende lading gedaan jegens klaagster. Gelet hierop heeft de raad klachtonderdeel b) eveneens gegrond verklaard. Ten aanzien van klachtonderdeel c) heeft de raad ten slotte geoordeeld dat dit klachtonderdeel eveneens gegrond is nu verweerder, anders dan hij in het intakeformulier heeft opgeschreven, geen toevoeging heeft aangevraagd voor klaagster en klaagster hierover niet heeft geïnformeerd. 

beroepsgronden

5.5        Ten aanzien van het oordeel van de raad over klachtonderdeel a) heeft verweerder in beroep aangevoerd dat de raad hierbij ten onrechte onderscheid maakt tussen twee tijdspannes (te weten voor en na de indiening van klaagsters klacht bij de deken), terwijl klaagster niet over de tweede tijdspanne heeft geklaagd. Volgens verweerder was ze toen geen cliënt meer, en voor zover klaagster dit toen nog wel zou zijn geweest, stelt hij dat hij alleen belangrijke informatie en feiten met haar hoefde te delen, hetgeen hij ook zou hebben gedaan. Ten aanzien van het oordeel van de raad over klachtonderdeel b) voert verweerder aan, dat de raad er hierbij ten onrechte aan voorbij is gegaan dat het een beroep door verweerder op zijn retentierecht betreft. De door verweerder gebruikte bewoordingen (‘I won’t be mr nice guy anymore’) maken volgens hem geen onderdeel uit van klaagsters klacht en zouden een advocaat ook niet onwaardig zijn. Ter zake van klachtonderdeel c) voert verweerder aan dat hij een beroep op retentierecht heeft gedaan vanwege de medische verschotten, en dat de medische verschotten niet onder een toevoeging vallen.

verweer in beroep

5.6        In haar verweer stelt klaagster dat haar klacht wel degelijk ook op de tweede tijdspanne betrekking heeft en dat verweerder haar niet heeft medegedeeld dat hij haar advocaat niet meer was. Klaagster stelt dat haar klacht ook betrekking heeft op de door verweerder gebruikte bewoordingen. Volgens klaagster ging verweerders beroep op retentierecht niet uitsluitend om de medische verschotten, maar zou het ook betrekking hebben op de kosten voor rechtsbijstand. Verder verzoekt  klaagster om een schadevergoeding.

maatstaf

5.7        Het hof neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). Wat betreft het uitoefenen van een retentierecht wijst het hof erop dat een advocaat daar slechts met behoedzaamheid gebruik van mag maken (HvD 16 mei 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:206).

ad klachtonderdeel a): communicatie met klaagster

5.8        Voor wat betreft de vraag of de raad de tweede tijdspanne – de periode na de indiening van klaagsters klacht – mocht betrekken in haar oordeel, wijst het hof op klaagsters e-mail aan de raad van 25 februari 2020. Hierin geeft klaagster aan dat zij van haar verzekeraar een kopie van haar dossier heeft ontvangen waarin de voor haar tot op dat moment onbekende e-mailcorrespondentie tussen verweerder en haar verzekeraar was opgenomen, en dat zij zeer ontstemd is over zowel de inhoud hiervan als het feit dat verweerder haar hierover niet heeft geïnformeerd. In die e-mail verzoekt zij de raad deze stukken betrekken in zijn overwegingen. Gelet hierop oordeelt het hof dat deze tijdspanne wel degelijk onderdeel uitmaakt van klaagsters klacht en door de raad betrokken mocht worden in zijn oordeel. Deze kwestie met de verzekeraar is ook aan de orde gesteld op de (tweede) zitting bij de raad op 14 september 2020. Met de raad is het hof van oordeel dat het debat tussen verweerder en de verzekeraar voldoende relevant was om klaagster over te informeren. Verweerders beroepsgrond tegen klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

ad klachtonderdeel b): beroep op retentierecht

5.9        Naar het oordeel van het hof is de raad, zoals verweerder terecht heeft aangevoerd, in zijn oordeel over klachtonderdeel b) ten onrechte voorbij gegaan aan verweerders beroep op retentierecht. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende gebleken dat verweerder niet de vereiste behoedzaamheid in acht heeft genomen. Verweerder heeft in dit verband geen onredelijke voorwaarden gesteld aan zijn medewerking bij de overdracht van het dossier. Vaststaat bovendien dat ter zake geen verzoek is gedaan door een opvolgend advocaat. Uit het voorgaande volgt dat de raad buiten de grondslag van dit klachtonderdeel is getreden en ten onrechte anders heeft uitgelegd, door de klacht toe te spitsen op de communicatie tussen klaagster en verweerder en de door verweerder gebruikte bewoordingen. Verweerders beroepsgrond slaagt. Hetgeen de raad hier verder heeft overwogen behoeft bij gebrek aan belang geen nadere bespreking meer.

ad klachtonderdeel c) toevoeging

5.10  Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder heeft nagelaten om klaagster duidelijk te informeren over het bij nader inzien niet aanvragen van een toevoeging. In hoeverre hieraan een geldige reden ten grondslag lag, zoals verweerder stelt, is in dit verband niet relevant. Gelet hierop is verweerders beroepsgrond ongegrond.

maatregel

5.11 Ondanks de gegrondverklaring door het hof van verweerders beroepsgrond tegen klachtonderdeel b), acht het hof de jegens hem gemaakte tuchtrechtelijke verwijten als bedoeld in  klachtonderdeel a) en c), voldoende laakbaar om de door de raad aan verweerder opgelegde maatregel van een berisping in stand te laten.

proceskosten

5.12         Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:                                                                                                                    

- € 50,- reiskosten van klaagster;

- € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

- € 750,- kosten van de Staat.

5.13 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

5.14 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klaagster. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

6        BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1        vernietigt de beslissing van 16 november 2020 van de Raad van Discipline in het ressort   

Den Haag, gewezen onder nummer 19-794/DH/RO, ten aanzien van hetgeen de raad heeft overwogen met betrekking tot klachtonderdeel b);

en doet opnieuw recht:

6.2        verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

6.3        bekrachtigt de beslissing van 16 november 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 19-794/DH/RO, voor het overige, daaronder begrepen de aan verweerder opgelegde maatregel van berisping en proceskostenveroordeling;

6.4        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.5        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 1500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R.H. Broekhuijsen en G. Creutzberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2021.

griffier        voorzitter            

De beslissing is verzonden op 21 juni 2021.