ECLI:NL:TAHVD:2021:120 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170262H2

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:120
Datum uitspraak: 21-06-2021
Datum publicatie: 28-07-2021
Zaaknummer(s): 170262H2
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Herzieningsverzoek. Verzoeker is een advocaat die door het hof een maatregel is opgelegd. Verzoeker verwijst naar een arrest van een gerechtshof dat na de uitspraak van het hof is gewezen. Daaruit blijkt volgens hem dat - anders dan het hof heeft geoordeeld- hij weldegelijk met klaagster financiële afspraken over zijn juridische bijstand in de echtscheidingszaak van klaagster heeft gemaakt. Hiermee kan volgens hem vastgesteld worden dat het oordeel van de raad en het oordeel van het hof gegeven is op basis van beweringen van klaagster die - nu achteraf aantoonbaar- onjuist zijn. Het hof is van oordeel dat ​​​​​​niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die, als zij voor de beslissing van het hof van 5 februari 2018 bekend zouden zijn geweest, tot een andere beslissing zouden hebben geleid. Het herzieningsverzoek van verzoeker wordt niet-ontvankelijk verklaard.

BESLISSING

van 21 juni 2021

in de zaak 170262H2

naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:

verzoeker

1        DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT

1.1        Verzoeker heeft tegen de beslissing van 28 augustus 2017 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) met zaaknummer 16-1009 beroep ingesteld bij het Hof van Discipline (verder: het hof). De raad heeft in deze uitspraak de klacht van klaagster gegrond verklaard en aan verzoeker de maatregel van waarschuwing opgelegd. Bij beslissing van 5 februari 2018, onder nummer 170262, heeft het hof de beslissing van de raad van

28 augustus 2017 bekrachtigd, met veroordeling van verzoeker tot betaling van de proceskosten van € 50,- aan klaagster en de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten. De beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2018:33 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.

1.2        Verzoeker heeft van de beslissing van het hof herziening gevraagd. Bij herzieningsbeslissing van 21 december 2018, onder nummer 170262H, is het verzoek tot herziening verworpen. De beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2018:249 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.

2        HET VERZOEK TOT HERZIENING

2.1        Verzoeker heeft per e-mail van 20 december 2020 opnieuw verzocht om herziening van de beslissing van het hof van 5 februari 2018.

2.2        Verder bevat het dossier:

-        de stukken van de raad;

-        de stukken van het hof;

-        de reactie van klaagster van 25 januari 2021;

-        de e-mails van verzoeker van 26 januari 2021 en 2 maart 2021;

-        de e-mail van klaagster van 7 april 2021;

-        de e-mails van verzoeker van 26 april 2021 en 5 mei 2021.

2.3        Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld.

3        BEOORDELING

de mogelijkheid tot herziening

3.1        Het hof stelt voorop dat tegen een beslissing van het hof in de Advocatenwet geen gewoon rechtsmiddel is opengesteld. De Advocatenwet voorziet evenmin in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Daarom is een verzoek om herziening van een uitspraak van het hof in beginsel niet-ontvankelijk en neemt het hof zo’n verzoek niet in behandeling.

3.2        Bij uitzondering kan het hof, zo blijkt uit artikel 1.2 van het herzieningsprotocol, een verzoek om herziening wel ontvankelijk verklaren en in behandeling nemen, namelijk als:

a. feiten of omstandigheden aan het licht komen die (i) hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, en (ii) bij de verzoeker vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die (iii) het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat het hof tot een andere beslissing zou zijn gekomen als deze vóór de uitspraak bij het hof bekend zouden zijn  geweest; ofwel

b. in de procedure bij het hof geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.

ontvankelijkheid van het herzieningsverzoek

3.3        Verzoeker doet in zijn herzieningsverzoek een beroep op artikel 1.2, onder a, van het herzieningsprotocol. Verzoeker voert hiertoe het volgende aan. Het hof heeft in de beslissing van 5 februari 2018, onder zaaknummer 170262, geoordeeld dat, kort samengevat, verzoeker in zijn optreden jegens klaagster in de advocaat-cliënt relatie, privé en zakelijk niet heeft weten te scheiden en onvoldoende zakelijk, professioneel en los van persoonlijke belangen is opgetreden. Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt hetgeen tuchtrechtelijk verwijtbaar is, aldus het hof.

3.4        Op 3 november 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het gerechtshof) arrest gewezen in het door verzoeker ingestelde hoger beroep - tegen een vonnis van de Rechtbank Alkmaar - in een procedure tegen klaagster. Het gerechtshof heeft klaagster veroordeeld tot betaling van juridische kosten aan verzoeker. Volgens verzoeker wordt in het arrest van het gerechtshof bevestigd dat hij weldegelijk met klaagster financiële afspraken over zijn juridische bijstand in de echtscheidingszaak van klaagster heeft gemaakt. Hiermee kan vastgesteld worden dat het oordeel van de raad en het oordeel van het hof gegeven is op basis van beweringen van klaagster die - nu achteraf aantoonbaar- onjuist zijn, aldus verzoeker.

3.5        Het hof ziet in het door het  gerechtshof gewezen arrest geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 1.2, onder a, van het herzieningsprotocol. Allereerst blijkt daaruit, anders dan verzoeker stelt, niet van betalingsafspraken tussen verzoeker en klaagster voor de ten behoeve van haar verleende rechtsbijstand (maar van het doorbetalen van de kosten gemaakt ten behoeve van haar ex-partner). Maar voor zover uit genoemd arrest al geconcludeerd moet worden dat destijds tussen verzoeker en klaagster financiële afspraken over zijn juridische bijstand in de echtscheidingszaak van klaagster zijn gemaakt, levert dat geen nieuwe feiten of omstandigheden op als hiervoor bedoeld. De klacht van klaagster zag op vermenging van zakelijke en privé aangelegenheden door verzoeker waardoor er problemen tussen klaagster en verzoeker zijn ontstaan. Die is door hof beoordeeld.

3.6        Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 1.2, onder a, van het herzieningsprotocol die, als zij voor de beslissing van het hof van 5 februari 2018 bekend zouden zijn geweest, tot een andere beslissing zouden hebben geleid. Op grond van het voorgaande zal het herzieningsverzoek van verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard.

4        BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn herzieningsverzoek.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. J.D. Streefkerk en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2021.

griffier        voorzitter   

De beslissing is verzonden op 21 juni 2021.