ECLI:NL:TAHVD:2021:117 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210073

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:117
Datum uitspraak: 16-07-2021
Datum publicatie: 21-07-2021
Zaaknummer(s): 210073
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Artikel 13 beklag. Klaagster heeft de deken voor de derde keer verzocht om aanwijzing van een advocaat. Het hof is van oordeel dat de deken zich voldoende heeft ingespannen om klaagster te informeren over wat van haar wordt verlangd om haar verzoek in behandeling te kunnen nemen en de deken heeft klaagster voldoende tijd gegeven om de gevraagde stukken aan te leveren. Klaagster heeft slechts een lijst met namen van advocaten verstrekt die zij zou hebben benaderd, zonder nadere bewijsstukken en toelichting. Ook heeft ze niet aangetoond dat er sprake is van een procedure waarbij bijstand van een advocaat is voorgeschreven. Het verzoek van klaagster wordt ongegrond verklaard.

BESLISSING

van 16 juli 2021

in de zaak 210073

naar aanleiding van het beklag van:

klaagster

tegen:

de deken

1        HET BEKLAG

1.1        Klaagster heeft op 8 februari 2021 bij de deken een (derde) verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Klaagster heeft in haar e-mails van 18 februari 2021 haar beklag ingediend bij het hof over de handelwijze van de deken. De deken heeft het verzoek van klaagster tot aanwijzing van een advocaat afgewezen met zijn beslissing van 23 februari 2021.

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het beklag is per e-mail op 18 februari 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2        Verder bevat het dossier:

-        de e-mail van de griffie van het hof van 22 februari 2021;

-        de e-mail van klaagster van 1 maart 2021;

-        de e-mail van de griffie van het hof van 19 maart 2021;

-        de e- mail van klaagster van 19 maart 2021;

-        de e-mail van de griffie van het hof van 22 maart 2021;

-        de e-mails van klaagster van 22 maart 2021;

-        de e-mail van de deken met bijlagen van 7 april 2021;

-        de e-mails van klaagster van 23 april en 26 april 2021.

2.3        Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

3        FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1        Op 4 mei 2020 heeft klaagster bij de deken om aanwijzing van een advocaat verzocht op grond van artikel 13 Advocatenwet. De deken heeft klaagster een aantal keren in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende stukken toe te sturen. Nadat klaagster hier niet aan had voldaan, heeft de deken bij e-mail van 8 juni 2020 het verzoek tot aanwijzing afgewezen.

3.2        Op 9 december 2020 heeft klaagster nogmaals bij de deken om aanwijzing van een advocaat verzocht op grond van artikel 13 Advocatenwet. Nadat de deken klaagster meermaals heeft verzocht om de benodigde stukken aan te leveren, heeft de deken bij brief van 24 december 2020 het verzoek van klaagster afgewezen.

3.3        In een e-mail van 8 februari 2021 heeft klaagster opnieuw een verzoek tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet bij de deken ingediend. Zij heeft onder meer het volgende aan de deken geschreven:

“Daar de beslaglegging op mijn AOW tot op heden nog niet is stopgezet verzoek ik u bij deze dringend om een advocaat aan te wijzen.

Ondanks alle moeite om zelf een advocaat te vinden is me dit niet gelukt, het is toch duidelijk dat dit een ernstige zaak is voor het O.M.

De volgende advocaten heb ik recent benaderd:

(…)

Ik verzoek u nogmaals dringend om medewerking om die onterechte valse beschuldiging annex beslaglegging op te lossen.

Ik verwacht nog deze week een aanwijzing van een advocaat voor het stopzetten van de onterechte executie, het aansprakelijk stellen van buurvrouw [ …] en de gemeente [naam gemeente]. en tevens aangifte bij het O.M.”

3.4        De deken heeft hierop gereageerd bij brief van 17 februari 2021. De deken schrijft onder meer dat wat betreft de procedure voor het stopzetten van de onterechte executie hij verwijst naar zijn afwijzende beslissing van 24 december 2020. Wat betreft het aansprakelijk stellen van de buurvrouw en de gemeente schrijft de deken dat het enkel opgeven van namen van advocaten zonder enig bewijsstuk onvoldoende is. De deken noemt in de brief nogmaals de voorwaarden waaraan klaagster dient te voldoen om haar verzoek tot aanwijzing in behandeling te kunnen nemen. Bij e-mailberichten van 17 en 22 februari 2021 heeft klaagster hierop gereageerd. Ze schrijft hierin onder meer dat de deken alle gegevens al lange tijd in bezit heeft, dat de stukken die ze heeft opgestuurd worden genegeerd en de deken medeplichtig is aan strafbare feiten. Bij brief van 23 februari 2021 heeft de deken het verzoek tot aanwijzing van een advocaat voor het aansprakelijk stellen van de buurvrouw en de gemeente afgewezen.

4        BEOORDELING

Beklag

4.1        Klaagster voert het volgende aan. Het standpunt van de deken dat klaagster niet alle benodigde stukken heeft ingediend is onjuist. De deken spreekt onwaarheden. Het secretariaat van de deken heeft niet alle stukken naar de deken doorgestuurd. Dit is volgens haar al eerder voorgevallen en er wordt alles aan gedaan om haar zaak bij het Gerechtshof geseponeerd te krijgen. Klaagster verzoekt het hof om aan haar een advocaat toe te wijzen om de onterechte beslaglegging op haar AOW te beëindigen. Ze stelt dat aangifte bij het Openbaar Ministerie noodzakelijk is.

Verweer deken

4.2        De deken voert aan dat hij zich voldoende heeft ingespannen om klaagster uit te leggen welke stukken benodigd zijn om een verzoek tot aanwijzing van een advocaat in behandeling te kunnen nemen. Hij heeft klaagster meerdere keren in de gelegenheid gesteld haar verzoek aan te vullen met de benodigde stukken, maar dat heeft ze nagelaten. Volgens de deken zijn de stellingen van klaagster dat ze wel degelijk alle benodigde stukken bij het secretariaat van de deken heeft ingediend onjuist. Klaagster geeft ook niet aan welke stukken zij zou hebben ingediend die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

Toetsingskader

4.3        Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door de rechtzoekende gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft. Ook kan de deken het verzoek afwijzen als het, ondanks het bieden van de gelegenheid daartoe, onvoldoende is onderbouwd.

Beoordeling

4.4        Uit de stukken leidt het hof het volgende af. De deken heeft klaagster in een aantal e-mailberichten, ook in eerdere aanwijzingsverzoeken van klaagster, duidelijk aangegeven aan welke voorwaarden een verzoek tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet dient te voldoen en wat er in dat verband van haar wordt verlangd. Zo dient de rechtzoekende onder meer aannemelijk te maken dat het gaat om een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden en moet de rechtzoekende niet in staat zijn om zelf tijdig een advocaat bereid te vinden om hem of haar bij te staan. Aan die laatste voorwaarde is in beginsel voldaan indien de rechtzoekende aannemelijk maakt en desgevraagd aan de hand van schriftelijke adviezen en/of afwijzingen van advocaten aantoont dat in zijn of haar zaak reeds verschillende malen serieus, gericht en tevergeefs is getracht een advocaat bereid te vinden de zaak in behandeling te nemen.

4.5         Het hof is van oordeel dat de deken zich voldoende heeft ingespannen om klaagster te informeren over wat van haar wordt verlangd om haar verzoek in behandeling te kunnen nemen en de deken heeft klaagster voldoende tijd gegeven om de gevraagde stukken aan te leveren. Klaagster heeft slechts een lijst met namen van advocaten verstrekt die zij zou hebben benaderd, zonder nadere bewijsstukken en toelichting. Ook heeft ze niet aangetoond dat er sprake is van een procedure waarbij bijstand van een advocaat is voorgeschreven. Klaagster stelt dat ze alle benodigde stukken bij het secretariaat van de deken heeft ingediend. Klaagster heeft haar stelling niet nader onderbouwd noch toegelicht welke stukken dat zouden zijn. De door klaagster verschafte informatie voldoet niet aan de vereisten voor een verzoek tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet.

4.6        Het voorgaande brengt mee dat de deken gegronde redenen had om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen. Het beklag van klaagster zal het hof dan ook ongegrond verklaren.

5        BESLISSING

Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg van 23 februari 2021 ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. I.P.A. van Heijst, leden en mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2021.

griffier         voorzitter   

De beslissing is verzonden op 16 juli 2021.