ECLI:NL:TAHVD:2021:106 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200292

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:106
Datum uitspraak: 18-06-2021
Datum publicatie: 24-06-2021
Zaaknummer(s): 200292
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Appelverbod. Verzoeker doet een beroep op doorbreking van het appelverbod. Hij stelt dat er bij de raad geen sprake is geweest van een eerlijke behandeling van zijn wrakingsverzoek op grond van artikel 6 EVRM, omdat de raad in zijn zaak uitspraak heeft gedaan zonder mondelinge behandeling. In artikel 515 lid 2 Sv is bepaald dat de verzoeker en de gewraakte rechter ter zitting van de wrakingskamer worden gehoord. In de rechtspraak en in de relevante literatuur is echter aanvaard dat hiervan kan worden afgeweken op grond van in wrakingsprotocollen beschreven situaties. De raad beoordeelde het verzoek als kennelijk ongegrond en heeft het verzoek onder verwijzing naar artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline zonder mondelinge behandeling ter zitting afgewezen. Het hof acht geen omstandigheden aanwezig die maken dat de wrakingskamer daartoe niet kon overgaan. Het hof is van oordeel dat er geen grond aanwezig is voor doorbreking van het appelverbod en dat verzoeker dan ook in zijn hoger beroep niet kan worden ontvangen. Dit betekent dat het hof niet toekomt aan de beoordeling van de beroepsgrond van verzoeker dat de wrakingskamer het wrakingsverzoek ten onrechte ‘kennelijk ongegrond’ heeft verklaard,

BESLISSING

van 18 juni 2021

in de zaak 200292

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verzoeker

tegen:

de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

de wrakingskamer

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van de wrakingskamer (zaaknummer: 20-784/A/A/W). Bij deze beslissing is het wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. J.H. Dubois als plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam kennelijk ongegrond verklaard.

1.2    De beslissing op het wrakingsverzoek is onder ECLI:NL:TADRAMS:2020:275 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.

1.3    Per faxbericht van 29 december 2020 heeft verzoeker tegen voornoemde wrakingsbeslissing beroep ingesteld.

1.4    Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    het e-mailbericht van verzoeker van 25 maart 2021 met bijlage;

-    het e-mailbericht van de griffie van het hof van 29 maart 2021 met bijlage;

-    het e-mailbericht van verzoeker van 1 april 2021 met bijlagen.

1.5    Het hoger beroep is mondeling behandeld op 23 april 2021. Daar is verzoeker verschenen, met zijn gemachtigde [naam gemachtigde]. Namens de wrakingskamer is niemand verschenen. Verzoeker en zijn gemachtigde hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

1.6    Mr. J.H. Dubois heeft de zitting via een telefonische verbinding kunnen volgen.

2    BEOORDELING

de ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1    Uit artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), dat op grond van artikel 47 lid 2 van de Advocatenwet van overeenkomstige toepassing is op het door verzoekers bij de raad ingediende wrakingsverzoek, volgt dat geen hoger beroep openstaat tegen een wrakingsbeslissing van de raad. Dit betekent dat de wet aan verzoekers niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen (het appelverbod).

2.2    Bij hoge uitzondering kan het appelverbod worden doorbroken, als de rechter die het wrakingsverzoek in eerste aanleg heeft behandeld de regels over de wraking ten onrechte niet heeft toegepast, buiten het toepassingsgebied daarvan is getreden, dan wel als bij de behandeling van het wrakingsverzoek niet van een eerlijke en onpartijdige behandeling kan worden gesproken door de schending van een fundamenteel rechtsbeginsel (zie o.m. Hof van Discipline 9 maart 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:39 en Hoge Raad 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU7430).

gronden van het beroep

2.3    Verzoeker heeft in het beroepschrift verzocht om doorbreking van het appelverbod op bovengenoemde gronden. Verzoeker heeft hiertoe aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven:

- uit artikel 6 EVRM volgt dat het recht op een eerlijk proces mede omvat het recht op een openbare, mondelinge behandeling;

- door de behandeling van de zaak zonder zitting is de wrakingskamer buiten het toepassingsgebied getreden van artikel 515 Sv, dat voorschrijft dat de verzoeker tot wraking ter zitting wordt gehoord;

    - het wrakingsprotocol berust niet op een wettelijke bevoegdheid tot het geven van regels;

    - aan verzoeker is de samenstelling van de wrakingskamer niet op voorhand meegedeeld.

2.4    Behalve deze gronden heeft verzoeker aangevoerd dat het wrakingsverzoek ten onrechte ‘kennelijk ongegrond’ is verklaard.

de beoordeling

2.5    In artikel 515 lid 2 Sv is bepaald dat de verzoeker en de gewraakte rechter ter zitting van de wrakingskamer worden gehoord. In de rechtspraak en in de relevante literatuur is echter aanvaard dat hiervan kan worden afgeweken op grond van in wrakingsprotocollen beschreven situaties (vgl. ECLI:NL:TAHVD:2019:208). Het hof wijst in dit verband op de protocollen in gebruik bij de rechtbanken, de hoven en de hoge raad. Anders dan volgt uit de stellingen van verzoeker, is een (tucht)rechterlijk orgaan bevoegd om op basis van de discretionaire bevoegdheid ervan regels te stellen over de wijze waarop de behandeling van zaken plaatsvindt, zoals een procesreglement of een wrakingsprotocol.

2.6    Uit de beslissing van de wrakingskamer blijkt dat de kamer van oordeel was dat een situatie als bedoeld in 2.5 zich voordeed. Zij beoordeelde het verzoek als kennelijk ongegrond en heeft het verzoek onder verwijzing naar artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline zonder behandeling ter zitting afgewezen. Het hof acht geen omstandigheden aanwezig die maken dat de wrakingskamer daartoe niet kon overgaan.

2.7    Verzoeker tot wraking kan aan artikel 6 EVRM geen rechten ontlenen op een openbare en mondelinge behandeling. Er is immers geen sprake van een zaak die betreft het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen of het bepalen van de gegrondheid van een tegen de betrokkene ingestelde vervolging (ECLI:NL:TAHVD:2012:YA2965).

2.8    Voor zover verzoeker zich erover beklaagt dat aan hem niet op voorhand bekend is gemaakt wie er deel uitmaken van de wrakingskamer, kan die beroepsgrond niet slagen wegens gebrek aan belang. Hij heeft immers ook nadat hem de samenstelling bekend is geworden geen aanleiding gezien om tegen die kamer of leden ervan een wrakingsverzoek in te dienen.

2.9    De slotsom luidt dat geen grond aanwezig is voor doorbreking van het appelverbod en dat verzoeker dan ook in zijn hoger beroep niet kan worden ontvangen. Dit betekent dat het hof niet toekomt aan de beoordeling van de beroepsgrond van verzoeker dat de wrakingskamer het wrakingsverzoek ten onrechte ‘kennelijk ongegrond’ heeft verklaard.

3    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

3.1   verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.

Deze beslissing is gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. J.H. Brouwer, R. Verkijk, P.J.G. van den Boom en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2021.

griffier    voorzitter   

De beslissing is verzonden op 18 juni 2021.