ECLI:NL:TADRSHE:2021:95 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-1028/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:95
Datum uitspraak: 31-05-2021
Datum publicatie: 01-06-2021
Zaaknummer(s): 20-1028/DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaten hebben bij de overname van een zaak geen afspraken gemaakt over de verrekening van de aan de cliënte opgelegde eigen bedrage. Ook overigens is niet komen vast te staan dat er sprake is van tussen advocaten vastgelegde afspraken, waaruit blijkt  dat de eerste advocaat had moeten begrijpen dat hij de aan zijn cliënte opgelegde eigen bijdrage niet meer aan haar in rekening mocht brengen. Het valt de eerste advocaat daarom tuchtrechtelijk niet aan te rekenen dat hij de eigen bijdrage bij zijn cliënte in rekening heeft gebracht en op betaling daarvan heeft aangedrongen. Klacht ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 31 mei 2021

in de zaak 20-1028/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 28 oktober 2020 heeft de gemachtigde van klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 29 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-110 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 29 maart 2021. Daarbij was mr. V, kantoorgenote van de gemachtigde van klaagster, namens klaagster aanwezig. Verweerder heeft de raad bij brief d.d. 4 maart 2021 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van verweerder van 4 maart 2021.

2    FEITEN

2.1    Verweerder heeft klaagster op basis van een door de Raad voor Rechtsbijstand verleende toevoeging bijgestaan in de eerste fase van een strafrechtprocedure. Per email van 27 augustus 2020 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder bericht dat klaagster hem had verzocht haar als gekozen raadsman verder in de strafzaak bij te staan. Verweerder schreef per email van 27 augustus 2020 akkoord te gaan met de overname van de zaak op basis van de opvolgingsvergoeding. Hij schreef onder meer het volgende : “Ik kan akkoord gaan met een verrekening op basis van de opvolgingsvergoeding. Indien u daarmee akkoord gaat, zal ik u de nota sturen met het vriendelijke verzoek binnen de betalingstermijn voor betaling zorg te dragen.(…)” . Verweerder heeft op 2 september 2020 een declaratie voor zijn honorarium (op basis van 2 punten opvolgingsvergoeding) aan de gemachtigde van klaagster toegezonden.

2.2    De Raad voor Rechtsbijstand heeft bij besluit van 21 september 2020 het verzoek van klaagster gehonoreerd om de eerdere beschikking waarbij aan klaagster een toevoeging was verleend te wijzigen in die zin dat verweerder werd opgevolgd door mr. V (kantoorgenote van de gemachtigde van klaagster).

2.3    Verweerder heeft bij klaagster de door de Raad voor Rechtsbijstand aan klaagster opgelegde eigen bijdrage van € 148,- in rekening gebracht. Verweerder schreef op 27 oktober 2020 het volgende aan klaagster : “ik zal de factuur doorsturen naar de deurwaarder ter incasso. Je hebt zelf al eerder aangegeven te zullen betalen. Daarnaast heb ik mail van S. advocaten waarin ook nog gevraagd wordt of de eigen bijdrage  al door jou aan mij is betaald. Dus voor iedereen duidelijk dat je eigen bijdrage gewoon aan mij verschuldigd bent. Jammer dat het zo moet.”

2.4    Op 28 oktober 2020 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (verder: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Verweerder heeft na ontvangst van de klacht de factuur aan klaagster gecrediteerd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

a)    verweerder heeft de eigen bijdrage ad € 148,- in rekening heeft gebracht en op betaling daarvan aangedrongen;

b)    verweerder heeft met een incassoprocedure gedreigd, wat klaagster stress heeft opgeleverd;

c)    verweerder heeft de correspondentie, waarin hij met incasso dreigde, niet gedeeld met de kantoorgenote van de gemachtigde van klaagster;

d)    verweerder heeft, voorafgaand aan de incasso, geen overleg gevoerd met de deken,

e)    verweerder was niet bereid het standpunt van de deken af te wachten.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Ad onderdeel a)

5.1    Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op de declaratie van de eigen bijdrage aan klaagster en de herhaalde verzoeken om tot betaling daarvan over te gaan. Uit de overgelegde correspondentie volgt dat klaagster aanvankelijk had toegezegd tot betaling over te gaan, maar dat zij, na van de opvolgend advocaat daarover ontvangen informatie, heeft besloten het bedrag van de eigen bijdrage aan die opvolgend advocaat over te maken. De opvolgend advocaat van klaagster is namens klaagster ter zitting van de raad verschenen. Zij heeft tijdens de zitting van de raad verklaard dat het tussen advocaten in strafzaken gebruikelijk is dat de overdragende advocaat een vergoeding ter hoogte van de  opvolgingspunten toekomt en dat het bedrag van de eigen bijdrage toekomt aan de opvolgende advocaat. Voorzover de eigen bijdrage al aan de eerste advocaat betaald is, wordt deze in mindering gebracht op de vergoeding van de opvolgingspunten.

5.2    Vast staat dat bij de afspraken over de opvolgingsvergoeding tussen verweerder en de opvolgende advocaat van klaagster geen afspraken zijn gemaakt over de bij de aan verweerder verleende toevoeging aan klaagster opgelegde eigen bijdrage. De gemachtigde van klaagster heeft ter zitting, anders dan haar enkele stelling daarover, niet aangetoond waaruit volgt dat de door haar weergegeven wijze van betaling van de opvolgingsvergoeding gebruikelijk is tussen advocaten in strafzaken. Omdat tussen verweerder en de opvolgende advocaat geen afspraken zijn gemaakt over de verrekening van de eigen bijdrage en ook overigens niet is komen vast te staan dat er sprake is van tussen advocaten vastgelegde afspraken, waaruit blijkt  dat verweerder had moeten begrijpen dat hij de aan klaagster opgelegde eigen bijdrage niet meer aan klaagster in rekening mocht brengen, valt verweerder tuchtrechtelijk niet aan te rekenen dat hij de eigen bijdrage bij klaagster in rekening heeft gebracht en op betaling daarvan heeft aangedrongen. De raad zal op grond hiervan klachtonderdeel a) ongegrond verklaren.

Ad onderdelen b), c), d) en e)

5.3    De raad zal de klachtonderdelen b) tot en met e) , die allen betrekking hebben op de (dreiging met) de incasso van de vordering op klaagster, gelet op de onderlinge samenhang gezamenlijk beoordelen.

5.4    Het staat een advocaat vrij om bij de incasso van een vordering op een cliënt daartoe zo nodig gebruik te maken van rechtsmiddelen, zoals een incassoprocedure. Enkel indien de advocaat conservatoir beslag dan wel een faillissementsaanvraag van zijn cliënt overweegt, dient de advocaat daarover overleg te voeren met de deken. Hiervan was in deze geen sprake, zodat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken valt. Evenmin valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij de opvolgend advocaat van klaagster niet heeft geïnformeerd over de incasso van de eigen bijdrage aan klaagster. Dit had immers betrekking op de financiële relatie tussen klaagster en verweerder, waarin de opvolgend advocaat niet als advocaat van klaagster optrad. De klachtonderdelen b) tot en met e) zijn daarom ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond;

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. W.A.A.J. Fick-Nolet en A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2021.

Griffier    Voorzitter