ECLI:NL:TADRSHE:2021:91 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-324/DB/LI/W

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:91
Datum uitspraak: 17-05-2021
Datum publicatie: 18-05-2021
Zaaknummer(s): 21-324/DB/LI/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzoek tot wraking deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels ongegrond.

Beslissing van de Wrakingskamer van de

Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 17 mei 2021

in de zaak 21-324/DB/LI/W

naar aanleiding van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechters, ingediend door:

verzoekers

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de raad van discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder zaaknummer 20-518/DB/LI met verzoekers als klagers.

1.2    Verzoekers als klagers zijn bij brief van de griffier d.d. 2 maart 2021 opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 29 maart 2021. In de oproepingsbrief is vermeld dat de raad die de verzetzaak zal behandelen bestaat uit mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, en mrs. W.A.A.J. Fick-Nolet en A.J.F. van Dok, leden. In de oproepingsbrief is tevens vermeld dat voor de mondelinge behandeling van de verzetzaak 20 minuten is uitgetrokken.

1.3    De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 maart 2021. De raad heeft bepaald dat op 31 mei 2021 een beslissing wordt gegeven.

1.4    Bij e-mail d.d. 6 april 2021 hebben verzoekers als klagers verzocht om een proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 29 maart 2021. Bij e-mail d.d. 7 april 2021 is aan verzoekers als klagers medegedeeld dat ingevolge het bepaalde in artikel 2.7.2 van het Landelijk Procesreglement voor klachten bij de Raden van Discipline in een verzetzaak uitsluitend een proces-verbaal aan partijen wordt toegezonden, indien het verzet gegrond wordt verklaard, zodat verzoekers eerst de op 31 mei 2021 te geven beslissing op het verzet dienden af te wachten, alvorens op het verzoek om toezending van het proces-verbaal zou worden beslist.

1.5    Bij e-mail d.d. 8 april 2021, aangevuld bij e-mail d.d. 15 april 2021, hebben verzoekers de wraking verzocht van mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, en mrs. W.A.A.J. Fick-Nolet en A.J.F. van Dok, leden.

1.6    De tuchtrechters hebben bij e-mail d.d. 7 mei 2021 aangegeven niet te berusten in de wraking. 

1.7    De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van de dossierstukken.

2    BEOORDELING

2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.2     Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoekers zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.3    Verzoekers hebben, zakelijk weergegeven, aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat:

1.    de tuchtrechters wel erg dicht bij verweerder stonden, omdat twee van de drie tuchtrechters ook werkzaam zijn binnen het arrondissement Limburg;

2.    de tuchtrechters tijdens de mondelinge behandeling de adviseur van verzoekers als klagers de mond hebben gesnoerd;

3.    tijdens de mondelinge behandeling aan verzoekers als klagers de kans is ontnomen om de onwaarheden, die verweerders gemachtigde als laatste heeft verteld, te weerleggen;

4.    voor de mondelinge behandeling van de verzetzaak slechts 20 minuten was uitgetrokken;

5.    is geweigerd om aan verzoekers als klagers het proces-verbaal te verstrekken.

    Het oordeel van de wrakingskamer.

2.4    De wrakingskamer overweegt als volgt. De gronden 1 (samenstelling raad) en 4 (zittingsduur 20 minuten) hebben betrekking op feiten en omstandigheden die reeds voorafgaand aan de mondelinge behandeling d.d. 29 maart 2021 aan verzoekers bekend waren. Immers, bij brief d.d. 2 maart 2021 zijn verzoekers op de hoogte gesteld van de samenstelling van de raad en de tijd die voor de mondelinge behandeling was uitgetrokken. De gronden 2 en 3 hebben betrekking op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling d.d. 29 maart 2021 is gezegd of gebeurd. De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op de gronden 1 tot en met 4, te laat is ingediend. Een wrakingsverzoek moet immers worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden (artikel 1 lid 5 van het Wrakingsprotocol raden van discipline). De feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de gronden 1 tot en met 4 zijn voorafgaand aan en tijdens de mondelinge behandeling d.d. 29 maart 2021 aan verzoekers bekend geworden. Verzoekers hebben echter met indiening van het wrakingsverzoek gewacht tot 8 april 2021. Bij gebreke van een nadere onderbouwing, die niet is gegeven, valt niet in te zien waarom verzoekers het verzoek niet eerder konden indienen. Voor zover het verzoek tot wraking is gebaseerd op de gronden 1 tot en met 4, is het verzoek dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.

2.5    Voor zover het verzoek tot wraking is gebaseerd op de reactie op het verzoek tot het verstrekken van het proces-verbaal van de zitting d.d. 29 maart 2021 is dit wel tijdig ingediend, maar naar het oordeel van de wrakingskamer kennelijk ongegrond. Verzoekers zijn het kennelijk niet eens met het feit dat toepassing is gegeven aan artikel 2.7.2 van het Landelijk Procesreglement voor klachten bij de Raden van Discipline, maar een dergelijke onwelgevallige processuele beslissing van de raad kan geen grond vormen voor wraking; wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel.  De wrakingskamer komt ook geen oordeel toe over de juistheid van de beslissing. Dit is slechts anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dat is evenwel geenszins gebleken noch onderbouwd door verzoekers.

2.6   Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechters schade zou kunnen lijden.

2.7    De wrakingskamer komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat het verzoek tot wraking deels kennelijk niet ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond is. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.

BESLISSING

De wrakingskamer:

- wijst het wrakingsverzoek af;

- bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en W.H.N.C. van Beek, leden, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber – Van de Langenberg  als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2021.

Griffier                  Voorzitter