ECLI:NL:TADRSHE:2021:67 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-747/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:67
Datum uitspraak: 12-04-2021
Datum publicatie: 21-04-2021
Zaaknummer(s): 20-747/DB/LI
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. De raad overweegt dat een zorgvuldig optredend advocaat in een zaak waarin een toevoeging is verstrekt zijn cliënt tijdig en schriftelijk behoort te wijzen op de mogelijkheid van een intrekking van die toevoeging  en dat hij vervolgens de cliënt eigener beweging periodiek schriftelijk een urenspecificatie en kostenopgave verstrekt, zodat de cliënt de gelegenheid krijgt om zijn eigen afweging te maken omtrent de financiële risico’s bij het doorzetten van  de zaak. Vaststaat dat verweerder klager niet correct schriftelijk heeft geïnformeerd over de resultaatstoetsing en de mogelijke consequenties daarvan voor klager. Immers, bij e-mail d.d. 12 april 2019 heeft verweerder klager ten onrechte voorgehouden dat de hoogte van het schikkingsbedrag niet van invloed zou zijn op de toevoeging, hetgeen nogmaals door verweerder bevestigd is in zijn email van 18 april 2019. Gegrond. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 12 april 2021

in de zaak 20-747/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 februari 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 2 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-042 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 februari 2021. Klager is verschenen. Verweerder is niet verschenen.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9 en van de nagekomen e-mail met bijlagen d.d. 7 februari 2021 van klager.  

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager heeft zich in juli 2018 gewend tot verweerder voor juridische bijstand in een nalatenschapskwestie. Bij e-mail d.d. 23 juli 2018 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. Verweerder heeft voor klager een toevoeging aangevraagd en gekregen.

2.3    Op 30 augustus 2018 heeft klagers wederpartij een voorstel tot een regeling in der minne geformuleerd, dat klager niet heeft aanvaard. Op 14 november 2018 heeft klagers wederpartij klager doen dagvaarden. Op 23 januari 2019 heeft verweerder namens klager een conclusie van antwoord ingediend.

2.4    Verweerder en klagers wederpartij zijn wederom in onderhandeling gegaan over een regeling in der minne. Op 26 maart 2019 is een regeling in der minne tot stand gekomen, op basis waarvan klagers wederpartij aan klager een bedrag diende te voldoen van € 17.000,--. Ter rolle van 3 april 2019 is de procedure doorgehaald.

2.5    Op 4 april 2019 heeft de advocaat van klagers wederpartij verweerder als volgt bericht:

    “Wij werden eind vorige week gebeld door [klager] die aangaf dat hij, anders dan was vastgelegd in de correspondentie, wil schikken voor een bedrag van € 15.177,--. Wij hebben aangegeven dat hij dat via u moet communiceren maar wij hebben daarover van u nog geen bericht ontvangen. Gelet op de afspraken met betrekking tot betaling zou ik het op prijs stellen als u mij zo spoedig mogelijk dienaangaande kunt informeren. (…)”

2.6    Op 10 april 2019 heeft verweerder aan de advocaat van klagers wederpartij medegedeeld dat de regeling was vastgelegd in de correspondentie, meer in het bijzonder in de e-mail van 26 maart 2019. Verweerder heeft voorts om betaling verzocht. Op 11 april 2019 is het schikkingsbedrag bijgeschreven op de derdengeldrekening van verweerders kantoor.

2.7    Bij e-mail d.d. 12 april 2019 heeft verweerder aan klager medegedeeld:

    “Uiteraard staat het u vrij om genoegen te nemen met minder dan is afgesproken. Voor de toevoeging maakt dat overigens geen verschil: daarvoor geldt alleen het afgesproken bedrag.”

2.8    Bij e-mail d.d. 17 april 2019 heeft verweerder aan klager medegedeeld:

    “De wederpartij] heeft inmiddels het overeengekomen bedrag van € 17.000,-- overgemaakt op de derdengeldrekening van mijn kantoor. Wat doe ik daarmee? Toch maar in zijn geheel overmaken? Of wilt u slechts een deel?

            Ik verwijs in dat verband naar mijn eerdere mail. Ik wacht uw bericht graag af.”

2.9    Bij e-mail van dezelfde dag heeft klager verweerder bericht dat hij het volledige bedrag         kon overmaken.

2.10    Bij e-mail d.d. 18 april 2019 heeft verweerder klager als volgt bericht:

“Het is mij een genoegen geweest, u van dienst te kunnen zijn. Ik dien ook de toevoeging thans in. Ik ga ervan uit dat deze gewoon gehandhaafd blijft. Mocht dat anders zijn, hoort u dat – ook via de Raad voor Rechtsbijstand.”

2.11    Bij e-mail d.d. 23 april 2019 heeft klager verweerder gevraagd wanneer het schikkingsbedrag aan hem zou worden overgemaakt.

2.12    Op 19 november 2019 heeft verweerder aan klager een declaratie ter zake de door verweerder verrichte werkzaamheden verzonden ten bedrage van € 2.802,58

2.13    Bij e-mail d.d. 21 november 2019 heeft klager verweerder als volgt bericht:

Ik heb inderdaad kennis genomen van de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand om de toevoeging in te trekken. Dat dit zou gebeuren wist ik al, en exact de reden waarom in de week van de schikking, nog voordat de andere partij ook maar een cent overgemaakt had, al bij u kenbaar had gemaakt dat ik voor een lager bedrag wilde schikken. U gaf toen arrogant aan dat ik dankbaar moest zijn voor uw reeds geleverde werk, en dat u niet wilde meewerken aan het verlagen van het schikkingsbedrag, ook al vertelde ik u dat dit mij financieel zou benadelen. Ik kon enkel mijn rekeningnummer doorgeven want u ging helemaal niets meer aan de zaak doen. Ik heb dit hierna nagevraagd bij het juridisch loket en hier werd medegedeeld dat het schikkingsbedrag wel degelijk verlaagd kon worden, mits de tegenpartij akkoord ging, en dat u als mijn raadsman die mijn belangen behartigt hieraan mee zou dienen te werken. Die hele week heb ik u niet meer kunnen bereiken ondanks herhaaldelijk bellen met het verzoek mij te contacteren.

In een laatste poging heb ik zelfs het advocatenkantoor van de tegenpartij gecontacteerd met de mededeling dat ik voor een lager bedrag wilde schikken. Zij vinden het bijzonder vreemd dat ik niet mijn raadsman kon contacteren om dit verzoek kenbaar te maken. Ik heb hen toen uitgelegd dat ik u regelmatig niet kon bereiken en dat zij niets moesten storten omdat ik erop vertrouwde dat ik u nog zou kunnen bereiken. Zij hebben u enkele dagen later op 4 april een mail gestuurd hierover. (….) Op dit moment wist u overduidelijk dat ik voor een lager bedrag wilde schikken (…) U heeft vervolgens echter op 12 april pas gereageerd op de tegenpartij, met de boodschap dat het schikkingsbedrag ongewijzigd moest blijven. Terwijl u wist dat dit mij financieel zou benadelen. (…)”

2.14    Bij e-mail d.d. 3 januari 2020 heeft verweerder klager als volgt bericht:

“(…) Dat heeft eerst geresulteerd in uw e-mail van 14 maart, waarin u – en ik wil daar zeker in dit verband uitdrukkelijk op wijzen – hebt aangegeven, in geen geval lager te willen gaan dan € 15.177,00. Dat u heel goed wist, welke consequenties dit voor u zou kunnen hebben in verband met de toevoeging, blijkt uit het feit dat u mij op 15 maart ook om opgave van mijn kosten tot dan toe heeft verzocht (die opgave heb ik u op 18 maart ook verstrekt). (…)”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij:

klager niet of onvoldoende  heeft geïnformeerd over de (afwikkeling van de) toevoeging.

3.2    Toelichting

    Verweerder heeft tegen klager gelogen over de toevoeging en heeft hem onvoldoende geïnformeerd over de invloed van het schikkingsbedrag op de intrekking van de toevoeging. Door het handelen van verweerder is de toevoeging uiteindelijk ingetrokken.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5     BEOORDELING

5.1    Gedragsregel 16 lid 1 bepaalt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Gedragsregel 16 lid 3 bepaalt dat de advocaat integer en zorgvuldig dient te handelen in financiële aangelegenheden en daarover een nauwgezette verantwoording dient af te leggen aan zijn cliënt.

 5.2    De raad overweegt dat een zorgvuldig optredend advocaat in een zaak waarin een toevoeging is verstrekt zijn cliënt tijdig en schriftelijk behoort te wijzen op de mogelijkheid van een intrekking van die toevoeging  en dat hij vervolgens de cliënt eigener beweging periodiek schriftelijk een urenspecificatie en kostenopgave verstrekt, zodat de cliënt de gelegenheid krijgt om zijn eigen afweging te maken omtrent de financiële risico’s bij het doorzetten van  de zaak. Vaststaat dat verweerder klager niet correct schriftelijk heeft geïnformeerd over de resultaatstoetsing en de mogelijke consequenties daarvan voor klager. Immers, bij e-mail d.d. 12 april 2019 heeft verweerder klager ten onrechte voorgehouden dat de hoogte van het schikkingsbedrag niet van invloed zou zijn op de toevoeging, hetgeen nogmaals door verweerder bevestigd is in zijn email van 18 april 2019

5.3    Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 16. De raad is van oordeel dat verweerder aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar en in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit, zoals vastgelegd in artikel 10a lid 1 en sub d Advocatenwet, heeft gehandeld.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door te handelen in strijd met gedragsregel 16. De raad acht in dezen een waarschuwing een passende maatregel.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek en A.A.M. Schutte, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2021.

Griffier    Voorzitter