ECLI:NL:TADRSHE:2021:37 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-158/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:37
Datum uitspraak: 22-02-2021
Datum publicatie: 15-03-2021
Zaaknummer(s): 20-158/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft niet naar behoren met klager gecommuniceerd en heeft de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd door slechts vier brieven te schrijven en geen kort geding op te starten.   Van dit handelen moet verweerder een serieus tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. In het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden aan de zijde van verweerder, ziet de raad aanleiding om te volstaan met te volstaan met oplegging van een waarschuwing. Proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 22 februari 2021

in de zaak 20-158/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij tussenbeslissing van 31 augustus 2020 heeft de raad de zaak terugverwezen naar de deken met het verzoek het onderzoek naar de klacht en de daarmee samenhangende feiten te hervatten en de raad vervolgens schriftelijk over de uitkomsten van het onderzoek te informeren. De raad heeft de behandeling van de zaak in afwachting van ontvangst van de schriftelijke onderzoeksresultaten van de deken voor onbepaalde tijd en iedere verdere beslissing aangehouden.

1.2    Bij e-mail van 10 september 2020 heeft de deken op de tussenbeslissing gereageerd.

1.3    In de brief van de deken, in samenhang met het door de deken doorgezonden dossier en de nagekomen stukken, heeft de raad aanleiding gezien om partijen op te roepen voor een mondelinge behandeling.

1.4    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 december 2020. Daarbij was klager, vergezeld van zijn echtgenote, aanwezig. Verweerder is niet verschenen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager heeft zich in februari 2018 tot verweerder gewend voor rechtsbijstand in een geschil met de buren. Verweerder heeft klager geadviseerd om bewijs te verzamelen van de door klager en zijn echtgenote ervaren geluidsoverlast. Klager en zijn echtgenote hebben vervolgens bewijs verzameld in de vorm van audio-opnamen en geluidsmetingen.

2.3    Bij brief d.d. 25 juli 2018 heeft verweerder klagers buren gesommeerd om de geluidsoverlast te staken, bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen zouden worden getroffen.

2.4    Bij brief d.d. 26 oktober 2018 heeft verweerder de sommatie herhaald en een kort geding aangekondigd indien verbetering van de situatie zou uitblijven.

2.5    Bij brief d.d. 22 januari 2019 heeft verweerder klagers buren bericht dat klager en zijn echtgenote al enige tijd geen overlast hadden ervaren, hetgeen werd gewaardeerd.

2.6    In mei 2019 heeft verweerder klagers buren schriftelijk bericht dat zij kennelijk weer waren vervallen in hun oude gedrag, nu wederom sprake was van structurele geluidsoverlast. Verweerder heeft klagers buren opnieuw gesommeerd tot het staken van de geluidsoverlast, bij gebreke waarvan zonder nadere aankondiging tot dagvaarding zou worden overgegaan.

2.7    Op 5 juli 2019 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat tot dagvaarding kon worden overgegaan.

2.8    Op 27 september 2019 heeft verweerder klager geadviseerd om een second opinion te vragen aan een andere advocaat die beter thuis was in de materie.

2.9    Klager heeft vervolgens geprobeerd om een andere advocaat te vinden.

2.10    Gedurende de periode dat klager door verweerder werd bijgestaan heeft klager 66 keer vergeefs telefonisch contact gezocht met verweerder, die aan de terugbelverzoeken van klager geen gevolg heeft gegeven.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij:

    1.     niet naar behoren met klager heeft gecommuniceerd;

    2.    de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd door slechts vier brieven te schrijven, geen kort geding op te starten en verder niets voor klager te doen.  

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5     BEOORDELING

5.1    De klacht ziet op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2    De raad overweegt voorts dat de advocaat belangrijke afspraken en gezamenlijk genomen beslissingen over het al dan niet nemen van rechtsmaatregelen schriftelijk dient vast te leggen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.

5.3    De klachtonderdelen 1 en 2 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerder heeft de klacht, dat hij niet naar behoren met klager heeft gecommuniceerd, onder verwijzing naar de door verweerder vervaardigde urenspecificatie weersproken. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij regelmatig met klager telefonisch contact heeft gehad en klager tevens verscheidene malen op kantoor heeft gesproken. Klager heeft ter zitting van de raad zijn klacht over de gebrekkige communicatie nader geconcretiseerd. In dit verband heeft klager gesteld dat hij verweerder 66 maal vergeefs heeft gebeld en dat verweerder niet terugbelde. Verweerder, die niet ter zitting is verschenen, heeft deze stelling niet nader weersproken, zodat de raad dit door klager gestelde feit tot de vaststaande feiten rekent.  De raad stelt op grond van het voorgaande vast dat verweerder is tekortgeschoten in de communicatie met klager. 

5.4    Klager verwijt verweerder voorts dat hij de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd door slechts vier brieven te schrijven, geen kort geding op te starten en verder niets voor klager te doen.  Verweerder heeft gesteld dat hij aan klager heeft medegedeeld dat hij van mening was dat het aanhangig maken van een kort geding jegens de buren een geringe kans van slagen zou hebben, onder meer omdat controle op het naleven van een eventuele veroordeling vrijwel ondoenlijk is. Klager heeft deze weergave van verweerder betwist en uit de overgelegde stukken blijkt ook niet van een dergelijk negatief procesadvies. Wel blijkt uit het dossier dat klager op advies van verweerder bewijsmateriaal heeft verzameld, onder andere in de vorm van geluidsmetingen, en dat verweerder herhaaldelijk in de door hem aan de wederpartij verzonden sommatiebrieven een gerechtelijke procedure heeft aangekondigd. De raad acht goed voorstelbaar dat aldus bij klager de indruk is ontstaan dat jegens de buren een gerechtelijke procedure aanhangig zou worden gemaakt. Indien en voor zover verweerder van oordeel was dat een dergelijke procedure geen of een te geringe kans van slagen zou hebben, had het op zijn weg gelegen om dit duidelijk met klager te bespreken en schriftelijk vast te leggen. Dat verweerder het beweerdelijk door hem gegeven advies over de (on)mogelijkheden en kans van slagen schriftelijk heeft vastgelegd is niet gebleken. Dat niet kan worden vastgesteld wat is besproken over de te volgen strategie en de kans van slagen moet dan ook voor verweerders rekening komen.

5.5    De raad is van oordeel dat verweerder klager veel te weinig heeft meegenomen in de strategie die hij kennelijk voor ogen had. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder de zaak voorts onvoldoende voortvarend aangepakt door in de correspondentie meerdere malen de gerechtelijke procedure ter sprake te brengen, doch deze feitelijk niet aanhangig te maken. De raad is van oordeel dat klager meer concrete actie van verweerder mocht verwachten dan het verzenden van een viertal brieven.

5.6    De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder niet naar behoren heeft gecommuniceerd met klager en niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft niet naar behoren gecommuniceerd met klager en heeft niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Van dit handelen moet verweerder een serieus tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. In het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden aan de zijde van verweerder, ziet de raad aanleiding om te volstaan met oplegging van een waarschuwing.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. S.H.L Baggel, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok en M.M.C. van de Ven, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2021.

Griffier    Voorzitter