ECLI:NL:TADRSHE:2021:139 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-481/DB/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:139
Datum uitspraak: 23-07-2021
Datum publicatie: 26-07-2021
Zaaknummer(s): 21-481/DB/GLD
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat in hoedanigheid van tuchtrechter. Klager klaagt over de wijze waarop verweerder in zijn hoedanigheid van lid-advocaat van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden is omgegaan met het door klagers tegen de voorzittersbeslissing d.d. 3 september 2018 ingestelde verzet. Het tuchtrecht is echter niet bedoeld om het werk van een (andere) tuchtrechter te beoordelen. Een dergelijke klacht zal om die reden dan ook niet snel gegrond zijn. Dat zou alleen het geval kunnen zijn in zeer in het oog springende gevallen, zoals bij het aannemen van steekpenningen. Daarvan is in dit geval echter geen sprake. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 23 juli 2021

in de zaak 21-481/DB/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerder

Klagers hebben bij webformulier d.d. 10 januari 2021, aangevuld bij e-mailberichten d.d. 25 januari en 24 februari 2021 over verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland, hierna: “de deken”. Bij brief d.d. 17 mei 2021 heeft de deken het hof van discipline verzocht om verwijzing van de klachten naar een raad van discipline in een ander ressort voor behandeling.  

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het hof van discipline d.d. 28 mei 2021 waarbij de plaatsvervangend voorzitter van het hof van discipline voor de behandeling van de klacht heeft aangewezen de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van 17 mei 2021 met kenmerk K21/11, van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken en van het nagekomen e-mailbericht met bijlage van klagers d.d. 23 juni 2021.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    In januari 2018 hebben klagers een klacht ingediend over mr. X bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland. De klacht is doorgezonden aan de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Bij beslissing d.d. 3 september 2018 (kenmerk 18-498/AL/NN) heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Op 23 september 2018 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.2    Het verzet is behandeld ter zitting van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden d.d. 21 augustus 2020. Verweerder is lid-advocaat van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Verweerder was als lid-advocaat bij de behandeling van de zaak betrokken en als zodanig aanwezig ter zitting d.d. 21 augustus 2020.

1.3    Bij beslissing d.d. 2 november 2020 (kenmerk 18-498/AL/NN) heeft de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden het verzet ongegrond verklaard.

1.4    Klagers hebben bij webformulier d.d. 10 januari 2021, aangevuld bij e-mailberichten d.d. 18 januari en 21 februari 2021 over verweerder een klacht ingediend bij de deken. Klagers hebben eveneens geklaagd over mr. V, die naast verweerder als lid-advocaat betrokken was bij de behandeling van het door klagers ingestelde verzet.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

Verweerder heeft onvoldoende kennis genomen van het verzetschrift. Verweerder heeft gelogen, heeft documenten achtergehouden, heeft vaststaande feiten niet in de beslissing genoemd, heeft onjuiste feiten in de beslissingen genoemd en heeft gehandeld in strijd met wettelijke bepalingen en/of fundamentele rechtsbeginselen (integriteit, onpartijdigheid, openbaarheid, hoor en wederhoor en de motiveringsplicht) dan wel is hieraan medeplichtig. Hierdoor is ernstig nadeel toegebracht aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak of het in haar te stellen vertrouwen. Verweerder heeft al dan niet bewust zijn naam verbonden aan de bestreden beslissing d.d. 2 november 2020 en is daardoor hiervoor mede verantwoordelijk.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals hier in die van lid-advocaat van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.2        De voorzitter overweegt als volgt. Klager klaagt over de wijze waarop verweerder in zijn hoedanigheid van lid-advocaat van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden is omgegaan met het door klagers tegen de voorzittersbeslissing d.d. 3 september 2018 ingestelde verzet. Het tuchtrecht is echter niet bedoeld om het werk van een (andere) tuchtrechter te beoordelen. Een dergelijke klacht zal om die reden dan ook niet snel gegrond zijn. Dat zou alleen het geval kunnen zijn in zeer in het oog springende gevallen, zoals bij het aannemen van steekpenningen. Daarvan is in dit geval echter geen sprake. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

5    BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2021.

Griffier                              Voorzitter