ECLI:NL:TADRSHE:2021:130 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-047/DB/OB/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:130
Datum uitspraak: 12-07-2021
Datum publicatie: 13-07-2021
Zaaknummer(s): 21-047/DB/OB/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Gedragingen in strafzaken
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Gelet op het dossier en hetgeen ter zitting is verklaard is de raad van oordeel dat is komen vast te staan dat verweerster tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en het vertrouwen in de advocatuur en in haar eigen beroepsuitoefening heeft geschaad. De raad acht op basis van de overgelegde stukken namelijk voldoende aannemelijk dat verweerster (te) kort voor het politieverhoor alcohol heeft genuttigd. Op basis van de overgelegde stukken is naar het oordeel van de raad voldoende aannemelijk geworden dat het alcoholgebruik invloed heeft gehad op verweersters optreden, nu de verbalisanten in het door de deken overgelegde ambtsedig opgemaakte proces-verbaal hebben verklaard dat verweerster gedurende het verhoor meerdere malen in slaap is gevallen, dat zij zich vreemd gedroeg en naar alcohol rook. Daarmee heeft verweerster gehandeld in strijd met de gedragsregels 1 en 12 en met de kernwaarden deskundigheid en integriteit zoals die zijn vastgelegd in artikel 10a van de Advocatenwet. Dekenbezwaar gegrond. Mede gelet op het feit dat verweerster reeds eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld is de raad van oordeel dat een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk van één week passend en geboden is.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 12 juli 2021

in de zaak 21-047/DB/OB/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

deken

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 18 januari 2021 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een bezwaar met kenmerk 48|20|210K ingediend over verweerster.

1.2    Het bezwaar van de deken is behandeld op de zitting van de raad van 31 mei 2021. Daarbij waren de deken, mw. X., adjunct-secretaris van het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde klachtdossier met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerster had op 14 februari 2020 (straf-) piketdienst en verleende in dat kader rechtsbijstand aan verdachte de heer S.

2.3    De heer S is op zondag 16 februari 2020 door de politie verhoord en bij dit politieverhoor is verweerster aanwezig geweest. In het op 16 februari 2020 door verbalisanten VD en J ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van bevindingen is vermeld dat de medewerkers van de ontvangstbalie in de hal van het politiebureau voorafgaand aan het verhoor de indruk hadden gekregen dat verweerster onder invloed van alcohol was en dat zij zich vreemd gedroeg.

2.4    Het verhoor is om 11.30 uur begonnen en is om 12.55 uur beëindigd. Van het verhoor is ambtsedig proces-verbaal opgemaakt door verbalisanten VD en J, die – onder meer – het volgende hebben gerelateerd:

    “(…) Wij zagen dat zij ten tijde van het verhoor in een voorovergebogen houding met haar armen op tafel lag en dat haar hoofd meerdere malen voorover viel en daarbij haar ogen dichtvielen. Ik, verbalisant [J] maakte een opmerking naar de advocaat of zij een zware ochtend had. Daarbij hoorden wij dat zij opmerkte dat zij zeer weinig geslapen had de afgelopen nachten en erg moe was. Wij hoorden dat ze opmerkte dat het wel goed zou komen.   

    Toen wij het verhoor verder afnamen herhaalde het bovenstaande zich waardoor ik, verbalisant [VD], besloot om deze situatie te overleggen met de hulpofficier [W]. Daarop volgde een gesprek van advocaat [verweerster], [W] en mij verbalisant [VD]. Daarbij heb ik [VD] aan de advocaat medegedeeld dat ik haar niet in staat achtte om haar cliënt op een professionele wijze bij te staan.”

2.5    In het op 16 februari 2020 door verbalisanten VD en J ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van bevindingen is vermeld dat de hulpofficier van justitie W aan verweerster heeft medegedeeld dat hij meende alcohol te ruiken, waarop verweerster ontkennend heeft gereageerd.

2.6    De verbalisanten hebben de heer S aangeboden om een andere advocaat te benaderen voor verdere bijstand tijdens het verhoor. De heer S wilde dat niet, heeft de verklaring zonder bijstand van een advocaat ondertekend en is heengezonden.

2.7    In het op 22 oktober 2020 door verbalisanten K, E en A ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van bevindingen is vermeld dat verweerster in de middag van 16 februari 2020 vanuit haar nabij het politiebureau geparkeerde auto telefonisch contact heeft opgenomen met verbalisant K. Omdat verweerster geëmotioneerd was en naar de inschatting van verbalisanten K en E niet in staat was om haar auto te besturen zijn zij verweerster bij haar auto gaan ophalen. Bij verweersters auto aangekomen constateerden de verbalisanten dat verweerster hevig geëmotioneerd was, naar alcohol rook en dat er in de auto een lege wijnfles lag. De verbalisanten hebben verweerster te voet begeleid naar het bureau waarbij zij constateerden dat verweerster meerdere malen haar oriëntatie verloor. Verweerster heeft aangeboden een alcoholtest te ondergaan. Tussen 15.05 uur en 15.13 uur heeft een vrijwillige alcoholtest plaatsgevonden, waaruit een promillage van 990 ug/l bleek. Verweerster heeft daarop verklaard dat zij die nacht vier glazen wijn had gedronken en dat zij niet had verwacht dat de alcohol nog in haar lichaam zou zitten. Verweerster is van het politiebureau opgehaald door een vriendin.

2.8    Verweerster heeft op 18 februari 2020 haar huisarts geconsulteerd en is met haar echtgenoot in therapie gegaan.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1. heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij als advocaat behoort te betrachten ten opzichte van haar cliënt, wiens belangen zij als zodanig behartigt of behoort te behartigen;

2. in strijd met de gedragsregels 1 en 12 heeft gehandeld.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft de feitelijke grondslag van het bezwaar van de deken grotendeels erkend. Voor zover verweerster verweer heeft gevoerd, zal de raad hierna, waar nodig, op dat verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Het dekenbezwaar heeft betrekking op de kernwaarden deskundigheid en integriteit zoals die zijn vastgelegd in artikel 10a van de Advocatenwet.

5.2    De raad overweegt dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Dat brengt voor een advocaat een zware verantwoordelijkheid mee om met zijn opdracht, privileges en bevoegdheden op zeer zorgvuldige wijze om te gaan. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur of zijn beroepsuitoefening wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen en de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden. 

5.3    Gelet op het dossier en hetgeen ter zitting is verklaard is de raad van oordeel dat is komen vast te staan dat verweerster tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en het vertrouwen in de advocatuur en in haar eigen beroepsuitoefening heeft geschaad. De raad acht op basis van de overgelegde stukken namelijk voldoende aannemelijk dat verweerster (te) kort voor het politieverhoor alcohol heeft genuttigd. Enerzijds is het nuttigen van alcohol door een advocaat een privé aangelegenheid die in beginsel niet valt onder tuchtrechtelijke controle. Anderzijds vloeit uit voormelde maatstaven voort dat het optreden door een advocaat niet op enigerlei wijze op negatieve wijze mag worden beïnvloed door alcoholgebruik (in welke mate dan ook) en dat een advocaat aldus ook dient te voorkomen dat hij op enigerlei wijze onder invloed van alcohol staat of handelt op het moment dat hij rechtsbijstand verleent.

5.4    Op basis van de overgelegde stukken is naar het oordeel van de raad voldoende aannemelijk geworden dat het alcoholgebruik invloed heeft gehad op verweersters optreden, nu de verbalisanten in het door de deken overgelegde ambtsedig opgemaakte proces-verbaal hebben verklaard dat verweerster gedurende het verhoor meerdere malen in slaap is gevallen, dat zij zich vreemd gedroeg en naar alcohol rook. Daarmee heeft verweerster gehandeld in strijd met de gedragsregels 1 en 12 en met de kernwaarden deskundigheid en integriteit zoals die zijn vastgelegd in artikel 10a van de Advocatenwet.

5.5    Het dekenbezwaar is op grond van het voorgaande in beide onderdelen gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Op grond van het voorgaande heeft verweerster met haar handelen door schending van genoemde regels niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Verweersters handelen heeft het vertrouwen in de advocatuur en haar eigen beroepsuitoefening geschaad. Mede gelet op het feit dat verweerster reeds eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld is de raad van oordeel dat een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk passend en geboden is.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

    a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

    b) € 500,- kosten van de Staat.

7.2    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer..

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van één week op;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

-        stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

-        veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;

- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot 2 jaar.

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. M. Callemeijn en W.A.A.J. Fick-Nolet, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021.

  Griffier    Voorzitter