ECLI:NL:TADRSHE:2021:123 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-466/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:123
Datum uitspraak: 06-07-2021
Datum publicatie: 07-07-2021
Zaaknummer(s): 21-466/DB/LI
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klaagster stelt dat zij, in haar hoedanigheid van derde, door de wijze waarop verweerder is opgetreden bij de behandeling van een of meer dossiers van B, in haar belangen is geschaad. Verweerder heeft met een beroep op de op hem rustende geheimhoudingsplicht naar voren gebracht dat hij over zijn bijstand aan B niets kan verklaren. De voorzitter stelt vast dat klaagster de klacht niet met concrete feiten en omstandigheden heeft toegelicht en onderbouwd en dat enig (begin van) bewijs van de juistheid van klaagsters stellingen ontbreekt. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 6 juli 2021

in de zaak 21-466/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 27 mei 2021 met kenmerk K21-010, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 18 december 2020 is klaagsters partner, de heer B (hierna: “B”), overleden. Verweerder heeft B bijgestaan als advocaat.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft, zonder dat klaagster hiervan op de hoogte was, contracten opgemaakt voor de inmiddels overleden partner van klaagster, waarin klaagster als borg werd genoemd en waarin haar handtekening was vervalst.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Vast staat dat tussen klaagster en verweerder geen advocaat-cliënt relatie heeft bestaan en dat verweerder evenmin de advocaat van klaagsters wederpartij is. Klaagster stelt dat zij, in haar hoedanigheid van derde, door de wijze waarop verweerder is opgetreden bij de behandeling van een of meer dossiers van B, in haar belangen is geschaad. Verweerder heeft met een beroep op de op hem rustende geheimhoudingsplicht naar voren gebracht dat hij over zijn bijstand aan B niets kan verklaren.

4.2    De voorzitter overweegt dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. De voorzitter stelt vast dat klaagster de klacht niet met concrete feiten en omstandigheden heeft toegelicht en onderbouwd en dat enig (begin van) bewijs van de juistheid van klaagsters stellingen ontbreekt.

4.3    De voorzitter heeft op basis van de overgelegde stukken niet kunnen vaststellen dat sprake is van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerder. Gelet op het voorgaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

5    BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2021.

Griffier                 Voorzitter