ECLI:NL:TADRSHE:2021:110 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-977/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:110
Datum uitspraak: 21-06-2021
Datum publicatie: 22-06-2021
Zaaknummer(s): 20-977/DB/LI
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Het verwijt dat verweerder de opdracht niet heeft uitgevoerd is onterecht. Verweerder heeft klager verzocht om (bewijs)stukken aan te leveren. Omdat klager de benodigde (bewijs)stukken niet heeft aangeleverd, heeft verweerder klagers zaak niet (verder) in behandeling kunnen nemen. Hiervan kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat verweerder zich gedurende plus minus 12 uur kosteloos voor klager heeft ingespannen. Duidelijk is dat verweerder klager heeft willen helpen maar dat klager verweerder daartoe niet in staat heeft gesteld. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerder is geenszins gebleken. De klacht is ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 21 juni 2021

in de zaak 20-977/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 20 januari 2020 heeft klager middels het invullen van een webformulier bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 9 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-100 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 april 2021. Daarbij was verweerder aanwezig. Klager is met bericht d.d. 20 april 2021 niet verschenen.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.   

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager heeft zich gewend tot verweerder nadat door de gemeente afwijzend was gereageerd op een door klager ingediende aanvraag voor een bijstandskuitkering.

2.3    Op 9 mei 2019 heeft een eerste bespreking tussen klager en verweerder plaatsgevonden op verweerders kantoor. Verweerder heeft klager verzocht om stukken, waaronder de door klager ingediende aanvragen, correspondentie met de gemeente en de afwijzende beschikkingen. Klager en verweerder hebben afgesproken dat verweerder eerst een toevoegingsaanvraag zou indienen zodra klager de benodigde stukken aan verweerder had overhandigd en duidelijk was dat verweerder daadwerkelijk iets voor klager zou kunnen betekenen. Klager en verweerder hebben ter plekke een overeenkomst van opdracht gesloten en ondertekend.

2.4    Vervolgens hebben nog drie besprekingen en diverse telefoongesprekken tussen klager en verweerder plaatsgevonden. Klager heeft aan verweerder stukken overhandigd, maar die stukken waren niet relevant. Verweerder heeft aan klager kenbaar gemaakt dat hij bij gebreke van de benodigde stukken niets voor klager kon betekenen.

2.5    Op 17 juli en 19 augustus 2019 heeft verweerder de gemeente aangeschreven met een verzoek om informatie. Op die brieven heeft de gemeente niet gereageerd.

2.6    Bij e-mail d.d. 2 december 2019 heeft verweerder klager als volgt bericht:

    “(…) Ik heb u al meermaals uitgelegd dat ik op basis van de huidige stukken die u heeft overgelegd, absoluut geen procedure kan starten omdat dit kansloos is en er geen stukken voorhanden zijn op basis waarvan een procedure kan worden begonnen. (…)”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij:

de door klager verstrekte opdracht niet heeft uitgevoerd.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat de klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2        Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt naar het oordeel van de raad dat verweerder klager heeft verzocht om (bewijs)stukken aan te leveren. Omdat klager de benodigde (bewijs)stukken niet heeft aangeleverd, heeft verweerder klagers zaak niet (verder) in behandeling kunnen nemen. Hiervan kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het is de taak van een advocaat om de cliënt naar behoren te adviseren over de kans van slagen en de (on)mogelijkheden in een zaak. Toen klager niet in staat bleek om de benodigde (bewijs)stukken te overleggen heeft verweerder aan klager uitgelegd dat en waarom er geen succesvolle procedure tegen de gemeente kon worden gestart en dit was ook zijn taak. Indien klager het niet met dat advies of die aanpak eens was, kon hij zich tot een andere advocaat wenden.

5.3    Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat verweerder zich gedurende plus minus 12 uur kosteloos voor klager heeft ingespannen. Duidelijk is dat verweerder klager heeft willen helpen maar dat klager verweerder daartoe niet in staat heeft gesteld. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerder is geenszins gebleken. De klacht is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.  

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel en E.J.M. Rosier, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2021.

Griffier    Voorzitter