ECLI:NL:TADRSHE:2021:10 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-199/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2021:10
Datum uitspraak: 11-01-2021
Datum publicatie: 13-01-2021
Zaaknummer(s): 20-199/DB/OB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit van de dienstverlening. Klachtonderdelen 1, 2 en 3 niet-ontvankelijk op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet. Het vierde klachtonderdeel is wel ontvankelijk, maar ongegrond. Dat ten gevolge van een misverstand over het adres van de heer C de deurwaarder in eerste instantie aan een onjuist adres heeft betekend is ongelukkig, maar de raad heeft niet kunnen vaststellen dat deze fout het gevolg is geweest van onzorgvuldig handelen of een onjuiste instructie van verweerder. Klacht deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 11 januari 2021

in de zaak 20-199/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief d.d. 29 januari 2019, ontvangen op 30 januari 2019, heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 17 maart 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|19|007K van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 november 2020. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster had een vordering op de heer C. Klaagster heeft conservatoir beslag gelegd op de woning van de heer C en heeft de heer C gedagvaard om te verschijnen bij de rechtbank Oost-Brabant. In deze procedure is klaagster bijgestaan door mr. Z, advocaat. Bij eindvonnis d.d. 6 augustus 2014 is klaagsters vordering van € 25.000,-- in hoofdsom, te vermeerderen met rente vanaf 3 mei 2013 en kosten, toegewezen. De heer C heeft op 8 oktober 2014 hoger beroep ingesteld.

2.3    Verweerder is klaagster met ingang van 14 oktober 2014 gaan bijstaan. De heer C heeft in kort geding de schorsing van executie van het vonnis gevorderd. In deze procedure is klaagster bijgestaan door verweerder. De zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2014. Bij vonnis d.d. 17 december 2014 is de gevorderde schorsing van de executie toegewezen.

2.4    Verweerder heeft klaagster voorts bijgestaan in de door wederpartij aanhangig gemaakte appelprocedure. Op 2 maart 2015 heeft verweerder namens klaagster een memorie van antwoord ingediend. Bij arrest van 19 juli 2016 heeft het hof het vonnis, ook voor wat betreft de aanvangsdatum van de rente, bekrachtigd. Verweerder heeft klaagster geadviseerd te wachten met executie totdat het arrest onherroepelijk was.

2.5    Verweerder heeft de deurwaarder opdracht gegeven om tot executie over te gaan. Als gevolg van een misverstand over het adres van de heer C heeft de deurwaarder in 2016 op een onjuist adres betekend. In 2018 heeft alsnog aan het juiste adres betekening plaatsgevonden. Op 5 september 2018 heeft de deurwaarder executoriaal beslag gelegd op de roerende zaken (huisraad) van de heer C, die zich bevonden op de werkelijk verblijfplaats van de heer C en niet op het adres waar hij formeel stond ingeschreven. Op 10 september 2018 heeft de deurwaarder aangezegd dat de openbare verkoop zou plaatsvinden op 12 oktober 2018. De deurwaarder heeft op 9 oktober 2018 een deelbetaling ontvangen en heeft klaagster gevraagd of zij de openbare verkoop, gezien de daarmee samenhangende kosten, wel wilde doorzetten. Klaagster heeft daarop niet gereageerd, waarna de deurwaarder heeft besloten om de openbare verkoop af te blazen.

2.6    Klaagster heeft meerdere malen aan verweerder kenbaar gemaakt dat zij ontevreden was over diens optreden, waarna verweerder zich eind 2018 als advocaat van klaagster heeft teruggetrokken.

2.7    Bij brief d.d. 29 januari 2019, ontvangen op 30 januari 2019, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. De deken heeft klaagster geadviseerd om eerst de interne klachtenregeling van verweerders kantoor te benutten. Bij brief d.d. 22 februari 2019 heeft verweerder gereageerd. Klaagster heeft vervolgens aan de deken kenbaar gemaakt dat zij de klachtprocedure bij de deken wilde voortzetten.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij:

1.    onvoldoende tijd, zorg en aandacht heeft besteed aan de voor klaagster behandelde dossiers aangaande het kort geding en het hoger beroep in de bodemzaak,

2.    onvoldoende heeft gedaan met de informatie die klaagster hem heeft aangedragen voor de behandeling van de beide dossiers,

3.    diverse fouten heeft gemaakt bij de behandeling van de dossiers,

4.    de deurwaarder onjuist heeft geïnstrueerd bij de executie van het vonnis, meer specifiek bij de beslaglegging op de inboedel/huisraad van de wederpartij.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De raad stelt voorop dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënte te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter daarbij rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2    Klachtonderdelen 1 , 2 en 3

De klachtonderdelen 1, 2 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De raad overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

5.3    Klaagster heeft zich bij brief d.d. 29 januari 2019 met een klacht over verweerder tot de deken gewend. Vast staat dat verweerder klaagster heeft bijgestaan vanaf 14 oktober 2014, dat hij op 2 maart 2015 namens klaagster een memorie van antwoord heeft ingediend en dat het hof bij arrest van 19 juli 2016 het vonnis, ook voor wat betreft de aanvangsdatum van de rente, heeft bekrachtigd. Geconcludeerd moet worden dat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 zien op verweerders optreden van voor 29 januari 2016, zodat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk moeten worden verklaard vanwege het verstrijken van de in voormeld artikel bedoelde verjaringstermijn. Dat klaagster niet eerder bij de deken een klacht kon indienen acht de raad niet aannemelijk.

5.4    Klachtonderdeel 4

Klachtonderdeel 4 ziet op de executie van het arrest d.d. 19 juli 2016 en heeft aldus betrekking op verweerders optreden vanaf laatstgenoemde datum, zodat klaagster wel kan worden ontvangen in dit onderdeel van de klacht. De raad overweegt als volgt. Dat ten gevolge van een misverstand over het adres van de heer C de deurwaarder in eerste instantie aan een onjuist adres heeft betekend is ongelukkig, maar de raad heeft niet kunnen vaststellen dat deze fout het gevolg is geweest van onzorgvuldig handelen of een onjuiste instructie van verweerder. De raad leidt uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht voorts af dat de deurwaarder zelf, en niet op verzoek van verweerder, heeft besloten de aangezegde openbare verkoop geen doorgang te laten vinden. Verweerder kan voor die beslissing van de deurwaarder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden. De raad is kortom van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de deurwaarder onjuist heeft geïnstrueerd bij de executie van het vonnis. Klachtonderdeel 4 is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 3, met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk;

-    verklaart klachtonderdeel 4 ontvankelijk en ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2021.

Griffier    Voorzitter