ECLI:NL:TADRSGR:2021:84 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-182/DH/RO/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:84
Datum uitspraak: 06-04-2021
Datum publicatie: 21-05-2021
Zaaknummer(s): 21-182/DH/RO/D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen:
  • Voorwaardelijke schorsing
  • Onvoorwaardelijke schorsing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Dit dossier getuigt er andermaal van dat verweerster onvoldoende voortvarend en adequaat optreedt in zaken die zij in behandeling heeft genomen. Verweerster laat cliënten aan hun lot over en benadeelt cliënten daarmee. Dat blijkt niet alleen uit dit dossier, maar ook uit eerdere zaken waarin de raad vanwege vergelijkbare verwijten aan verweerster maatregelen heeft opgelegd. Verweerster heeft ook niet gereageerd op vragen van de deken en niet voldaan aan formele verplichtingen die rusten op een advocaat. De eerdere klachten hebben echter niet geleid tot verbetering. Het nalaten van verweerster raakt aan de kernwaarden kwaliteit, integriteit en deskundigheid. Verweerster heeft tijdens de behandeling van klachtzaak 20-663/DH/RO, waarin de raad op 29 maart 2021 uitspraak heeft gedaan, meegedeeld dat zij een moeilijke periode achter de rug had en dat zij haar praktijkvoering probeerde te verbeteren door middel van intervisie en coaching. De mededeling van verweerster dat het wat beter ging met haar en dat zij bezig was om haar praktijkvoering te verbeteren heeft ertoe bijgedragen dat de raad in zaak 20-663/DH/RO een geheel voorwaardelijke schorsing heeft opgelegd, waarvan verweerster de consequenties slechts voelt als zij zich in de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan onbetamelijk handelen. De handelwijze van verweerster in deze zaak geeft er echter geen blijk van dat verweerster serieus werk maakt van de verbetering van haar praktijkvoering. Schorsing in de uitvoering van de praktijk voor de duur van zesentwintig weken, waarvan dertien voorwaardelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 april 2021 in de zaak 21-182/DH/RO/D naar aanleiding van de klacht van:

de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam

de deken

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 24 februari 2021 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een bezwaar ingediend over verweerster.

1.2    Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 15 maart 2021. Daarbij was de deken aanwezig. Verweerster is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van het dekenbezwaar met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de zitting, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerster is beëdigd op 11 mei 2007. Op 13 januari 2012 heeft verweerster haar stageverklaring ontvangen.

2.3    Mevrouw H is cliënte van verweerster.

2.4    Op 27 april 2020 heeft mevrouw H aan verweerster een e-mail gestuurd, waarin zij heeft gevraagd om advies over, zakelijk weergegeven, de omgang van haar ex-man met hun dochter.

2.5    In een e-mail van 30 juni 2020 heeft de ambulant begeleider van mevrouw H het volgende aan verweerster geschreven:

“(…) Reden waarom ik mail is omdat ik bij weer bij [mevrouw H] ben geweest. Zij vraagt zich af wanneer de zaak van haar en haar ex-man voor gaat komen. Kunt u dit zeggen of wellicht waar dat van af hangt. (…)”

2.6    Op 10 september 2020 heeft deze ambulant begeleider het volgende geschreven aan verweerster:

“Ondertussen is het maanden geleden dat [mevrouw H] het ouderschapsplan naar u toestuurde. Zij is uiteraard erg benieuwd of er iets is gebeurd met haar zaak. De gang van zaken nu is dusdanig dat het een vechtscheiding genoemd kan worden wat nadelig is voor haar dochter. Ook ondervindt zij zelf veel last van het gedrag van vader.

Graag verneemt zij hoe ver het is met haar zaak. Als begeleider vind ik die informatie ook erg belangrijk omdat er nu eigenlijk niets wetmatigs is om op te kunnen beroepen met betrekking tot het gedrag van vader.”

2.7    Op 21 september 2020 heeft deze ambulant begeleider het volgende geschreven aan verweerster:

“Op 10 september stuurde ik u een email namens [mevrouw H]. Nu heeft zij nog een vraag. Zij heeft het aangepaste ouderschapsplan opgestuurd naar u toegestuurd. Hoe is het vervolg daarvan? Het lijkt mij vanzelfsprekend dat het ouderschapsplan wat naar de Rechtbank gaat nog een keer gelezen kan worden voor akkoord. Verder is het zo dat zij vader uit de voogdij wil, ook hier zou zij u graag over spreken.”

2.8    Op of omstreeks 21 december 2020 hebben een gezinswerker en deze ambulant begeleider, beiden betrokken bij mevrouw H en haar kind, contact opgenomen met de deken.

2.9    De gezinswerker heeft op 21 december 2020 het volgende aan de deken geschreven:

“(…) Mevrouw (…) (ambulant begeleider (…) Thuiszorg), betrokken bij jeugdige E.E (…), zijn bezig met een klacht omtrent het geen contact kunnen krijgen met [verweerster]. Vanuit team Jeugd en Gezin ben ik betrokken sinds begin 2020 bij moeder en jeugdige. Dit aangezien er vragen waren omtrent scheiding en ouderschapsplan. Waarbij al snel bleek dat vader middels zijn advocaat een ouderschapsplan op had laten stellen en deze middels moeders advocaat ([verweerster]) is gedeeld aan moeder. Het ouderschapsplan heb ik besproken met moeder, i.v.m. het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal. Waarna moeder haar op- en aanmerkingen hierop heeft aangegeven. Dit heeft moeder verstuurd naar haar advocaat. Hierop is er meerdere keren geprobeerd om contact te zoeken door [ambulant begeleider] en moeder zelf. Tevens heb ik vanuit team Jeugd en gezin tevens getracht om [verweerster] te benaderen om te vragen wat de stand van zaken is. Helaas heb ik nooit iets vernomen op mijn telefoontjes (gemiste oproepen) en op mijn ingesproken voicemail bericht bij mevrouw. In december heb ik het kantoor van [verweerster] gebeld en gevraagd om een terugbel verzoek. Deze is door het advocatenkantoor opgenomen en zouden ze door zetten naar mevrouw. Helaas heb ik hier tevens niets op vernomen. Dit is zeer spijtig en geeft geen duidelijkheid aan beide ouders en dus al helemaal niet aan de jeugdige. (…)”

2.10    De ambulant begeleider heeft de deken op 21 december 2020 het volgende laten weten:

“(…) Naast e-mailen hebben we ook meerdere malen geprobeerd het kantoor/[verweerster] telefonisch te bereiken. Dat was in ieder geval op de volgende datums:

25-06-2020: samen bij [mevrouw H] thuis gebeld naar advocaat zelf en het kantoor. Geen gehoor, voicemail ingesproken.

20-07-2020: Heb ik met [verweerster] gebeld, geen gehoor

18-09-2020: [mevrouw H] en ik hebben samen gebeld, geen gehoor

15-10-2020: Ik heb met het advocatenkantoor gebeld en contact gehad; gemeld dat het niet goed gaat, receptionist heeft toen een terugbelverzoek gemaakt voor de advocaat met melding SPOED.

23-11-2020: Gebeld met het advocatenkantoor en doorgegeven dat we een klacht indienen indien geen contact. Ook weer met advocaat zelf geprobeerd te bellen, geen gehoor.

En nog een paar vragen: Bij het zoeken naar een andere advocaat kwam de vraag hoeveel er van de toevoeging gebruikt is door de vorige advocaat, [verweerster]. Kun u dit zeggen? Ook kwam er het advies om u te verzoeken om een nieuwe advocaat toe te wijzen. Is dat mogelijk? In de praktijk blijkt het lastig om een andere advocaat te vinden voor iemand met toevoeging.

We zijn er ondertussen achter gekomen dat de zitting 17 februari om 10 uur is. [Mevrouw H] heeft de oproep op ons verzoek thuis gestuurd gekregen. Er is dus niet veel tijd meer om te zoeken en om een en ander door te nemen met de nieuwe advocaat. (…)”

2.11    Op 17 december 2020 hebben mevrouw H en de ambulant begeleider een klacht ingediend bij (het kantoor van) verweerster.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De deken verwijt verweerster dat zij gedurende lange tijd onbereikbaar is geweest voor een aantal van haar cliënten en vervolgens ook voor de deken. Inmiddels blijkt het een zich herhalend patroon te zijn geworden, volgens de deken.

3.2    Nadat de deken door de ambulant begeleider en de gezinswerker op de hoogte is gesteld heeft hij verweerster op 22 december 2020 gevraagd om een reactie. Omdat hij geen reactie kreeg heeft de deken op 20 januari 2021 gerappelleerd en kenbaar gemaakt dat hij overwoog om een dekenbezwaar in te dienen. Omdat verweerster opnieuw niet reageerde, heeft de deken haar laten weten dat hij zich genoodzaakt zag om voorbereidingen te treffen voor het indienen van een dekenbezwaar.

3.3    De deken stelt dat sprake is van een patroon van herhaalde onbereikbaarheid van verweerster in het recente verleden. Zo werden er in 2019 drie klachten, in 2020 één klacht en in 2021 één klacht ingediend tegen verweerster, die betrekking hadden op haar onbereikbaarheid. Daarnaast werd er in 2019 één signaal en werden er in 2020 twee signalen (waaronder in de kwestie van mevrouw H) afgegeven die zagen op haar onbereikbaarheid. Daarnaast bleek de deken bij de behandeling van deze klachten en signalen dat verweerster ook naar de deken toe in een aantal gevallen niet of onvoldoende reageerde.

3.4    De deken heeft er op gewezen dat de Raad van Discipline op 28 september 2020 de maatregel van berisping aan verweerster heeft opgelegd vanwege haar (gebrekkige) communicatie. Dit betrof de zaak met kenmerk 20-327/DH/RO. Daarnaast is bij de raad nog de klacht met kenmerk 20-663/DH/RO aanhangig. Deze klacht ziet ook op het traag of niet reageren door verweerster.

3.5    Verder heeft de deken nog het volgende gesteld ter onderbouwing van het bezwaar. Verweerster heeft op 16 november 2020 een uitnodiging voor het invullen van de Wwft uitvraag ontvangen. Zij heeft daar niet op gereageerd. Weliswaar behandelt verweerster zelf geen Wwft zaken, maar haar kantoorgenoot volgens zijn CCV-opgave 2019 wel. Om die reden heeft verweerster als kantoorverantwoordelijke de uitnodiging voor het invullen van de nadere vragen over de Wwft ontvangen. Op 22 december 2020 is aan verweerster een rappel gestuurd. Ook daar heeft zij tot op heden niet op gereageerd.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen het bezwaar geen verweer gevoerd.

5    BEOORDELING

5.1    Gelet op de onderbouwing van het bezwaar en het ontbreken van verweer zal de raad uitgaan van de juistheid van de stellingen van de deken. Dit betekent dat het bezwaar gegrond is.

    MAATREGEL

5.2    Dit dossier getuigt er andermaal van dat verweerster onvoldoende voortvarend en adequaat optreedt in zaken die zij in behandeling heeft genomen. Verweerster laat cliënten aan hun lot over en benadeelt cliënten daarmee. Dat blijkt niet alleen uit dit dossier, maar ook uit eerdere zaken waarin de raad vanwege vergelijkbare verwijten aan verweerster maatregelen heeft opgelegd. Verweerster heeft ook niet gereageerd op vragen van de deken en niet voldaan aan formele verplichtingen die rusten op een advocaat. De eerdere klachten hebben echter niet geleid tot verbetering. Het nalaten van verweerster raakt aan de kernwaarden kwaliteit, integriteit en deskundigheid.

5.3    Verweerster heeft tijdens de behandeling van klachtzaak 20-663/DH/RO, waarin de raad op 29 maart 2021 uitspraak heeft gedaan, meegedeeld dat zij een moeilijke periode achter de rug had en dat zij haar praktijkvoering probeerde te verbeteren door middel van intervisie en coaching. De mededeling van verweerster dat het wat beter ging met haar en dat zij bezig was om haar praktijkvoering te verbeteren heeft ertoe bijgedragen dat de raad in zaak 20-663/DH/RO een geheel voorwaardelijke schorsing heeft opgelegd, waarvan verweerster de consequenties slechts voelt als zij zich in de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan onbetamelijk handelen. De handelwijze van verweerster in deze zaak geeft er echter geen blijk van dat verweerster serieus werk maakt van de verbetering van haar praktijkvoering.

5.4    Alles overwegend acht de raad de zware maatregel van schorsing in de uitvoering van de praktijk voor de duur van zesentwintig weken, waarvan dertien voorwaardelijk, passend.

6    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

6.1    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster op grond van artikel 48ac lid 1  van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

6.2    Verweerster dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zesentwintig weken op;

-    bepaalt dat een gedeelte van deze maatregel, groot dertien weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

-     stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-     stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-     de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-     verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-     de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald 7.1.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2021.