ECLI:NL:TADRSGR:2021:62 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-997/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:62
Datum uitspraak: 10-02-2021
Datum publicatie: 14-04-2021
Zaaknummer(s): 20-997/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht ten de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond, vanwege onvoldoende onderbouwing.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 10 februari 2021 in de zaak 20-997/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 1 december 2020 met kenmerk R 2020/81 cij/gh, door de raad ontvangen op 3 december 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 21.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager was eigenaar van een woning. Klager had deze woning verhuurd aan mw. D.

1.2    Op 12 februari 2020 heeft verweerster in een e-mail aan klager kenbaar gemaakt dat zij optreedt voor mw. D in verband met het ontbreken van wederzijds goedvinden ten aanzien van de beëindiging van de huurovereenkomst.

1.3    Klager heeft de woning verkocht aan dhr. M. De koopovereenkomst is getekend op 25 februari 2020. De akte van levering is op 17 april 2020 gepasseerd.

1.4    Op 29 april 2020 heeft klager in een e-mail aan verweerster onder meer geschreven:

“Voor overige vragen, correspondentie etcetera verwijs ik u naar mijn eigen advocaat advocatenkantoor [mr. A]”

1.5    Op 30 april 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.6    Verweerster heeft bij e-mail van 4 mei 2020 gereageerd op de klacht. Zij heeft haar reactie ook aan klager gezonden.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

Verweerster blijft klager te pas en te onpas onder druk zetten en blijft op diverse manieren contact opnemen met klager. Klager heeft het vermoeden dat verweerster, mw. D en dhr. M gezamenlijk tegen klager optrekken. Verweerster blijft contact opnemen met klager ondanks dat klager haar erop heeft gewezen dat hij wordt bijgestaan door mr. A.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat 1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, 2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien 3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder 2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klager rust. Dat betekent in dit geval dat klager onder meer dient aan tonen dat verweerster hem te pas en te onpas heeft benaderd en onder druk heeft gezet en dat verweerster, mw. D en dhr. M gezamenlijk tegen klager optrekken. Voor dergelijk bewijs is de mening of het standpunt van klager op zichzelf niet zonder meer voldoende. Het is aan klager om de juistheid van zijn stellingen met schriftelijke stukken te onderbouwen.

4.3    De voorzitter merkt op dat uit de overgelegde stukken niet kan worden afgeleid hoe vaak verweerster klager heeft benaderd. Uit de stukken blijkt slechts dat verweerster klager op 12 februari 2020 een e-mailbericht heeft gezonden. Dat verweerster klager te pas en te onpas zou hebben benaderd en klager onder druk zou hebben gezet, kan de voorzitter dan ook niet vaststellen.

4.4    Dat verweerster, mw. D. en dhr. M gezamenlijk tegen klager optrekken, is de voorzitter op basis van de overgelegde stukken evenmin gebleken. Dit wordt bovendien door verweerster betwist.

4.5    De voorzitter kan ook niet vaststellen dat verweerster – in strijd met gedragsregel 25 – rechtstreeks contact met klager is blijven opnemen, terwijl zij wist dat hij door een advocaat werd bijgestaan. Klager heeft pas op 29 april 2020 voor het eerst te kennen gegeven dat hij door mr. A wordt bijgestaan. In de overgelegde stukken heeft de voorzitter geen e-mails van verweerster van na die datum aangetroffen, terwijl ook niet kan worden vastgesteld dat verweerster op andere wijze contact met klager heeft opgenomen na 29 april 2020.

4.6    Volledigheidshalve merkt de voorzitter op dat de e-mail van verweerster van 4 mei 2020 (reactie op klagers klacht) geen betrekking heeft op een zaak waarin klager door mr. A werd bijgestaan, nu klager zijn klacht tegen verweerster zelf heeft ingediend en daarbij kennelijk niet door mr. A wordt bijgestaan. Dat verweerster haar reactie op de klacht ook aan klager heeft gezonden, is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021.