ECLI:NL:TADRSGR:2021:5 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-306/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:5
Datum uitspraak: 11-01-2021
Datum publicatie: 15-01-2021
Zaaknummer(s): 20-306/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over het door verweerder aan een cliënt van klager verstrekken van correspondentie tussen beide advocaten. Tussen verweerder en de cliënt was (in ieder geval) sprake van een relatie vooruitlopend op een formele advocaat-cliëntrelatie. Ook dan is het tuchtrecht van toepassing. Verweerder diende zijn aanstaande cliënt dan ook te informeren. Verweerders handelen is weinig invoelend geweest, gelet op de bijzondere aard van de zaak en de bijzondere relatie tussen klager en de cliënt, maar van onbetamelijk handelen is geen sprake. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 januari 2021 in de zaak 20-306/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

gemachtigde: mr. M. van Strien

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 31 oktober 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 16 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk AB259 2019 ar/ak van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 november 2020. Daarbij waren klager, verweerder en zijn gemachtigde aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails met bijlagen van de gemachtigde van verweerder van 15 oktober 2020 en 16 oktober 2020.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Op 16 oktober 2019 om 16.23 uur heeft verweerder in een e-mail aan klager het volgende geschreven:

“Tot mij wendde zich (…) [dhr. V], met het verzoek zijn belangenbehartiging van u over te nemen in verband met de thans tegen hem (in hoger beroep) lopende strafzaak. Ervan uitgaande dat u tegen overname geen bezwaar heeft, verzoek ik u mij zo spoedig mogelijk het dossier te doen toekomen met inbegrip van toevoegingsbescheiden en urenspecificaties uwerzijds.”

2.3    Klager heeft op 16 oktober 2019 om 17.07 uur gereageerd:

“Dat zal niet gaan. Ik sta cliënt bij op grond van artikel 509a-c Sv.

Ik ben ervan op de hoogte dat hij met de gedachte speelt om een andere advocaat te raadplegen, maar hij weet dat die andere advocaat dan met mij in overleg zal moeten treden.

Ik wacht uw verdere berichten wel even af.”

2.4    Verweerder heeft op 16 oktober 2019 om 18.28 uur als volgt gereageerd:

“Uw bericht kan ik niet duiden. U geeft aan dat een andere advocaat met u in overleg moet treden als [dhr. V] de wens heeft een andere advocaat te willen. Dat is wat ik met mijn eerste mailbericht deed. Daarbij heb ik de wens van [dhr. V] verwoord zoals hij die kenbaar heeft gemaakt. Bedoelt u te zeggen dat u de wens van [dhr. V] niet wilt respecteren?

2.5    Klager heeft vervolgens op 16 oktober 2019 om 18.44 uur weer gereageerd:

“Niet KAN respecteren, althans niet zonder meer.

Zie, zoals gezegd, artt. 509a-c Sv. Het hof (en eerder, in een samenhangende procedure, rechtbank heeft (hebben) vastgesteld dat [dhr. V] niet in staat is om zijn eigen belangen te behartigen en heeft mij, via de Haagse en Amsterdamse afdeling van de NOvA, aangezocht om hem bij wijze van amicus curiae bij te staan.

Dat is de situatie, hij kan mij dus niet zomaar ontslaan, maar ik heb hem gezegd dat ik met hem wil meedenken hoe eventueel een andere advocaat mij zou kunnen vervangen in deze procedure.

U kunt uw toon dus wijzigen en mij morgen bellen voor overleg.”

2.6    Verweerder heeft op 16 oktober 2019 om 18.50 uur gereageerd:

“Ik zie niet zo veel reden voor een wijziging van toon, behalve dan bij u.

Zo ingewikkeld lijkt het mij niet. Een door cliënt gewenste advocaat komt mij wenselijker voor dan een amicus curiae. U kent de wens ter zake van [dhr. V]. Daarmee kan ik – en voor zo ver nodig u ook – naar het hof. Indien u de wens van [dhr. V] niet wilt respecteren zal [dhr. V] de kwestie zelf – of door hem desgewenst via mij – aan u kunnen voorleggen.”

2.7    Klager heeft op 16 oktober 2019 om 19.06 uur als volgt gereageerd:

“Prima, dan treffen wij elkaar wellicht bij het hof zonder verder overleg.

Ter toelichting nog het volgende.

De wens van cliënt, zoals ik dat ook met hem heb besproken, is inderdaad de betrokkenheid van een door hemzelf aangezochte advocaat. Ik heb hem uitgelegd (en hij gaf er blijk van dat te begrijpen) dat ik de zaak onder de gegeven omstandigheden (gelet op artt 509a-c Sv en het verloop van de procedure in eerste aanleg, waarin cliënt meerdere advocaten heeft versleten en vervolgens, na zijn laatste raadsman te hebben ontslagen, een periode van uit m’n hoofd 6-9 maanden het niet voor elkaar kreeg om een advocaat in stelling te brengen), niet zomaar kan overdragen, maar dat ik zeker bereid ben om met een advocaat in overleg te treden om te bezien hoe zijn/haar betrokkenheid kan worden vorm gegeven en eventueel aan het hof voor te leggen de 509-beschikking te herzien, dan wel een last tot wijziging toevoeging ex art 509c Sv af te geven.

Nu meldt u zich met een verzoek overname zonder verder overleg en enkel onder verwijzing naar de wens van cliënt.

Daar kan ik toch niks mee?”

2.8    Verweerder heeft op 16 oktober 2019 om 19.13 uur als volgt gereageerd:

“Uw opstelling is voor mij onbegrijpelijk, ook gelet op het kantoor waar u werkzaam bent. Ik ben niet – zoals u lijkt te veronderstellen – van plan pas verder te communiceren bij het gerechtshof. Ik zal uw opstelling met [dhr. V] bespreken. Als hij zijn wens handhaaft zal ik mij vervolgens – in ieder geval – tot het hof wenden.”

2.9    Klager heeft op 16 oktober 2019 om 21.07 uur gereageerd:

“Het lijkt niet tot u door te dringen dat het hier een bijzondere situatie betreft (…)

Voor wat betreft mijn aanstelling en mijn verhouding met cliënt, betekent dit dat hij mij  niet kan ontslaan, en tegelijkertijd dat ik mij niet (zomaar) aan de zaak kan onttrekken. Wij zijn dus al enige tijd tot elkaar veroordeeld. (…)

Als ik onze mailwisseling teruglees, dan probeer ik u erop te wijzen dat dit geen reguliere strafzaak is waarin van een dergelijke reguliere overname sprake kan zijn. En vanaf de eerste mail stel ik voor om hier over te bellen. (…)

Nu lijkt u (of ik moet dat totaal verkeerd lezen) ook een subtiel verhogen dreigement met een tuchtklacht in uw laatste mail te vervatten: “ – in ieder geval aan het hof – voorleggen”. (…)

Om een lang verhaal kort te maken. Ik kan thans niet aan de wens van [dhr. V] en u voldoen, voor zover die inhoudt dat ik de verdediging en het dossier aan u overdraag.

U kunt zich beter tot het hof wenden, zoals gezegd.

En mocht u deze kwestie aan een ander forum of andere instantie dan het hof willen voorleggen, dan zou ik zeggen: be my guest. Vergeet dan vooral niet deze mailcorrespondentie mee te sturen.”

2.10    Klager heeft op 17 oktober 2019 om 8.15 uur een aanvullende reactie gestuurd:

“als u cliënt opnieuw benadert, wat op zich natuurlijk prima is, bedenkt u zich dan goed met welke boodschap u zich tot hem wendt.

Cliënt en ik onderhouden een goede maar tegelijkertijd broze en spanningsvolle raadsman-cliënt relatie. (…)

Als u onze relatie onder druk zet met een vertekende of onjuiste weergave van de feiten, dan hebben we de poppen echt aan het dansen.”

2.11    Verweerder heeft op 17 oktober 2019 om 13.22 uur als volgt gereageerd:

“Dit is mijn laatste bericht aan u tot ik overleg had met [dhr. V]

Ik heb mij tot u gewend op uitdrukkelijk verzoek van [dhr. V]. Daarbij heb ik u gevraagd om toezending van het dossier. Op dat moment weet ik natuurlijk – anders dan u als het goed is – niet van de hoed en de rand.

Naar mijn idee had u een paar dingen kunnen doen. (…) U koos er echter voor om te reageren door niet meer aan te geven dan dat het niet zal gaan om aan mijn verzoek tegemoet te komen. Daarbij stelt u dat [dhr. V] weet dat de nieuwe advocaat met u in overleg moet treden. Naar mijn idee deed ik dat via mijn mailbericht aan u. (…) In uw laatste bericht geeft u zelfs aan rekening te houden met een situatie waarin ik de relatie tussen u en [dhr. V] onder druk zet met een vertekende of onjuiste weergaven van feiten. Waar deze suggestie vandaan komt weet ik niet. Het is iig misplaatst. (…)

Ik verdraai geen feiten. Juist om dat te voorkomen zend ik hem de correspondentie tussen u en mij.”

2.12    Klager heeft op 17 oktober 2019 om 14.02 uur gereageerd:

“Daar heb ik grote moeite mee.”

2.13    Op 31 oktober 2019 om 13.00 uur schrijft klager in een e-mail aan verweerder het volgende:

“Tijdens mijn bezoek aan [dhr. V] van hedenmorgen toonde hij mij uw brief d.d. 16 oktober 2019, met als bijlage een kopie van (een deel van) onze mailcorrespondentie van 16 okt jl.

Kunt u dat nader toelichten?

2.14    Verweerder heeft diezelfde dag om 13:30 uur geantwoord:

“Ik weet niet of ik uw vraag goed begrijp. Ik ken natuurlijk ook niet uw werkwijze. Bij mij op kantoor zijn wij gewend mensen die zich met een hulpvraag tot ons wenden van alles – dus ook van correspondentie met derden – op de hoogte te houden.

De laatste correspondentie tussen u en mij zond ik [dhr. V] – nog – niet maar als hij dit alsnog wenst is dat geen probleem.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft zonder enige noodzaak de advocaat-cliëntrelatie tussen klager en dhr. V onder druk gezet, terwijl verweerder wist of moest weten dat die verstandhouding, gelet op de bijzondere ontstaansgeschiedenis en het ‘amicus curiae’-karakter ervan, bijzonder precair was. Klager stelt dat verweerder mailcorrespondentie tussen klager en verweerder aan dhr. V heeft doorgestuurd, zonder die te voorzien van enige toelichting richting dhr. V en terwijl klager vooraf uitdrukkelijk had aangegeven daar grote moeite mee te hebben.

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt dat hij bij brief van 16 oktober 2019 aan dhr. V de e-mails van 16 oktober 2019 van 16.23 uur, 17.07 uur, 18.28 uur, 18.44 uur en 18.50 uur heeft doen toekomen. Verweerder heeft aangevoerd dat het zijn gewoonte is mensen die zich tot hem wenden met een hulpvraag kopieën te zenden van correspondentie met derden. Verweerder heeft geen aanleiding gezien van deze werkwijze af te wijken ten aanzien van dhr. V.

4.2    Verweerder stelt dat klager op 17 oktober 2019 om 14.02 uur berichtte grote moeite te hebben met de verzending aan dhr. V van de correspondentie tussen klager en verweerder. Klager heeft het in zijn e-mail van 31 oktober 2019 om 13.00 uur over een brief van verweerder aan dhr. V van 16 oktober 2019. Deze brief is dus van een dag voor de mededeling van klager dat hij grote moeite had met het op de hoogte houden van dhr. V. Verweerder heeft er voor gekozen na de e-mail van klager van 17 oktober 2019 14.02 uur geen correspondentie meer aan dhr. V te doen toekomen.

4.3    Verweerder heeft verder aangevoerd dat ook tussen hem en dhr. V een advocaat-cliëntrelatie bestond, waardoor voor verweerder de plicht bestond om dhr. V te informeren. Voor zover van een dergelijke relatie (nog) geen sprake was, bracht de betamelijkheid van artikel 46 Advocatenwet met zich dat verweerder dhr. V diende te informeren zoals hij heeft gedaan.

4.4    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht ziet in de kern op het door verweerder aan een cliënt van klager verstrekken van correspondentie tussen beide advocaten. Klager was de (op grond van artt. 509a-c Sv) aangewezen advocaat van dhr. V. Dhr. V had echter verweerder benaderd en hem gevraagd de zaak over te nemen. Verweerder heeft daarop in zijn (eerste) e-mail van 16 oktober 2019 het verzoek tot overname kenbaar gemaakt aan klager. Klager en verweerder hebben vervolgens per e-mail gecorrespondeerd. Verweerder heeft bij brief gedateerd op 16 oktober 2019 de e-mailwisseling van die dag, althans een deel daarvan, aan dhr. V gestuurd.

5.2    De raad overweegt dat tussen dhr. V en verweerder sprake was van (in ieder geval) een relatie vooruitlopend op een formele advocaat-cliënt relatie. Ook in een dergelijk geval is het advocatentuchtrecht van toepassing en diende verweerder te handelen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Verweerder diende zijn (mogelijk) aanstaande cliënt dan ook te informeren over de ontwikkelingen rondom de overname. Verweerder had dit evenwel, waar deze informatieplicht niet voorschrijft dat die moet worden ingevuld door per omgaande en één op één alle correspondentie door te sturen, prudenter en voorzichtiger kunnen doen en rekening kunnen houden met de bijzondere en precaire aard van de zaak en die van de reeds bestaande advocaat-cliënt relatie tussen klager en de heer V. De raad geeft verweerder in overweging om in het vervolg in gevoeliger liggende situaties als de onderhavige meer maatwerk te leveren en niet in alle gevallen alle correspondentie direct en zonder toelichting door te sturen aan een (mogelijk) toekomstig cliënt.

5.3    De raad is van oordeel dat verweerders handelen weinig invoelend is geweest gelet op  de bijzondere aard van de zaak en gelet op de bijzondere relatie tussen klager en de heer V, maar van onbetamelijk handelen is geen sprake. De raad zal de klacht daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en J.G. Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2021.