ECLI:NL:TADRSGR:2021:25 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-578/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:25
Datum uitspraak: 18-01-2021
Datum publicatie: 09-02-2021
Zaaknummer(s): 20-578/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Klacht gegrond, zonder maatregel
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat deels gegrond. Verweerder heeft te laat hoger beroep ingesteld. In de nasleep daarvan heeft hij adequaat gehandeld en de fout leidt niet tot onherstelbare gevolgen voor klager. Overige klachtonderdelen daarom ongegrond. De raad volstaat met de (gedeeltelijke) gegrondverklaring en ziet af van het oplegging van een maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 januari 2021 in de zaak 20-578/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: mr. B.D.W. Martens

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 10 oktober 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 24 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/48 tvh/gh van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 december 2020. Daarbij waren klager, zijn gemachtigde en verweerder aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 22.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is verwikkeld geweest in een kort geding procedure tegen zijn verhuurder. Bij vonnis van 19 juni 2019 is bepaald dat de verhuurder mag overgaan tot ontruiming van klagers huurwoning.

2.3    Klager heeft zich tot verweerder gewend voor het instellen van hoger beroep tegen voornoemd vonnis. Op 9 juli 2019 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden.

2.4    Op 10 juli 2019 heeft verweerder de advocaat van de verhuurder aangeschreven met het verzoek de op 12 juli 2019 geplande ontruiming uit te stellen. De advocaat van de verhuurder heeft diezelfde dag laten weten dat de ontruiming niet zou worden uitgesteld.

2.5    Op 19 juli 2019 is de hoger beroepsdagvaarding betekend aan de verhuurder.

2.6    Op 23 augustus 2019 heeft verweerder in een e-mail aan klager geschreven:

“Eergisteren besprek ik met u dat het hoger beroep door mij 1 dag te laat is ingediend. Ik heb een maand aangehouden als termijn, terwijl dit vier weken had moeten zijn.

Het gerechtshof heeft geconstateerd dat het hoger beroep te laat is ingediend zodat het niet-ontvankelijk is, en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich daarover uit te laten. Dit is een formaliteit want ik kan het niet meer veranderen of goed praten. Het is zinloos en slechts kostenverhogend om het gerechtshof en de wederpartij nog werkzaamheden te laten verrichten. Het beste is daarom om het te laat ingediende hoger beroep daarom in te trekken. Uiteraard zal ik de proceskostenveroordeling voor mijn rekening nemen. (…)

Ik heb u mijn excuses aangeboden voor mijn fout. Ook heb ik aangeboden u te helpen te zoeken naar een passende huurwoning door binnen mijn netwerk navraag te doen. (…)

Ook wil ik u helpen bij het door u ingediende bezwaar tegen de opname in het Regionaal vangnet. (…)

Graag verneem ik of u mij toestemming geeft om het te laat ingediende hoger beroep in te trekken omdat het toch niet ontvankelijk is en alleen maar kostenverhogend is om het te laten doorlopen.

Zodra ik terug in Nederland ben zal ik u uitnodigen op kantoor om alles nog eens toe te lichten en u nogmaals mijn excuus aan te bieden.”

2.7    Op 16 september 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager, zijn jurist dhr. R en verweerder. Klager en verweerder zijn het volgende overeengekomen:

“[Klager] geef [verweerder] opdracht tot het intrekken van de hoger beroepsprocedure tegen het vonnis in kort geding van 19 juni 2019 van de rechtbank Rotterdam, teneinde de proceskosten niet verder te laten oplopen.

[Verweerder] zal de proceskosten aan de zijde van de wederpartij die voortvloeien uit de hoger beroepsprocedure voor zijn rekening nemen en die betalen aan de wederpartij.

[Verweerder] zal gebruik maken van zijn netwerk om een huurwoning voor [klager] proberen te vinden.”

Ook is afgesproken dat een bodemprocedure over de kwestie met de verhuurder wordt gestart, als alternatief voor een hoger beroepsprocedure tegen het kort geding vonnis.      

2.8    Op 26 september 2019 stond een bespreking gepland tussen klager en verweerder. Deze bespreking ging niet door vanwege de verhindering van verweerder. Klager verscheen wel bij verweerder op kantoor. Partijen verschillen van mening over wat er zich die dag heeft afgespeeld. Diezelfde dag schrijft verweerder in een e-mail aan klager:

“U vertrouwt mij duidelijk niet meer.

Ik ben vooralsnog niet meer bereid voor u nog op te treden. U zult een andere advocaat moeten zoeken voor het voeren van de bodemprocedure.”

2.9    Op 2 oktober 2019 heeft er een laatste bespreking plaatsgevonden tussen onder meer klager en verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft de hoger beroepsdagvaarding te laat laten betekenen aan de wederpartij.

b)    Klager klaagt dat hij door de te late indiening niet inhoudelijk heeft kunnen reageren.

c)    Verweerder en klager hebben na de ontdekking van de fout schriftelijk vastgelegd dat de hoger beroepsprocedure wordt ingetrokken en dat verweerder de proceskosten van de wederpartij betaalt. Klager klaagt dat dit niet de juiste oplossing is. Door het intrekken van het hoger beroep hoeft verweerder geen proceskostenveroordeling te vergoeden aan de verhuurder. Klager heeft echter wel griffierecht en een eigen bijdrage betaald. Verweerder laat klager daarmee opdraaien voor zijn tekortkoming.

d)    Door verweerders fout heeft klager schade geleden, waaronder de proceskosten voor het kort geding, immateriële schade en investeringen in de woning. Door de ontruiming zijn de investeringen in de woning verloren gegaan en daarmee is het een schadepost voor klager.

e)    Door het missen van de hoger beroepstermijn moet klager langer wachten voordat een bodemprocedure een ander licht kan werpen op het vonnis van 19 juni 2019.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft erkend dat de hoger beroepdagvaarding te laat is betekend. Verweerder stelt dat hij klager hiervan direct telefonisch op de hoogte heeft gebracht en zijn excuses heeft gemaakt. Ook heeft verweerder aangeboden de proceskostenveroordeling op zich te nemen. Om een proceskostenveroordeling als gevolg van het niet-ontvankelijke hoger beroep te voorkomen, heeft verweerder met klager afgesproken dat het hoger beroep wordt ingetrokken. Om de misgelopen hoger beroepsmogelijkheid te repareren, is afgesproken dat verweerder een bodemprocedure zal beginnen.

4.2    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop h ij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Klachtonderdeel a)

5.2    Klager verwijt verweerder dat hij de hoger beroepsdagvaarding te laat heeft laten betekenen aan de wederpartij. Verweerder heeft deze fout erkend en zijn excuses aangeboden. Verweerder heeft de door hem aanvaarde opdracht niet goed uitgevoerd en daarmee niet voldaan aan de maatstaf ‘redelijk vakbekwaam’ die aan een advocaat wordt gesteld. De gegrondheid van dit klachtonderdeel is daarmee gegeven.

Klachtonderdeel b)

5.3    Klager klaagt dat hij door de te late indienen van de hoger beroepsdagvaarding niet inhoudelijk heeft kunnen reageren.

5.4    De raad overweegt dat klager de mogelijkheid heeft om een volledige herbeoordeling van de kwestie te krijgen door een bodemprocedure te starten. In die procedure kan klager alsnog inhoudelijk reageren. Het is klager zelf die er voor heeft gekozen hiertoe nog niet over te gaan.

5.5    De raad volgt klager niet in zijn stelling dat het tijdig instellen van hoger beroep de ontruiming van klagers woning had voorkomen. Klager heeft zich pas kort voor de op 12 juli 2019 geplande ontruiming tot verweerder gewend voor bijstand. Een verzoek van verweerder om uitstel van de ontruiming, gedaan voor het verstrijken van de beroepstermijn, is bovendien direct afgewezen.

5.6    De raad zal dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel c)

5.7    Klager verwijt verweerder dat hij klager laat opdraaien voor verweerders fouten: klager is de enige die kosten – griffierecht en een eigen bijdrage – maakt voor verweerders fout.

5.8    De raad overweegt dat klager en verweerder overeen zijn gekomen dat de hoger beroepsprocedure werd ingetrokken en dat verweerder de proceskostenveroordeling op zich zou nemen. Klager stelt dat dit niet de juiste oplossing is, maar is op 16 september 2019 desondanks akkoord gegaan met deze wijze van afhandeling. Of die overeenkomst vernietigbaar is, of redelijk en billijk, is een kwestie die is voorbehouden aan de civiele rechter.

5.9    Dat klager (verder) kosten heeft gemaakt, is door hem niet met stukken onderbouwd en is de raad niet gebleken. Ter zitting is gebleken dat de eigen bijdrage door middel van een bijzondere bijstand regeling is voldaan. Voorts heeft verweerder aangevoerd, en dit is door klager niet gemotiveerd weersproken, dat klager geen griffierecht heeft betaald. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel d)

5.10    Klager verwijt verweerder dat hij schade heeft geleden door verweerders fout.

5.11    De raad overweegt dat een oordeel over geleden schade en de hoogte daarvan is voorbehouden aan de civiele rechter. De tuchtrechter oordeelt in beginsel niet over geleden schade en wijst geen schadevergoedingen toe. Ten overvloede merkt de raad op dat klager de door hem gestelde schade alsmede het oorzakelijke verband met de door verweerder gemaakte fout op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De raad zal ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel e)

5.12    Klager verwijt verweerder dat hij, door het missen van de hoger beroepstermijn, langer moet wachten voordat een bodemprocedure een ander licht kan werpen op het vonnis van 19 juni 2019.

5.13    De raad volgt klager niet in zijn stelling dat hij – indien verweerder tijdig hoger beroep had ingesteld – slechts enkele weken op de hoger beroepsuitspraak had moeten wachten. Een bodemprocedure bij de kantonrechter kent over het algemeen een kortere doorlooptijd dan een hoger beroepsprocedure bij een gerechtshof. De raad zal dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaren.

6    MAATREGEL

6.1    Het gedrag van verweerder heeft niet voldaan aan de professionele standaard, dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerder heeft te laat hoger beroep ingesteld. Hij heeft daarmee niet voldaan aan de maatstaf ‘redelijk vakbekwaam’ die aan een advocaat wordt gesteld. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij er voor zorgt dat een dagvaarding in hoger beroep binnen de wettelijke beroepstermijn wordt uitgebracht.

6.2    Verweerder heeft zijn fout echter meteen erkend en excuses gemaakt. Ook heeft hij klager een voorstel gedaan en aangeboden een bodemprocedure te starten. De raad is van oordeel dat verweerder een fout heeft gemaakt, maar in de nasleep daarvan adequaat heeft gehandeld. Bovendien leidt verweerders fout niet tot onherstelbare gevolgen, nu het hoger beroep een ontruiming niet meer had kunnen voorkomen en klager nog steeds de mogelijkheid heeft om een volledige herbeoordeling van de kwestie te krijgen door een bodemprocedure te starten.

6.3    Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat kan worden volstaan met voornoemde (gedeeltelijke) gegrondverklaring, en de raad ziet dan ook af van het opleggen van een maatregel.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen b, c, d en e ongegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2021.