ECLI:NL:TADRSGR:2021:215 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-527/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:215
Datum uitspraak: 29-11-2021
Datum publicatie: 29-11-2021
Zaaknummer(s): 21-527/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat gegrond. Verweerster heeft klager in het ongewisse gelaten over de stand van zaken in de kwesties die zij voor hem behandelde. Ook heeft zij hem onvoldoende geïnformeerd over de sluiting van haar praktijk en de (verstrekkende) gevolgen daarvan voor klager. Gelet op enerzijds de ernst van de gedragen en anderzijds verweersters persoonlijke omstandigheden, alsmede het feit dat zij reeds van het tableau geschrapt is, acht de raad de maatregel van berisping passend.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 november 2021 in de zaak 21-527/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 13 februari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 4 juni 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/38 edl/gh van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 oktober 2021. Daarbij was klager aanwezig. Verweerster heeft na de zitting per brief gereageerd, waarop de raad de mogelijkheid van een bemiddelingsgesprek aan partijen heeft voorgelegd. Verweerster heeft meegedeeld hier niet aan te willen meewerken. Klager is nog de gelegenheid geboden (inhoudelijk) te reageren op verweersters brief.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 27. Ook heeft de raad kennisgenomen van:
-    De brief met bijlage van verweerster, door de raad ontvangen op 19 oktober 2021;
-    De e-mail van klager van 22 oktober 2021 om 10:21 uur;
-    De brief van verweerster gedateerd 25 oktober 2021, door de raad ontvangen op 29 oktober 2021;
-    De e-mail met bijlagen van klager van 2 november 2021 van 14:51 uur.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager heeft zich – vermoedelijk medio 2018 – tot verweerster gewend voor bijstand in diverse kwesties, waaronder een tegen klager gewezen verstekvonnis naar aanleiding van een in juli 2018 aangespannen kort geding. 
2.3    Het dossier bevat de (tekst van de) verzetdagvaarding, gedateerd 30 augustus 2018, waarin is vermeld dat klager in verzet komt tegen het vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam van 31 juli 2018.
2.4    Op 30 oktober 2018 heeft klager per e-mail aan verweerster gevraagd of de zittingsdatum nog niet bekend is.
2.5    Verweerster heeft daarop (datum onbekend) gereageerd en geschreven:
“Nog niets vernomen! Ik ben een weekje op vakantie geweest dus ga deze week proberen nadere info te krijgen.”
2.6    Bij een aan klager gerichte brief van 3 maart 2020 heeft verweerster onder meer geschreven:
“Hierbij deel ik u mede dat ik met directe ingang mijn praktijk zal sluiten. Graag verneem ik van u of u uw zaak bij een andere advocaat wilt onderbrengen. Ik heb dat reeds geprobeerd maar het is mij niet gelukt. (…)
Wenst u uw dossier te ontvangen dan kunt u nabetaling van E 25,00 binnen veertien dagen contact met mij opnemen om daarvoor een afspraak te maken.”
Klager betwist deze brief te hebben ontvangen.
2.7    Op 13 februari 2021 heeft klager de onderhavige klacht ingediend tegen verweerster.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat: 
a)    zij klager niet op de hoogte heeft gehouden van de stand van zaken in de kwesties die zij voor klager behandelde;
b)    zij klager niet heeft meegedeeld dat zij haar praktijk neergelegde en/of klager niet heeft geholpen bij het vinden van een advocaat die zijn zaak overnam.
3.2    Klager stelt dat verweerster in 2018 tijdig verzet heeft ingesteld tegen het verstekvonnis, maar verder heeft hij hierover niets meer vernomen. Klager heeft verweerster ook gevraagd een bodemprocedure te starten in verband met door klager geleden schade. Ook hierover heeft klager niet meer vernomen. Klager acht het onbetamelijk dat verweerster hem in het ongewisse laat. 
3.3    Klager stelt dat hij de brief van verweerster van 3 maart 2020 (bijlage bij de hierboven onder 1.4 vermelde brief van 25 oktober 2021 van verweerster) nooit heeft ontvangen en dat de brief gefingeerd en/of achteraf gefabriceerd is. 
3.4    Bij e-mail van 2 november 2021 heeft klager zijn klacht uitgebreid met het volgende:
c)    Verweerster heeft klager bedrogen, dan wel misleid, en ook daarmee tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld, door klager in augustus 2018 toe te zeggen tijdig verzet in te stellen tegen het betreffend verstekvonnis dat was gewezen door de president van de rechtbank Rotterdam in het tegen klager in juli 2018 aangespannen kort geding. Verweerster heeft klager doen geloven dat zij daadwerkelijk tijdig verzet had ingesteld door klager een kopie van een door haar opgestelde verzetdagvaarding toe te zenden en vervolgens ook in een e-mail de – loos gebleken – belofte deed navraag te zullen doen bij de griffie naar de stand van zaken met betrekking tot dat beweerdelijk namens klager ingestelde verzet.
d)    Verweerster heeft tevens verzuimd, en daarmee eveneens tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld, bij de verlangde en door klager verrichte betaling van zijn eigen bijdrage niet de korting te verlenen waarop hij aanspraak had omdat hij naar verweerster was doorverwezen door het Juridisch Loket en door klager evenmin te wijzen dat hij op die korting aanspraak had. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Zij stelt onder meer dat zij, voor zover zij zich kan herinneren, nooit heeft toegezegd een bodemprocedure voor klager te starten, nadat zij moest constateren dat klagers optie niet realistisch was en een verdere procedure geen zin had. Ook heeft verweerster aangegeven dat zij het dossier via haar digitale administratiesysteem heeft opgezocht en dat zij de laatstelijk aan klager verstuurde brief heeft bijgevoegd (de brief van 3 maart 2020).
4.2    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Klachtonderdelen a) en b)
5.1    De raad overweegt dat beide verwijten in de kern zien op (het gebrek aan) communicatie van verweerster. Klager heeft onweersproken gesteld dat hij door verweerster niet op de hoogte is gehouden van de stand van zaken in de kwesties die verweerster voor klager behandelde. Door verweerster zijn geen stukken overlegd waaruit het tegendeel blijkt of waaruit blijkt wat de stand van zaken is. De raad zal klachtonderdeel a dan ook gegrond verklaren. 
5.2    Verweerster stelt dat zij klager bij brief van 3 maart 2020 op de hoogte heeft gesteld van het neerleggen van haar praktijk. Klager stelt dat hij deze brief nooit heeft ontvangen. Gelet op de strekking van de brief en de gevolgen daarvan voor klager, had verweerster, minst genomen, moeten verifiëren of de brief klager had bereikt. Ook had verweerster meer moeten doen dan alleen aan klager meedelen dat zij haar praktijk sluit en dat klager € 25,- diende te betalen om zijn dossier te krijgen. Immers, klager had ineens geen advocaat meer en beschikte niet over zijn dossier. Hoewel is gebleken dat klagers dossier niet zoek is – zoals aanvankelijk leek – blijft het feit staan dat klager meer dan anderhalf jaar niet over zijn dossier heeft kunnen beschikken. De raad is dan ook van oordeel dat verweerster ook bij het neerleggen van haar praktijk in de communicatie met klager ondermaats en onbetamelijk heeft gehandeld. Ook klachtonderdeel b wordt daarom gegrond verklaard. 
5.3    Ten overvloede merkt de raad nog op dat klager recht heeft op zijn dossier zonder betaling van kosten, nu er – voor zover de raad kan overzien – geen sprake is van het uitoefenen van een retentierecht wegens openstaande nota’s. De raad raadt verweerster dan ook nadrukkelijk aan het dossier op de kortst mogelijke termijn kosteloos aan klager ter beschikking te stellen.
Klachtonderdelen c) en d)
5.4    Klager heeft zijn klacht op 2 november 2021 uitgebreid met de onder c en d genoemde verwijten. Dit staat op gespannen voet met artikel 46c van de Advocatenwet, waarin wordt bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt. Omdat de aanvulling pas na afloop van de zitting is aangevoerd en onvoldoende onderzoek naar de aanvullende verwijten heeft kunnen plaatsvinden, zal de raad deze klachtonderdelen buiten beschouwing laten.

6    MAATREGEL
6.1    Verweerster heeft met haar handelen en nalaten niet voldaan aan de eisen van professionaliteit en zorg die van haar als advocaat verwacht mogen worden. Verweerster heeft klager in het ongewisse gelaten over de stand van zaken in de kwesties die zij voor hem behandelde. Ook heeft zij hem onvoldoende geïnformeerd over de sluiting van haar praktijk en de (verstrekkende) gevolgen daarvan voor klager, waardoor klager onder meer al anderhalf jaar niet over zijn dossier beschikt. 
6.2    Gelet op enerzijds de ernst van de gedragingen en anderzijds de persoonlijke omstandigheden die verweerster naar voren heeft gebracht (zij heeft een burn-out en haar faillissement dreigt), alsmede het feit dat verweerster reeds van het tableau geschrapt is, acht de raad de maatregel van berisping passend.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager.
7.3    Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 
7.4    De raad ziet in de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verweerster – zij is reeds geschrapt als advocaat, heeft een burn-out en haar faillissement dreigt – aanleiding af te zien van een verdere proceskostenveroordeling. 

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond;
-    laat de klachtonderdelen c en d buiten beschouwing;
-    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3. 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en J.G. Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2021.