ECLI:NL:TADRSGR:2021:196 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-689/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:196
Datum uitspraak: 27-10-2021
Datum publicatie: 01-11-2021
Zaaknummer(s): 21-689/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Gedragingen in strafzaken
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerster heeft aangifte gedaan tegen klager. Dat sprake is van een valse aangifte of dat klager van de aangifte is vrijgesproken, is niet aangetoond.  Zelfs als klager is vrijgesproken, wil dat niet zeggen dat door verweerster een valse aangifte is gedaan.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 27 oktober 2021 in de zaak 21-689/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 13 augustus 2021 met kenmerk K048 2021 ar/ak, door de raad ontvangen op 13 augustus 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 5 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de twee e-mails van klager van 9 september 2021. Deze e-mails hebben de voorzitter niet tot een ander inzicht gebracht, zodat er geen grond bestaat om verweerster de gelegenheid te geven om op de stukken te reageren.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    In 2009 heeft een executie-kort geding plaatsgevonden tussen klager en een wederpartij. Verweerster heeft toen opgetreden als advocaat van de wederpartij van klager.
1.2    Op 6 juni 2019 heeft verweerster aangifte gedaan tegen klager van stalking en bedreiging. 
1.3    Klager is, mede op basis van verweersters aangifte, strafrechtelijk vervolgd.
1.4    Op 3 maart 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij op 6 juni 2019 een valse aangifte van stalking en bedreiging tegen klager heeft gedaan, waardoor klager acht weken onnodig in detentie heeft gezeten. Klager stelt op 18 februari 2021 volledig te zijn vrijgesproken van de aangiftes. 
2.2    Klager stelt dat verweerster meerdere valse meldingen en aangiftes heeft gedaan en dat zij een oud-kantoorgenoot was van de toenmalige rechter. Verder stelt klager dat verweerster hem intimiderend en met bedreigingen belt.  

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De voorzitter overweegt dat pas sprake is van een valse aangifte als vaststaat dat verweerster, op het moment van het doen van de aangifte, wist dat het feit waarop die aangifte betrekking had, niet was gepleegd. De bewijslast daarvoor ligt bij klager. Hij dient dan ook aan te tonen dat verweerster wist dat het feit waarop de aangifte betrekking had niet was gepleegd. Klagers enkele stelling dat hij op 18 februari 2021 volledig is vrijgesproken, is daarvoor onvoldoende, nu deze stelling op geen enkele wijze met stukken onderbouwd is. Dat klager daadwerkelijk is vrijgesproken, kan de voorzitter dan ook niet vaststellen.
4.2    Zelfs als het juist is dat klager is vrijgesproken van het strafbare feit waarvan verweerster aangifte heeft gedaan, dan wil dat nog niet zeggen dat door verweerster een valse aangifte is gedaan. Het stond verweerster naar het oordeel van de voorzitter vrij om aangifte te doen als zij klagers handelwijze als bedreigend en als stalking heeft ervaren. Het is vervolgens aan de politie om te bepalen of er een onderzoek wordt gestart naar aanleiding van de aangifte, waarna de zaak naar het Openbaar Ministerie wordt gestuurd om te bepalen of overgegaan wordt tot strafvervolging. Uiteindelijk is het aan de strafrechter om te beoordelen of klager zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Dat klager zou zijn vrijgesproken – zoals hij zelf stelt – betekent echter nog niet dat daarmee vaststaat dat verweersters aangifte vals is geweest. 
4.3    Voor zover klager verweerster ook andere verwijten maakt, geldt dat deze door hem niet zijn onderbouwd. De juistheid van die verwijten en stellingen is de voorzitter dan ook niet gebleken.
4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2021.