ECLI:NL:TADRSGR:2021:193 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-440/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:193
Datum uitspraak: 25-10-2021
Datum publicatie: 01-11-2021
Zaaknummer(s): 21-440/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Verweerster heeft ernstige beschuldigingen jegens klaagster geuit, te weten dat klaagster haar functie bij het OM zou gebruiken om aan de strafrechtelijke vonnissen betreffende de ex-partner te komen. Verweerder had echter geen enkele grond voor deze beschuldiging. Zij blijft ook ter zitting volharden, terwijl klaagster inmiddels reeds stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat haar advocaat de vonnissen heeft opgevraagd en verkregen. De raad acht de maatregel van berisping nodig. Overige klachtonderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 oktober 2021 in de zaak 21-440/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 14 oktober 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 12 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K214 2020 ar/ak van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 september 2021. Daarbij waren klaagster, vergezeld van haar vriend en haar moeder, alsmede verweerster aanwezig. 
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van verweerster van 17 augustus 2021 (door de raad ontvangen op 18 augustus 2021) en van de e-mail met bijlagen van klaagster van 23 augustus 2021. De e-mail met bijlagen van verweerster van 2 september 2021 is door de raad buiten beschouwing gelaten, omdat deze te laat is ingediend.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klaagster en haar ex-partner zijn verwikkeld (geweest) in een geschil over de omgang tussen de ex-partner en hun minderjarige zoon (hierna: de zoon). Verweerster staat de ex-partner bij. 
2.3    Klaagster heeft eind februari 2020 de omgang tussen de ex-partner en de zoon volledig opgeschort. 
2.4    Bij verzoekschrift van 9 maart 2020 is namens klaagster aan de rechtbank verzocht haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag over de zoon en de bestaande regeling tot verdeling van de zorg over de zoon op te schorten, dan wel dat de ex-partner het recht op omgang wordt ontzegd. In het verzoekschrift is (onder 28) opgenomen dat klaagster zelf vonnissen heeft opgevraagd van de veroordelingen van de ex-partner. Vijf vonnissen betreffende de ex-partner maken onderdeel uit van het dossier.
2.5    Bij e-mail van 8 april 2020 heeft klaagsters advocaat aan verweerster de voorwaarden laten weten waaraan klaagster vond dat de ex-partner diende te voldoen voordat de omgang tussen de ex-partner en de zoon kon worden hervat.
2.6    Verweerster heeft bij e-mail van 15 april 2020 gereageerd en onder meer geschreven:
“Het voorstel van uw cliënte heb ik met [ex-partner] besproken. Hij kan hiermee niet instemmen (…)
De door uw cliënte ter onderbouwing van haar verzoek overgelegde stukken komen onder meer uit een vertrouwelijk strafdossier. Zij heeft blijkbaar haar functie aangewend om deze stukken te bemachtigen. (…)
Graag verneem ik van u of uw cliënte bereid is om ermee in te stemmen dat cliënt [de zoon] aanstaande zondag 19 april 2020 weer even ziet bij de ouders van cliënt. 
Wilt u mij uiterlijk morgen berichten?”
2.7    Klaagsters advocaat heeft op 16 april 2020 gereageerd, het verzoek van verweerster afgewezen en onder meer geschreven:
“Mijn cliënte vindt de reactie van uw cliënt uiterst teleurstellend. Hieruit blijkt immers dat uw cliënt zijn problemen ontkent, zodat deze nog steeds een acuut gevaar vormen voor [de zoon]. (…)
Indien uw cliënt geen constructieve voorstellen kan doen die recht doen aan de problemen die zijn beschreven in het verzoekschrift, heeft verder overleg geen zin.”
2.8    Verweerster heeft op 21 april 2020 gereageerd en onder meer geschreven:
“Cliënt verzoekt dan ook een proefperiode in te lassen van twee maanden, vanaf aanstaande woensdag 22 april 2019, waarin hij [de zoon] bij zijn ouders kan bezoeken. Na deze twee maanden zullen we dan evalueren hoe dit verlopen is en verdere afspraken kunnen maken. (…)
Mocht ik voor morgen 22 april 2020 niet van u vernemen dan versta ik uw cliënte akkoord met de proefperiode.”
2.9    Klaagsters advocaat heeft diezelfde dag gereageerd, verwezen naar zijn e-mail van 16 april 2020 en verder geschreven:
“Wilt u mij geen voorstellen met een opt out meer sturen. Dat is onbehoorlijk.”
2.10    Op 1 mei 2020 heeft verweerster in een e-mail aan klaagsters advocaat gevraagd uiterlijk maandag een concreet voorstel te doen voor het herstel van de omgang met de zoon. 
2.11    Op 7 mei 2020 heeft klaagsters advocaat gereageerd en onder meer geschreven:
“U behandelt deze zaak ook alsof er geen problemen zijn aan de zijde van uw cliënt. Dit is een weinig coöperatieve houding die ervoor zorgt dat [de zoon] verstoken blijft van het contact met zijn vader. 
Als u een realistisch en constructief voorstel wilt doen (…) dan verneem ik graag van u.”
2.12    Verweerster heeft op 14 mei 2020 gereageerd en onder meer geschreven:
“Graag verneem ik van u wanneer cliënt [de zoon] fysiek op korte termijn weer kan bezoeken, waarbij hij het aan uw cliënte overlaat datum en tijd te noemen.”
2.13    Op 20 mei 2020 heeft verweerster in een e-mail aan klaagsters advocaat onder meer geschreven:
“Het is inmiddels 9 weken geleden dat vader [de zoon] heeft gezien. (…) Kunt u aangeven wanneer de omgang weer tot stand kan komen. Cliënt schikt zich naar tijd en plaats.”
2.14    Op 28 mei 2020 heeft klaagsters advocaat gereageerd en onder meer geschreven:
“Ik heb met u besproken en ook vele malen aangegeven per e-mail dat uw cliënt met een constructief voorstel zou moeten komen voor herstel van het contact, waarbij hij rekening houdt met de bezwaren die mijn cliënt naar voren heeft gebracht. (…)
Het feit dat uw cliënt niet zelf met een oplossing komt, zowel voor zijn eigen problemen als voor de problemen rondom de omgang, stemt mijn cliënte niet optimistisch over het vinden van een oplossing. (…)
Zonder medewerking van uw cliënt kan mijn cliënte de impasse niet doorbreken. De bal ligt bij uw cliënt.”
2.15    Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd, waarna klaagsters advocaat in een e-mail van 2 juni 2020 aan verweerster onder meer heeft geschreven:
“Ik kan concluderen dat uw toezegging dat uw cliënt er alles aan doet om zijn problemen op te lossen en de mededeling van uw cliënt dat er niets aan de hand is loze frasen zijn en dat het op dit moment heel slecht gaat met uw cliënt. (…) Onder deze omstandigheden is het risico dat [de zoon] (wederom) wordt betrokken in de strafbare feiten die uw cliënt pleegt levensgroot. 
Ik ga er inmiddels vanuit dat het verzoek dat ik aan de rechter heb voorgelegd niet middels onderling overleg kan worden opgelost. Pogingen daartoe leiden tot niets en kosten onze cliënten veel geld.”
2.16    Bij e-mail van 4 juni 2020 heeft verweerster het door haar ingediende verweerschrift aan klaagsters advocaat gezonden. In haar e-mail heeft verweerster onder meer geschreven:
“verzoek ik u met uw cliënte toch de mogelijkheid voor een spoedige hervatting van de omgang te bespreken. (…) Kortom dezerzijds staan alle kanalen open voor nader overleg en voorstellen aangaande de hervatting van de fysieke omgang tussen vader en zoon.”
2.17    Op 15 juni 2020 heeft verweerster in een e-mail aan klaagsters advocaat onder meer geschreven:
“Mijn verzoek aan u dus nogmaals om dit met uw cliënte te bespreken. Beide partijen zouden zich in elk geval deze week kunnen aanmelden bij Cardea of een andere instelling, die ouders en omgang kan begeleiden.
Voorts moet er op korte termijn contact komen tussen vader en zoon. (…) Voorts is er toezicht beschikbaar om tot omgang te komen in de vorm van de grootouders vaderszijde. Als uw cliënte een andere optie heeft staat cliënt ervoor open. (…)
Naar ik hoop ziet uw cliënte in dat vasthouden aan geen contact louter om haar verzoek kracht bij te zetten geen steek houdt.”
2.18    Op 18 juni 2020 heeft verweerster in een e-mail aan klaagsters advocaat nogmaals verzocht om hervatting van het contact tussen haar cliënt en de zoon te realiseren, waarbij zij heeft voorgesteld het contact op vaderdag (21 juni 2020) te hervatten. 
2.19    Klaagsters advocaat heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven dat het steeds aandringen om de omgang te hervatten niet bijdraagt aan het vinden van een oplossing. 
2.20    Verweerster heeft daarop diezelfde dag in een e-mail aan klaagsters advocaat onder meer geschreven:
“Uw cliënte heeft aangegeven de situatie bij de grootouders vaderszijde veilig te vinden voor [de zoon]. Omgang daar is ook altijd goed gegaan. Cliënt heeft meerdere malen gevraagd [de zoon] bij zijn ouders te mogen zien, ook al is het voor een paar uur.
Uw cliënte heeft zelf nog geen voorstel gedaan. (…) Uw cliënte wordt verzocht voor dit weekend, voor zondag, vaderdag, een concreet voorstel te doen.”
2.21    Op 6 juli 2020 en 10 juli 2020 heeft verweerster in een e-mail aan klaagsters advocaat (nogmaals) verzocht om een voorstel van klaagster.
2.22    Op 16 juli 2020 heeft klaagsters advocaat gereageerd en onder meer geschreven:
“U blijft maar herhalen dat er nodig omgang moet komen en vragen om een voorstel van mijn cliënt. (…)
Uw cliënt heeft slechts een suggestie gedaan, namelijk het contact laten verlopen ten huize van zijn ouders. In mijn eerdere berichten kunt u lezen waarom dit niet mogelijk is. Ik zal dit niet herhalen. 
De reden waarom er geen contact is betreft het gebrek aan veiligheid van [de zoon] bij uw cliënt. Zolang uw cliënt dit niet serieus neemt en geen stappen neemt om de veiligheid te waarborgen, zullen wij er onderling niet uitkomen. 
Zoals ik al eerder heb gemeld, stel ik alleen prijs op uw e-mails als deze een constructief voorstel bevatten voor hervatting van het contact. (…)
Het sturen van steeds dezelfde verzoeken heeft daarom geen zin en kost onze cliënten alleen onnodig geld.”
2.23    Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“Uw cliënte doet zelf geen enkel constructief voorstel om de omgang te hervatten. Van haar mag in deze verwacht worden om, als zij het voorstel van cliënt afwijst, met een alternatief te komen. (…)
Graag ontvang ik van u deze week een voorstel voor de hervatting van de omgang.”
2.24    Bij e-mails van 21 juli 2020 en 6 augustus 2020 heeft verweerster nogmaals verzocht om een concreet (tegen)voorstel.
2.25    Op 20 augustus 2020 heeft de mondelinge behandeling van het door klaagster ingediende verzoekschrift plaatsgevonden. Door verweerster zijn tijdens deze zitting pleitaantekeningen overgelegd. In deze pleitaantekeningen is onder meer opgenomen:
“Ook heeft zij de vonnissen opgevraagd van de veroordelingen van vader. Uit hoofde van haar functie is dat gemakkelijk. Vader vindt dit schending van zijn privacy.”
2.26    Door de rechtbank Amsterdam is op 16 september 2020 een beschikking gewezen waarbij het gezamenlijk ouderlijk gezag over de zoon is beëindigd en de moeder is belast met de uitoefening van het gezag. Het verzoek om ontzegging van de omgang van de ex-partner met de zoon is afgewezen, partijen zijn verwezen naar het Omgangshuis en bij wijze van voorlopige omgangsregeling is bepaald dat de ex-partner en de zoon wekelijks op zaterdag via beeldbellen contact met elkaar hebben. De beslissing op overige verzoeken is aangehouden in afwachting van de resultaten van de begeleide omgang tussen de ex-partner en de zoon bij het Omgangshuis. 
2.27    Op 21 september 2020 heeft verweerster in een e-mail aan klaagsters advocaat onder meer het volgende geschreven:
“Uw cliënte heeft de ouders van cliënt inmiddels op het hart gedrukt dat cliënt op woensdagmiddag geen contact mag hebben met [de zoon]. Dit is weliswaar in aanloop naar de fysieke omgang de optie maar cliënt verzoekt uw cliënt toch toe te staan dat hij contact met zijn zoon heeft op woensdag middag.”
2.28    Klaagsters advocaat heeft dit verzoek in een e-mail van 22 september 2020 afgewezen.
2.29    Op 23 september 2020 heeft verweerster in een e-mail aan klaagsters advocaat onder meer geschreven:
“Cliënt heeft contact gehad met [mw. L] van het BOA (Begeleide Omgang [A]) (…). Zij heeft cliënt meegedeeld dat de wachttijd daar twee weken is. Het door uw cliënte gebelde Omgangshuis heeft pas plaats in november. Dat is dus veel te laat. Uw cliënte wordt verzocht ook contact te leggen met het BOA zodat de fysieke omgang spoedig van start kan gaan.”
2.30    Bij e-mail van 24 september 2020 heeft verweerster klaagsters advocaat nogmaals geïnformeerd over het BOA.
2.31    Klaagsters advocaat heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven dat partijen zijn verwezen naar het Omgangshuis, dat klaagster haar zoon reeds conform de beschikking heeft aangemeld en dat het de verwachting is dat verweersters cliënt zich ook zal aanmelden.
2.32    Verweerster heeft op 25 september 2020 om 9.44 uur gereageerd en onder meer geschreven:
“Cliënt heeft gebeld met het Omgangshuis in Zaandam (…). Hem is medegedeeld dat er in dit dossier een wachttijd van drie maanden is!! (…)
[Mw. L] heeft nu een organisatie die samenwerkt met de gemeente [plaats] voor kinderen woonachtig in [plaats] voor begeleide omgang. Daar kunnen de ouders eerder terecht. (…)
Dus graag met spoed naar [plaats]!!!
Uw cliënte vertraagt de zaak op deze manier.” 
2.33    Bij e-mail van diezelfde dag om 12.32 uur heeft verweerster haar verzoek om contact op te nemen met het BOA herhaald. 
2.34    Op 28 september 2020 heeft verweerster in een e-mail aan klaagsters advocaat gevraagd diezelfde dag te bevestigen dat de aanmelding bij het BOA in orde is. 
2.35    Op 29 september 2020 heeft klaagsters advocaat in een e-mail aan verweerster onder meer geschreven:
“Ik heb vanochtend gebeld met [mw. L].
Daarbij is mij gebleken dat zij de beschikking van u nog niet had ontvangen, maar ook dat zij niet wist van het veiligheidsaspect van deze omgang. Ik vind het onverantwoordelijk van u dat u haar daar niet op heeft gewezen. (…)
Ten slotte wil ik u erop wijzen dat u mij overdreven vaak mailt en vaak met dezelfde boodschap. De afgelopen vier dagen heeft u mij 11 keer gemaild met steeds hetzelfde verzoek, terwijl ik uw mail al had beantwoord. Dit jaagt de partijen onnodig op kosten.”
2.36    Op 1 oktober 2020 heeft verweerster in een e-mail aan klaagsters advocaat onder meer geschreven:
“Cliënt handhaaft zijn standpunt dat het BOA de snelle optie is. (…) Bovendien neemt cliënt het u hoogst kwalijk dat u hem gevaarlijk hebt genoemd in uw communicatie met hulpverlening. Cliënt is niet gevaarlijk en zeker niet voor [de zoon].”
2.37    Op 21 oktober 2020 heeft mw. L in een e-mail aan verweerster onder meer het volgende geschreven:
“Voor mij zijn alle gesprekken/e-mailcontacten met jou, [advocaat klaagster] en [ex-partner] over begeleide omgang voor [de zoon] met zijn vader (…) gevoerd in het kader van het verkennen van mogelijkheden hiertoe vanuit onze praktijk [naam]. Waarbij wij, naar mijn mening, samen op zoek waren naar oplossingen in deze situatie.”

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a)    het herhalen van dezelfde verzoeken, terwijl klaagsters advocaat hier inmiddels al meermalen antwoord op heeft gegeven;
b)    het herhalen van beschuldigingen aan het adres van klaagster persoonlijk van het misbruiken van haar functie als senior parketsecretaris bij het Openbaar Ministerie (OM) nadat herhaaldelijk is aangegeven op welke wijze de strafrechtelijke vonnissen van verweersters cliënt zijn verkregen;
c)    het onbehoorlijk communiceren en stellen van onmogelijke deadlines;
d)    het achterhouden van essentiële informatie aan derden voor een volledige beoordeling van de zaak.

4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor een onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. 
Klachtonderdelen a) en c)
5.2    Klaagster verwijt verweerster dat zij herhaalde verzoeken aan klaagsters advocaat heeft gedaan, terwijl de advocaat al meerdere malen antwoord had gegeven. Ook verwijt klaagster verweerster dat zij onbehoorlijk heeft gecommuniceerd en onmogelijke deadlines heeft gesteld. 
5.3    De raad overweegt dat verweerster en klaagsters advocaat hebben geprobeerd om tot een regeling te komen voor het herstel van de omgang tussen de ex-partner en de zoon. Zij hebben daarover veelvuldig gecommuniceerd en hebben beiden voorstellen gedaan. Verweerster heeft namens haar cliënt voorstellen van klaagster(’s advocaat) afgewezen, maar ook tegenvoorstellen gedaan, zoals het laten plaatsvinden van de omgang bij de ouders van de ex-partner en het inlassen van een proefperiode. Deze (tegen)voorstellen van verweerster zijn door klaagster afgewezen. Dat klaagster niet met verweersters voorstellen heeft kunnen instemmen, maakt niet dat verweerster verweten kan worden dat zij zich niet constructief heeft opgesteld. Haar (tegen)voorstellen zijn naar het oordeel van de raad niet zonder meer onbegrijpelijk of onredelijk. 
5.4    Dat verweerster haar verzoeken soms heeft herhaald, zoals op 6 en 10 juli 2020, is evenmin onbegrijpelijk of onredelijk. Verweerster treedt op als partijdige belangenbehartiger van haar cliënt. In het belang van haar cliënt heeft verweerster geprobeerd het contact tussen haar cliënt en de zoon zo spoedig mogelijk te herstellen. Verweerster(’s cliënt) had er belang bij om verzoeken te herhalen, als daar naar het oordeel van verweerster niet of niet afdoende (snel) op was gereageerd. Het herhalen van verzoeken en het stellen van korte deadlines is, hoewel klaagster dat als vervelend heeft ervaren, in het belang van verweersters cliënt en daarom niet onbehoorlijk of onbetamelijk. In het verlengde hiervan is de raad dus van het nodeloos op kosten jagen van klaagster of het (anderszins) nodeloos schaden van klaagsters belangen door het veelvuldig sturen van berichten evenmin gebleken. Ook het na de door het gerechtshof gewezen beschikking door verweerster voorstellen van een uitbreiding van het beeldbellen en verwijzing naar het BOA, is niet onbetamelijk, nu ook dit in het belang van verweersters cliënt was. Verweerster is de ruime vrijheid die haar als advocaat van de wederpartij toekomt niet te buiten gegaan. De raad zal deze klachtonderdelen dan ook ongegrond verklaren. 
Klachtonderdeel b)
5.5    Klaagster verwijt verweerster dat zij herhaaldelijk beschuldigingen jegens klaagster heeft geuit door te stellen dat klaagster haar functie bij het OM zou hebben gebruikt om de strafrechtelijke vonnissen over de ex-partner te krijgen, terwijl klaagster herhaaldelijk heeft aangegeven op welke wijze die vonnissen zijn verkregen. Klaagster verwijst daarbij naar uitlatingen van verweerster in haar e-mail van 15 april 2020, in de pleitnota ten behoeve van de zitting op 20 augustus 2020 en mondeling ter zitting op 20 augustus 2020. Klaagster stelt dat steeds duidelijk is gemaakt dat de vonnissen zijn verkregen door tussenkomst van haar advocaat. In repliek heeft klaagster ook gewezen op de wettelijke mogelijkheid als belanghebbende om een vonnis op te vragen (art. 365 lid 4 Sv). 
5.6    Verweerster heeft in haar verweer gesteld dat zij deze informatie van klaagster zelf heeft. Zij verwijst daarbij onder meer naar een passage in een verslag van klaagster, waarin is vermeld “Ik geef aan dat ik het vonnis heb opgevraagd. Vader is woest over het feit dat ik de vonnissen heb opgevraagd.” en “Ik heb het achter zijn rug om gedaan.”. 
5.7    De raad overweegt dat verweerster klaagster van ernstige (strafbare) feiten heeft beschuldigd, te weten het gebruiken/misbruiken van haar functie bij het OM om aan de strafrechtelijke vonnissen betreffende de ex-partner te komen. Ook ter zitting blijft verweerster volhouden dat klaagster haar functie daarvoor heeft aangewend. Van verweerster had bij het uiten van een dergelijke ernstige beschuldiging terughoudendheid verwacht mogen worden. Temeer nu verweerster ter zitting heeft verklaard dat zij ook bijstand verleent of in ieder geval heeft verleend op het gebied van strafrecht. Verweerster had zich ervan moeten vergewissen dat er feitelijke onderbouwing bestond voor het uiten van een dergelijke beschuldiging. Zij mocht daarbij niet (uitsluitend) afgaan op de vermoedens of informatie van haar cliënt. Verweerster heeft haar bewering op geen enkele manier aannemelijk gemaakt. De door haar aangehaalde passages in verslagen bieden onvoldoende basis voor een dergelijke ernstige beschuldiging. Bovendien heeft klaagster recent aangetoond (in haar e-mail van 23 augustus 2021) dat haar advocaat alle vonnissen heeft opgevraagd en, na toestemming van de kamervoorzitter, heeft gekregen, gelet op het feit dat klaagster als belanghebbende is aangemerkt. Ook dat gegeven heeft er niet toe geleid dat verweerster haar beschuldiging heeft ingetrokken of excuses heeft gemaakt. Zelfs indien klaagster niet had aangetoond dat zij de vonnissen via haar advocaat had opgevraagd, had verweerster kunnen en moeten weten dat klaagster die mogelijkheid had als belanghebbende en had zij haar vergaande beschuldigingen niet zonder goede grond mogen uiten. Verweerster heeft klaagster nodeloos en op ontoelaatbare wijze in haar belangen geschaad. Zij heeft onzorgvuldig en onbetamelijk gehandeld jegens klaagster. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel d)
5.8    Klaagster verwijt verweerster dat zij essentiële informatie heeft achtergehouden voor derden. Zij verwijst hierbij naar het feit dat verweerster heeft nagelaten de beschikking van de rechtbank aan mw. L van het BOA  te verstrekken, terwijl uit die beschikking bleek dat door de rechtbank was verwezen naar het Omgangshuis vanwege de veiligheidsvoorschriften.
5.9    De raad overweegt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster slechts een oriënterend gesprek heeft gevoerd met mw. L over de mogelijkheden bij het BOA. Zij was niet gehouden op dat moment al de beschikking te overleggen. Daarbij komt dat klaagsters advocaat vervolgens ook contact heeft gehad over de kwestie met mw. L en dat uiteindelijk niet is gekozen voor omgang via het BOA. Van het achterhouden van essentiële informatie is naar het oordeel van de raad geen sprake. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

6    MAATREGEL
6.1    Verweerster heeft met haar handelen en nalaten niet voldaan aan de eisen van professionaliteit en zorg die van haar als advocaat verwacht mogen worden. Zij heeft ernstige beschuldigingen jegens klaagster geuit, te weten dat klaagster haar functie bij het OM zou gebruiken/misbruiken om aan de strafrechtelijke vonnissen betreffende de ex-partner te komen. Verweerster had echter geen enkele grond voor deze beschuldiging. Bovendien wist verweerster, of behoorde zij te weten, dat klaagster als belanghebbende de mogelijkheid heeft dergelijke vonnissen op te vragen en dat er geen misbruik van een functie bij het OM nodig is om over de vonnissen te kunnen beschikken. Verweerster had zich dan ook moeten onthouden van een dergelijke ernstige beschuldiging, mede omdat deze bijdraagt aan de polarisatie tussen partijen. 
6.2    Daar komt bij dat verweerster ter zitting blijft volharden in haar beschuldiging en blijft stellen dat klaagster moet aantonen dat ze de vonnissen ‘eerlijk’ heeft verkregen, terwijl klaagster, voor zover dit al op haar pad zou liggen, reeds stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat haar advocaat alle vijf de vonnissen heeft opgevraagd en verkregen bij de rechtbank. 
6.3    Gelet op de ernst van de gedraging en het volstrekte gebrek aan inzicht van verweerster in het foutieve en onbetamelijke van haar handelen, acht de raad, niettegenstaande het tot dusverre blanco tuchtrechtelijke verleden van verweerster, de maatregel van berisping passend en nodig.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 
7.3    Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 
7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdeel b gegrond;
-    verklaart de klachtonderdelen a, c en d ongegrond;
-    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; 
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten, M.A.M. Wagemakers, P.O.M. van Boven-de Groot en M.G. van den Boogerd, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2021.