ECLI:NL:TADRSGR:2021:190 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-217/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:190
Datum uitspraak: 25-10-2021
Datum publicatie: 01-11-2021
Zaaknummer(s): 21-217/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Deels gegrond verzet. Ten aanzien van klachtonderdeel a is door de voorzitter een onjuiste maatstaf gehanteerd. Klachtonderdeel alsnog gegrond: verweerder heeft klaagster onder druk gezet een factuur te betalen, terwijl daarvoor onvoldoende aanleiding was en de betalingstermijn nog niet was verstreken. De raad ziet af van het opleggen van een maatregel, nu klaagster naar aanleiding van de kwestie een forse korting op de factuur heeft gekregen, verweerder zijn werkzaamheden nooit heeft opgeschorst en klaagster bijna drie jaar heeft gewacht met het indienen van de klacht. Verzet ten aanzien van klachtonderdeel b ongegrond. Verzet ten aanzien van klachtonderdeel c gegrond: klaagster heeft nooit bedoeld over dit onderdeel te klagen. De raad vernietigt daarom het deel van de voorzittersbeslissing dat ziet op dat klachtonderdeel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 oktober 2021 in de zaak 21-217/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 2 juni 2021 op de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 16 juli 2020 en 22 december 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 3 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerken K149 2020 en K284 2020 ar/ab van de deken ontvangen. 
1.3    Bij beslissing van 2 juni 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 2 juni 2021 verzonden aan partijen. 
1.4    Op 16 juni 2021 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 16 juni 2021 ontvangen.
1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 13 september 2021. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. 
1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift met bijlagen van klaagster. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails (met bijlagen) van klaagster van 2 augustus 2021, 6 augustus 2021 en 30 augustus 2021.

2    VERZET
2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2    Klaagster stelt dat in klachtonderdeel a ten onrechte niet is opgenomen dat de betalingstermijn van de factuur nog niet was verstreken. De voorzitter past onder 4.2 een onjuiste beoordelingsmaatstaf toe en gaat voorbij aan het feit dat de declaratie een betalingstermijn van 14 dagen inhoudt. Het gaat om de betalingstermijn en niet om de hoogte van de factuur. Daarbij is het een advocaat niet toegestaan zich ontijdig te onttrekken aan een zaak. Het dreigen met (feitelijke) ontijdige onttrekking is in strijd met art. 46 Advocatenwet. 
2.3    De klacht ten aanzien van het gebruiken van het woord ‘tut’ (klachtonderdeel b) dient te worden gezien in de context van het feit dat klaagster in haar huwelijk is onderdrukt en als minderwaardig is weg gezet. Het gebruiken van het woord ‘welvoeglijkheid’ in de beslissing doet geen recht aan de wijze waarop het gebruik van het woord door klaagster is ervaren, aldus klaagster.
2.4    Tegen de inhoudelijke behandeling van de zaak (klachtonderdeel c) heeft klaagster nooit een klacht willen indienen. Uit de onderliggende stukken had de voorzitter moeten kunnen afleiden dat het nimmer klaagsters bedoeling is geweest een klacht hierover in te dienen. Klaagster verzoekt dit niet gevraagde oordeel van de voorzitter terug te draaien.

3    FEITEN EN KLACHT
3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 
3.2    Voor zover klaagster stelt dat een deel van de feiten geschrapt kan worden, omdat deze kennelijk overbodig zijn, geldt dat de raad niet is gebleken van onjuiste of onvolledige feiten. De raad ziet dan ook geen aanleiding om feiten uit de beslissing van de voorzitter te schrappen.

4    BEOORDELING
4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
Verzet ten aanzien van klachtonderdeel a)
4.2    De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden op dit punt slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling een onjuiste maatstaf gehanteerd. Hoewel de voorzitter terecht opmerkt dat van een advocaat niet hoeft te worden verwacht dat hij zijn werkzaamheden verricht of blijft verrichten zonder dat daar een redelijke vergoeding tegenover staat, miskent de voorzitter dat klaagster in dit geval door verweerders manier van handelen onevenredig in haar belangen is geschaad. De raad zal het verzet ten aanzien van dit klachtonderdeel dan ook gegrond verklaren en het klachtonderdeel alsnog inhoudelijk beoordelen. 
4.3    Klaagster verwijt verweerder dat hij haar heeft gedwongen de declaratie van 6 september 2017 te betalen op straffe van het dreigement dat hij haar niet zou bijstaan tijdens de zitting van 18 september 2017. Klaagster heeft daarbij opgemerkt dat de betalingstermijn van de factuur 14 dagen bedroeg en dus nog niet verstreken was. 
4.4    De raad overweegt dat klaagster op 8 september 2017 bij verweerder heeft aangegeven een gesprek te willen hebben over de factuur van 6 september 2017. Verweerder heeft daarop een gesprek ingepland en heeft vervolgens na dat gesprek per e-mail van 12 september 2017 aan klaagster voorgehouden dat het essentieel is dat de rekening volledig betaald wordt, voordat verweerder verder gaat met werkzaamheden. Verweerder schrijft in die e-mail ook: “Ik hoop dat je je realiseert dat ik mijn werkzaamheden pas weer hervat als de betaling binnen is. Maandag a.s. is de zitting.” 
4.5    Naar het oordeel van de raad is verweerder hiermee te ver gegaan en heeft hij klaagster ten onrechte onder druk gezet de factuur (volledig) te betalen, door haar voor te houden dat hij zijn werkzaamheden pas weer zou hervatten na betaling van de factuur. Gelet op de naderende zitting kan het niet anders dan dat klaagster zich onder druk gezet voelde. Zij verkeerde immers in een afhankelijke positie ten opzichte van verweerder. De raad is van oordeel dat er bovendien onvoldoende aanleiding bestond voor een dergelijk drukmiddel: klaagster had de eerste (voorschot)factuur van € 3.000,- vrijwel direct voldaan. Na deze vrij forse voorschotfactuur volgde nu een factuur van bijna € 9.000,-. Dat klaagster daar een gesprek over wilde, is haar goed recht en had verweerder er niet toe mogen brengen klaagster onder druk te zetten de factuur voor de zitting te voldoen, mede gelet op het feit dat de betalingstermijn nog niet verstreken was. Het lag op de weg van verweerder om deze kwestie op een andere manier op te lossen, bijvoorbeeld door reeds vooraf een kortere betalingstermijn te stellen of alsnog een voorschot te vragen in plaats van betaling van de volledige factuur. Dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat hij zijn werkzaamheden niet feitelijk heeft opgeschort en dat hij – ook als betaling zou zijn uitgebleven – wel naar zitting zou zijn gegaan, kan hem niet baten. Klaagster wist dat immers niet en kon daar niet vanuit gaan. De raad is dan ook van oordeel dat verweerder onbetamelijk heeft gehandeld jegens klaagster. Dit klachtonderdeel is gegrond.
4.6    Voor zover klaagster in verzet aanvullend klaagt over (onder meer) schending van gedragsregel 27, geldt dat de raad alleen kan oordelen over een dergelijke uitbreiding indien sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Dat is hier niet het geval. De raad zal over de uitbreiding van dit klachtonderdeel dan ook niet oordelen.
Verzet ten aanzien van klachtonderdeel b)
4.7    De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden ten aanzien van dit klachtonderdeel niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.8    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet ten aanzien van dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaren. 
Verzet ten aanzien van klachtonderdeel c)
4.9    De raad is van oordeel dat klaagster in verzet terecht heeft opgemerkt dat de voorzitter uit de onderliggende stukken had kunnen afleiden dat het niet klaagsters bedoeling is geweest hierover een klacht in te dienen. Uit e-mails van klaagster naar aanleiding van de door de deken gegeven visie blijkt dat zij duidelijk heeft aangegeven niet te hebben willen klagen over dit onderdeel. De voorzitter heeft dan ook ten onrechte op dit klachtonderdeel beslist. Het verzet ten aanzien van klachtonderdeel c is daarom gegrond. 
4.10    De raad zal gelet daarop de beslissing van de voorzitter van 2 juni 2021 vernietigen, voor zover daarin is beslist op klachtonderdeel c. Dit betekent dat klachtonderdeel c, inclusief de onder 2.3 opgenomen toelichting en de beoordeling onder 4.8 tot en met 4.11 van de voorzittersbeslissing, alsmede de daarin opgenomen beslissing op klachtonderdeel c komen te vervallen.  

5    MAATREGEL
5.1    Verweerder heeft met zijn handelen en nalaten niet voldaan aan de eisen van professionaliteit en zorg die van hem als advocaat verwacht mogen worden. Verweerder heeft klaagster onder druk gezet een factuur te betalen, terwijl daar onvoldoende aanleiding voor was en de betalingstermijn van de factuur nog niet was verstreken. 
5.2    Tegelijkertijd weegt de raad mee dat klaagster naar aanleiding van de kwestie een deal heeft gesloten en een forse korting heeft gekregen op de betreffende factuur. Verweerder heeft zijn werkzaamheden nooit feitelijk opgeschort en heeft klaagster ter zitting bijgestaan. Ook heeft klaagster bijna drie jaar gewacht met het indienen van een klacht, waardoor het niet onbegrijpelijk is dat verweerder dacht dat de kwestie (goed) was opgelost. De raad ziet in al deze omstandigheden aanleiding om af te zien van het opleggen van een maatregel en te volstaan met de enkele gegrondverklaring van klachtonderdeel a.

6    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
6.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.
6.2    Nu de raad geen maatregel oplegt, zal verweerder niet worden veroordeeld in de proceskosten.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel a gegrond;
- verklaart klachtonderdeel a gegrond;
- verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel b ongegrond;
- verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel c gegrond en vernietigt de beslissing van de voorzitter gedeeltelijk, zoals overwogen in 4.10;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 oktober 2021.