ECLI:NL:TADRSGR:2021:167 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-153/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:167
Datum uitspraak: 06-09-2021
Datum publicatie: 08-09-2021
Zaaknummer(s): 21-153/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 september 2021 in de zaak 21-153/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 12 mei 2021 op de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 10 maart 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 12 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/08 cij/gh van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 12 mei 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 12 mei 2021 verzonden aan partijen.

1.4    Op 11 juni 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 11 juni 2021 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 23 augustus 2021. Daarbij waren klager en  verweerster aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift en de daarbij gevoegde bijlagen. De raad heeft verder kennis genomen van de e-mail van klager van 9 augustus 2021 en het daarbij gevoegde geluidsbestand.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.

2.2    De beslissing van de voorzitter is onjuist. De voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat het niet op de weg van verweerster lag om de camerabeelden veilig te stellen.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

3.2    De raad voegt toe dat het door klager overgelegde geluidsbestand een opname is van een telefoongesprek tussen klager en een medewerker van de politie of het openbaar ministerie. In het fragment wordt door de medewerker meegedeeld dat de stukken uit het dossier van klager op of omstreeks 14 oktober 2019 aan verweerster zijn verstrekt.

4    BEOORDELING

4.1    De raad stelt vast dat klager in verzet niet, althans niet ondubbelzinnig, opkomt tegen de vastgestelde feiten en de klachtomschrijving.

4.2    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.3    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetsgronden niet slagen. De raad onderschrijft het oordeel van de voorzitter dat op een advocaat in een strafzaak geen zelfstandige plicht rust om mogelijk beschikbare camerabeelden op te vragen en veilig te stellen. Deze plicht kan wel bestaan indien de cliënt uitdrukkelijk heeft verzocht om het opvragen van camerabeelden en dit verzoek bovendien heeft gehandhaafd nadat de mogelijkheid dat de beelden belastend zullen zijn met de cliënt is besproken. Ook na de verklaring die klager op de zitting van 23 augustus 2021 heeft afgelegd kan de raad niet als voldoende aannemelijk vaststellen dat klager en verweerster het opvragen van camerabeelden en de mogelijk daaraan verbonden risico’s besproken hebben en dat aldus op verweerster de plicht rustte om de beelden op te vragen. De voorzitter heeft naar het oordeel van de raad bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.4    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en B.F. van Noort, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 september 2021.