ECLI:NL:TADRSGR:2021:120 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-149/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:120
Datum uitspraak: 06-06-2021
Datum publicatie: 16-06-2021
Zaaknummer(s): 21-149/DH/RO
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond, grotendeels vanwege een gebrek aan onderbouwing. Dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarden is niet gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 juni 2021 in de zaak 21-149/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 12 februari 2021 met kenmerk R 2021/07 edg/gh, door de raad ontvangen op 12 februari 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 70. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 22 maart 2021 en de reactie daarop van verweerder van 8 april 2021. Ook de e-mail van klager van 7 mei 2020 is aan het klachtdossier toegevoegd. Deze e-mail heeft de voorzitter niet tot een ander inzicht gebracht, zodat er geen grond bestaat om verweerder de gelegenheid te geven om hierop te reageren.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is per 1 januari 2018 een aansluitingsovereenkomst overeengekomen met H op grond waarvan hij toetrad tot H als partner op de praktijkgroep (PG) tax.

1.2    N heeft in opdracht van H onderzoek verricht naar dossiers D en B. Klager was de verantwoordelijk fee-earner voor deze dossiers. In een brief van een partner van H aan klager van 16 oktober 2019 is onder meer opgenomen:

“1. Er zijn in het kader van de behandeling van het dossier D fiscale vragen gerezen van formele en materiële aard.

2. Het bestuur heeft besloten onderzoek te laten doen naar die vragen waaraan in uiterste consequentie een strafrechtelijke component zou kunnen zitten. Het onderzoek wordt gedaan door [verweerder] en [mr. W] van [N]. Deze advocaten willen jou vragen stellen in het kader van dit onderzoek (…).”

1.3    Op 12 december 2019 heeft mr. W in een e-mail aan klager (en cc aan verweerder) onder meer het volgende geschreven:

“Ik ben graag bereid de evident feitelijke onjuistheden in het verslag te corrigeren. Blijft staan wat wij op 19 november (17:50) per e-mail hebben bericht, namelijk dat een groot deel van de door jou aangebrachte wijzigingen het corrigeren van feitelijke onjuistheden ver te buiten gaat, en wel zodanig dat dan sprake zou zijn van een andere inhoud van het verslag (….). Reden waarom wij het conceptverslag daarop in redelijkheid niet kunnen aanpassen.”

1.4    Op 17 december 2019 heeft een partner/bestuurder van H in een e-mail aan verweerder en mr. W geschreven dat de tijd tegen hen begint te werken. Mr. W heeft daarop gereageerd en geschreven dat zij momenteel intern de gedragsrechtelijke mogelijkheden bespreken om diezelfde dag een versie aan te leveren.

1.5    Op 18 december 2019 heeft mr. W in een e-mail aan klager (en cc aan verweerder) onder meer het volgende geschreven:

“Wij doen in opdracht van [H] onderzoek naar de dossiers [D] en [B]. Dat onderzoek strekt ertoe de rechtspositie van [H] te bepalen en haar daarover te adviseren. (…)

Voor wat betreft jouw vraag te bevestigen dat de door ons uitgevoerde onderzoeken objectief en onafhankelijk – dus zonder bemoeienis van [H] – zijn gedaan en opgesteld en dat hetzelfde geldt voor de verslaglegging, merk ik het volgende op. (…) Bij onze werkzaamheden voor [H] (en alle andere cliënten) nemen wij de voor advocaten geldende gedragsregels in acht, waaronder art. 10a van de Advocatenwet inzake (onder meer) partijdigheid en onafhankelijkheid (…). Een bevestiging als door jou gevraagd, kunnen wij gelet op de door [H] aan ons verstrekte opdracht (kort gezegd: bepaling rechtspositie en advies) niet geven.”

1.6    In een notitie/memo van mrs. Ten H en V van N van 13 januari 2020, gericht aan H, is onder meer het volgende opgenomen:

“Het bestuur van [H] heeft rechtelijk van verschillende bij [H] werkzame juristen kennisgenomen van gedragingen en wijze van praktijkvoering van [klager]. Hiernaar heeft het bestuur van [H] nader onderzoek (laten) verricht(en).

Op basis van de aard van de verwijten, zoals blijkt uit de aan ons voorgelegde stukken en de toelichting daarop, de belangen van [H], en in het bijzonder de belangen van (de leden van) de PG Taks zijn wij van oordeel dat sprake is van zodanige gedragingen van en wijze van praktijkvoering door [klager] dat van [H] in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de met [klager] gesloten aansluitingsovereenkomst en zijn lidmaatschap voortduurt (…).

Het bestuur van [H] heeft zijn bevindingen, alsmede die voorkomend uit het onderzoek verricht door [verweerder] en [mr. W] van [N], met betrekking tot de gerezen problemen en spanning in de PG Taks opgenomen in een (concept)notitie van 21 december 2019. (…)

Daarna hebben de advocaten van [klager] bij brief van 21 december 2019 aan [verweerder] en [mr. W] laten weten dat hij zijn verdere medewerking aan de totstandkoming van een afgerond rapport weigert.”

1.7    Op 28 januari 2020 is klagers lidmaatschap van H met onmiddellijke ingang opgezegd, waarbij is aangegeven dat er “sprake is van zodanige gedragingen van en wijze van praktijkvoering door [klager] dat van [H] in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de Aansluitingsovereenkomst en het lidmaatschap voortduurt.”

1.8    Op 15 april 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1)    Verweerder heeft gehandeld in strijd met de partijdigheid en integriteit.

2)    Verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarden: het onderzoek is niet onafhankelijk geweest.

3)    Verweerder heeft geen protocol geëxpliciteerd en het proces en de gemaakte keuzes niet verifieerbaar gemaakt.

4)    Verweerder heeft het Wwft-onderzoek van de NOvA genegeerd.

5)    Verweerder heeft niet alle revelante personen gehoord.

6)    Verweerder heeft geen rapport afgegeven.

7)    Verweerders onderzoek was incriminerend.

8)    Verweerders onderzoek en resultaten zijn integraal overgenomen door de arbeidsrechtadvocaten van N.

9)    Verweerder is onzorgvuldig geweest in de locatie van de gesprekken en in het (laten) opstellen van de verslagen van de verhoren.

10)    Verweerder heeft klager niet of te laat geïnformeerd over zijn rechten. Ook heeft verweerder medewerkers en stagiaires van H onder druk gezet.

11)    Verweerder heeft suggestieve vragen gesteld en de verhoren ten onrechte niet opgenomen. In de verslaglegging zijn door verweerder gestelde vragen en door klager gegeven antwoorden veranderd of weggelaten.

12)    Verweerder heeft klagers feedback ten onrechte genegeerd.

13)    Verweerder heeft geprobeerd klager in zijn privésfeer te raken door hem op 5 december 2019 een pakket van 20 MB te sturen en door op 24 december 2019 een gesprek te plannen met klager en het bestuur van H. Ook heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door verschillende concepten niet door klager te laten inzien, maar wel aan het bestuur van H te overhandigen, waardoor geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden.

14)    Verweerder is onder tijdsdruk gezet door H.

15)    Verweerder heeft op basis van concept rapporten en adviezen het bestuur van H geadviseerd. Ook is het onzorgvuldig dat N verschillende petten op heeft.

2.2    Klager heeft aangevoerd dat door N is gesteld dat sprake zou zijn van een “objectief, onafhankelijk en zorgvuldig feitenonderzoek”,  terwijl later bleek dat daar geen sprake van was. Er was sprake van een zeer gebrekkig en haastig uitgevoerd onderzoek, waarbij (onder meer) zeer selectief mensen zijn gehoord, geen hoor en wederhoor is toegepast en is verzuimd het onderzoek uit te voeren op basis van een protocol. Op basis van het zogenaamde objectieve en onafhankelijke concept rapport van het team van verweerder is aan het bestuur van H geadviseerd tot opzegging van klagers lidmaatschap met onmiddellijke ingang en zonder schadevergoeding, aldus klager.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en nalaten van verweerder bij het uitvoeren van onderzoek in opdracht van (het bestuur van) H. H was daarmee de cliënt van verweerder en verweerder behartigde de belangen van H. Verweerder heeft (onder meer) onderzoek gedaan naar twee dossiers waarvoor klager de verantwoordelijk fee-earner was. Uiteindelijk is klagers lidmaatschap van H met onmiddellijke ingang opgezegd. Klager heeft een geschil met H over het genomen besluit tot uitstoting van klager als partner van H. De voorzitter zal klager dan ook als wederpartij beschouwen.

4.2    De klacht richt zich dan ook tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat 1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, 2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien 3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder 2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.3    De voorzitter overweegt daarnaast dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klager rust. Het is aan klager om de feiten waarop de klacht wordt gebaseerd voldoende aannemelijk te maken en ten minste aanknopingspunten aan te dragen voor de juistheid van stellingen. Het enkel door klager stellen en niet verder (met stukken) onderbouwen van bepaalde zaken is onvoldoende om de juistheid daarvan vast te kunnen stellen.

4.4    Verder merkt de voorzitter op dat de klacht een veelheid van verwijten van klager aan verweerder, zijn collega’s en kantoren N en H bevat. Een zakelijke en feitelijke chronologie ontbreekt en is op basis van het klachtdossier slechts beperkt vast te stellen. Dit alles leidt tot een lastig te doorgronden klacht waarin niet precies duidelijk is welke verwijten klager verweerder precies maakt en vergt dat de voorzitter de klacht interpreteert. Het handelen en nalaten van verweerders collega’s en de kantoren N en H liggen op dit moment niet ter beoordeling aan de tuchtrechter voor. De voorzitter heeft klagers verwijten aan het adres van anderen dan verweerder dan ook buiten beschouwen gelaten.

4.5    Klager heeft in zijn e-mail (met bijlagen) van 22 maart 2021 verzocht om het horen van vier getuigen. De voorzitter ziet in de door klager gegeven motivering geen reden de getuigen te horen en wijst het verzoek dan ook af.

Klachtonderdelen 1 en 2

4.6    Klager verwijt verweerder dat hij heeft gehandeld in strijd met de (kernwaarden) partijdigheid, integriteit en onafhankelijkheid. Klager stelt dat verweerder bewust onduidelijkheid was over zijn hoedanigheid.

4.7    Het is de voorzitter uit de overgelegde stukken niet gebleken dat verweerder zich heeft voorgedaan als onpartijdig advocaat/onderzoeker, zoals klager stelt. Partijen twisten over de informatie die verweerder aan klager heeft gegeven over het onderzoek dat onder andere verweerder zou gaan doen. Echter, reeds op 16 oktober 2019 heeft een partner van H aan klager bericht dat het bestuur van H heeft besloten onderzoek te laten doen naar fiscale vragen in een dossier waarin klager een rol heeft gespeeld, dat dit mogelijk een strafrechtelijke gevolgen zou kunnen hebben, dat dit onderzoek zouden worden gedaan door verweerder en mr. W, beiden werkzaam bij N, en dat deze advocaten vragen aan klager willen stellen. Mr. W heeft dit ook in een email van 18 december 2019 aan klager bericht. Over de hoedanigheid van verweerder bestond in zoverre geen onduidelijkheid. Het is aan klager om aan te tonen dat verweerder zich heeft voorgedaan als onpartijdig onderzoeker en heeft gehandeld in strijd met de genoemde kernwaarden. Dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de partijdigheid, integriteit en onafhankelijkheid, is de voorzitter op grond van de overgelegde stukken niet gebleken. Deze klachtonderdelen zullen kennelijk ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 3

4.8    Klager verwijt verweerder dat hij geen protocol heeft geëxpliciteerd en het proces en de gemaakte keuzes niet verifieerbaar heeft gemaakt.

4.9    De voorzitter is van oordeel dat het niet onzorgvuldig of onbetamelijk is als een advocaat werkzaamheden verricht zonder daarbij gebruikt te maken van een protocol. Klagers klacht is verder onvoldoende onderbouwd (zie ook 4.3) en zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 4

4.10    Klager verwijt verweerder dat hij het Wwft-onderzoek van de NOvA genegeerd heeft.

4.11    Het is de voorzitter onvoldoende duidelijk op welke manier verweerder op dit punt klachtwaardig gehandeld zou hebben. Voor zover klager stelt dat verweerder het Wwft-onderzoek van de NOvA had moeten meenemen in het onderzoek, geldt dat dit door klager op geen enkele wijze is onderbouwd. Voor zover klager stelt dat verweerder heeft geveinsd de opdracht te doen in het kader van de sterk verwaarloosde Wwft-organisatie bij H, geldt dat ook dit door klager niet is onderbouwd. Dit klachtonderdeel zal dan ook kennelijk ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 5

4.12    Klager verwijt verweerder dat hij niet alle relevante personen heeft gehoord.

4.13    De voorzitter overweegt dat verweerder heeft opgemerkt dat hij en mr. W de personen hebben gesproken die betrokken waren bij de door hen onderzochte dossiers. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat klager in de gelegenheid is gesteld aan te geven wie er verder nog betrokken diende te worden in het onderzoek, maar dat klager vervolgens geen namen heeft doorgegeven. Klager had dan ook de door hem genoemde personen kunnen opgeven bij verweerder. Dat verweerder de door klager in het kader van de klacht genoemde personen niet heeft gehoord is, zeker zonder nadere onderbouwing, niet klachtwaardig. De voorzitter zal ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 6

4.14    Klager verwijt verweerder dat hij geen rapport heeft afgegeven. Hij heeft daarbij opgemerkt dat het onzorgvuldig is dat het uitstotingsbesluit van H van 28 januari 2020 was gebaseerd op een concept rapport.

4.15    De voorzitter overweegt dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij zich nooit heeft uitgelaten over de aansluitingsovereenkomst en klagers lidmaatschap. Aan verweerder kan met betrekking tot het uitstotingsbesluit verder geen verwijt worden gemaakt. Verder geldt dat verweerder, als advocaat van H, aan H rapporteerde. Verweerder was niet gehouden aan klager te berichten over hetgeen hij aan zijn cliënt rapporteerde. Dat verweerder geen (definitief) rapport heeft afgegeven is niet onzorgvuldig of onbetamelijk, zeker niet naar klager toe. De voorzitter zal ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 7

4.16    Klager verwijt verweerder dat zijn onderzoek incriminerend was.

4.17    Het is de voorzitter onvoldoende duidelijk wat klager verweerder exact verwijt onder dit onderdeel. Voor zover klager stelt dat de notitie van 13 januari 2020 van N en de arbitrage-aanvraag van 28 januari 2020 feitelijke onjuistheden en onbewezen aantijgingen bevatten, geldt dat verweerder niet betrokken is geweest bij deze stukken. De voorzitter zal dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 8

4.18    Klager verwijt verweerder dat zijn onderzoek en resultaten integraal zijn overgenomen door de arbeidsrechtadvocaten van N.

4.19    De voorzitter overweegt dat dit kennelijk een verwijt is aan het adres van de arbeidsrechtadvocaten van N. Aan verweerder kan op dit punt geen verwijt worden gemaakt. Voor zover klager verweerder verwijt dat hij de uitkomsten van zijn niet afgeronde onderzoek door heeft gestuurd naar andere advocaten van N, geldt dat verweerder dit heeft betwist en dit door klager niet verder is onderbouwd. De voorzitter zal dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 9

4.20    Klager verwijt verweerder dat hij onzorgvuldig is geweest in de locatie van de gesprekken, nu deze plaatsvonden in een vergaderzaal op het kantoor van H. Daarnaast verwijt klager verweerder dat hij onzorgvuldig is geweest in het (laten) opstellen van de verslagen van de verhoren, omdat deze werden opgesteld door een stagiaire van N die nog geen jaar relevante werkervaring had.

4.21    De voorzitter overweegt dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat klager zich nooit eerder heeft uitgelaten over de locatie van de gesprekken en over het feit dat de verslagen opgesteld werden door stagiaire mr. S. Welke fouten en/of omissies de verslagen bevatten, is door klager overigens niet concreet gesteld. Het had op de weg van klager gelegen om zijn bezwaren over beide onderwerpen al eerder kenbaar te maken aan verweerder. Dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is de voorzitter niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel zal kennelijk ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 10

4.22    Klager verwijt verweerder dat hij niet of te laat is geïnformeerd over zijn rechten, waaronder het recht zich te laten bijstaan door een advocaat. Ook verwijt klager verweerder dat hij medewerkers en stagiaires van H nodeloos onder druk heeft gezet.

4.23    De voorzitter overweegt dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat klager voorafgaand aan de gevoerde gesprekken een informatieblad heeft ontvangen, waarin onder meer stond vermeld dat klager zich indien gewenst bij het interview (juridisch) kon laten bijstaan. Klager heeft op dat moment afgezien van juridische bijstand. Dat verweerder niet of te laat is geïnformeerd over zijn rechten is de voorzitter dan ook niet gebleken. Overigens geldt ook hier dat reeds op 16 oktober 2019 een partner van H aan klager heeft bericht dat het bestuur van H heeft besloten onderzoek te laten doen naar fiscale vragen in een dossier waarin klager een rol heeft gespeeld, dat dit mogelijk een strafrechtelijk component zou kunnen hebben, dat dit onderzoek zouden worden gedaan door verweerder en mr. W, beiden werkzaam bij N, en dat deze advocaten vragen aan klager willen stellen.

4.24    Klagers verwijt met betrekking tot het onder druk zetten van medewerkers en stagiaires van H is niet verder gespecificeerd en niet onderbouwd. Dat verweerder medewerkers nodeloos onder druk heeft gezet, is dan ook niet gebleken.

4.25    De voorzitter zal dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdelen 11

4.26    Klager verwijt verweerder dat hij suggestieve vragen heeft gesteld, dat hij de verhoren ten onrechte niet heeft opgenomen en dat in de verslaglegging vragen en antwoorden zijn veranderd of weggelaten.

4.27    De voorzitter is van oordeel dat dit klachtonderdeel, bij gebrek aan onderbouwing en onder verwijzing naar hetgeen is opgenomen onder 4,3, kennelijk ongegrond is. De voorzitter merkt nog op dat het niet opnemen van gesprekken en/of verhoren niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Klachtonderdeel 12

4.28    Klager verwijt verweerder dat zijn feedback ten onrechte is genegeerd.

4.29    De voorzitter overweegt dat uit de e-mail van mr. W van 12 december 2019 blijkt dat verweerder en mr. W klagers feedback serieus hebben genomen. Dat het verslag (en mogelijk daaropvolgende verslagen) niet zijn aangepast conform de feedback van klager, wil niet zeggen dat verweerder de feedback ten onrechte heeft genegeerd. Klager heeft zijn klacht op dat punt onvoldoende onderbouwd. De voorzitter zal dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 13

16)    Klager verwijt verweerder dat hij heeft geprobeerd klager in zijn privésfeer te raken door hem op 5 december 2019 een pakket van 20 MB te sturen en door een gesprek te plannen met klager en het bestuur van H op 24 december 2019. Ook stelt klager dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door verschillende concepten niet door klager te laten inzien, maar wel aan het bestuur van H te overhandigen, waardoor geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden.

4.30    Dat verweerder geprobeerd heeft klager in zijn privésfeer te raken door de hiervoor genoemde handelingen is de voorzitter niet gebleken. Daarbij merkt de voorzitter op dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat klager zelf heeft voorgesteld op 23 of 24 december 2019 een eindgesprek te voeren. Door klager is verder niet aangetoond dat verweerder concepten niet aan klager, maar wel aan het bestuur van H heeft overhandigd. Overigens was verweerder, als advocaat van H, niet gehouden al zijn concepten aan klager te overhandigen. Ook dit klachtonderdeel is, bij gebrek aan onderbouwing en onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is opgenomen onder 4.3, kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 14

4.31    Klager verwijt verweerder dat hij onder tijdstuk is gezet door H. Hij verwijst daarbij naar een e-mail van een partner/bestuurder van H van 17 december 2019.

4.32    Het is de voorzitter onduidelijk welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder valt te maken, nu de hiervoor genoemde e-mail van een partner/bestuurder van H is en de reactie daarop van een collega van verweerder. Bovendien is het door een advocaat onder tijdsdruk werken niet onbetamelijk of onzorgvuldig. Dat verweerder zich (mede) hierdoor door H heeft laten sturen en beïnvloeden, is door klager gesteld, maar niet (verder) onderbouwd. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 15

4.33    Klager verwijt verweerder dat hij op basis van concepten het bestuur van H heeft geadviseerd en dat het onzorgvuldig is dat N verschillende petten op heeft.

4.34    De voorzitter is van oordeel dat een advocaat niet onbetamelijk handelt door zijn cliënt te adviseren op basis van concepten. Overigens is het niet aan klager om daarover een klacht in te dienen. Dat N verschillen petten op heeft, zoals klager stelt, is geen verwijt aan verweerder. De voorzitter zal ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Tot slot

4.35    Klager heeft zijn klacht bij e-mail (met bijlagen) van 22 maart 2021 uitgebreid met aanvullende klachtonderdelen. Dit staat op gespannen voet met artikel 46c van de Advocatenwet, waarin wordt bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt. Omdat de aanvulling pas na afronding van het dekenonderzoek is ingediend en daarnaar onvoldoende onderzoek heeft kunnen plaatsvinden, zal de voorzitter klagers aanvullende klachtonderdelen buiten beschouwing laten.

4.36    Indien en voor zover klager heeft bedoeld ook nog andere klachten voor te leggen aan de tuchtrechter, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk en ondubbelzinnig te formuleren.

Conclusie

4.37    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2021.