ECLI:NL:TADRSGR:2021:103 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-089/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:103
Datum uitspraak: 28-04-2021
Datum publicatie: 01-06-2021
Zaaknummer(s): 21-089/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Beëindiging werkzaamheden niet onzorgvuldig. Niet gebleken dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Den Haag

van 28 april 2021

in de zaak 21-089/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 13 januari 2021 met kenmerk K120 2020 ar/jh, door de raad ontvangen op 15 januari 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is verwikkeld in een geschil met zijn werkgever (hierna: de werkgever) over het einde van zijn dienstverband.

1.2    Bij beschikking van 22 juli 2019 heeft de kantonrechter de opzegging van het dienstverband van klager vernietigd en de werkgever veroordeeld tot – kort gezegd – loondoorbetaling.

1.3    Via zijn rechtsbijstandverzekering bij DAS Rechtsbijstand is klager in de periode van september 2019 tot en met december 2019 bijgestaan door verweerster.

1.4    In een e-mail aan klager van 18 september 2019 heeft verweerster haar visie op klagers zaak beschreven. Daarna is tussen klager en verweerster een verschil van inzicht ontstaan over de aanpak van klagers zaak. Daarop is het verschil van inzicht overeenkomstig de geschillenregeling van DAS Rechtsbijstand voorgelegd aan de geschillencommissie. De geschillencommissie heeft een bindend advies gegeven over de te volgen aanpak.

1.5    Naar aanleiding en ter uitvoering van het bindend advies van de geschillencommissie is verweerster een procedure gestart voor het verkrijgen van een aanzegvergoeding en een transitievergoeding.

1.6    Op 20 november 2019 heeft verweerster het volgende naar klager gemaild:

“Ik verwijs naar ons telefoongesprek van hedenochtend.

Op verzoek doe ik u hierbij nog het concept van het verzoekschrift voor de aanspraak op de aanzegvergoeding en de transitievergoeding toekomen. Graag ontvang ik zo spoedig mogelijk uw akkoord voor het indienen van het verzoekschrift. (…)”

1.7    In reactie op verweersters e-mail van 20 november 2019 heeft klager dezelfde dag per e-mail als volgt gereageerd:

“Ik ga akkoord met het verzoekschrift en dat deze wordt verstuurd naar de werkgever.”

1.8    Klager heeft per e-mail van 30 december 2019 aan verweerster kenbaar gemaakt dat hij niet akkoord gaat met de uitspraak van de geschillencommissie. Daarop heeft verweerster zich als advocaat van klager onttrokken. Volgens de polisvoorwaarden kon klager daarna geen beroep meer doen op zijn rechtsbijstandverzekering.

1.9    Op 22 juni 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft verzaakt om ‘opgenomen gesprekken te beluisteren die van belang zijn in een ‘slecht werkgeverschap-zaak’ (personeelsdossier)’;

b)    Verweerster heeft aangegeven dat klager ‘enkel recht had op een aanzegvergoeding’, terwijl klager heeft aangegeven dat hij recht heeft op een billijke vergoeding;

c)    Verweerster heeft geen getuigschrift voor klager opgevraagd;

d)    Verweerster heeft klager ‘na herhaaldelijke verzoeken niet in contact willen brengen met de werkgever om stukken (onder andere uw personeelsdossier) op te vragen’; 

e)    Verweerster heeft zich als klagers advocaat onttrokken als gevolg waarvan klager veel schade heeft ondervonden.

2.2    Klager heeft in zijn klachtbrief onder meer gesteld dat hij door het handelen van verweerster ernstige reputatieschade lijdt. Volgens klager heeft verweerster hem gezegd dat hij enkel recht had op een aanzegvergoeding, terwijl klager meent dat hij ook recht had op een billijke vergoeding. Klager ziet het handelen van verweerster als een tegen hem gerichte onrechtmatige daad. De voorzitter zal hierna bij de beoordeling van de klacht, waar nodig, op de stellingen en stukken van klager ingaan.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.  In dat verband heeft verweerster onder meer aangevoerd dat op grond van het bindend advies van de geschillencommissie en met klagers aanvankelijke toestemming een procedure tegen de werkgever is gestart ter verkrijging van een aanzeg- en een transitievergoeding. Volgens verweerster heeft zij zich genoodzaakt gezien zich te onttrekken toen bleek dat klager het niet langer eens was met het bindend advies van de geschillencommissie en zij niet tot overeenstemming met klager kon komen.  De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht gaat grotendeels over de kwaliteit van de dienstverlening door verweerster. De tuchtrechter heeft op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen als deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter daarbij rekening moeten houden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze waarop zij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over processtrategie – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat haar werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

4.2    De voorzitter merkt nog op dat hij als tuchtrechter niet kan oordelen over het standpunt van klager dat verweerster onrechtmatig heeft gehandeld. Alleen de civiele rechter kan hierover oordelen.

Klachtonderdeel a)

4.3    Met klachtonderdeel a) heeft klager gesteld dat verweerster heeft verzaakt om opgenomen gesprekken te beluisteren die van belang zijn in een zaak over ‘slecht werkgeverschap’.

4.4    De voorzitter kan op grond van de dossierstukken de juistheid van dit klachtonderdeel niet vaststellen. Klager heeft immers niet concreet gemaakt welke gesprekken hij bedoelt. Bovendien leidt de voorzitter uit de dossierstukken af dat de kwestie over het door klager gestelde ‘slecht werkgeverschap’ in een apart geschil door een andere advocaat van DAS Rechtsbijstand is behandeld en dat verweerster daar niet bij betrokken is geweest. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.5    Met klachtonderdeel b) heeft klager gesteld dat verweerster heeft aangegeven dat klager enkel recht had op een aanzegvergoeding, terwijl klager heeft aangegeven dat hij recht heeft op een billijke vergoeding.

4.6    De voorzitter is van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. In haar e-mail van 18 september 2019 heeft verweerster uiteengezet wat de mogelijkheden in klagers zaak zijn, waarbij zij onder meer heeft vermeld dat een billijke vergoeding niet aan de orde is omdat primair is gekozen voor vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst van klager. Hoewel het bindend advies van de geschillencommissie niet is overgelegd, heeft klager niet betwist dat de uitkomst van dit advies was dat verweerster namens klager een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter zou starten. De voorzitter leidt uit de in 1.6 en 1.7 vermelde mailwisseling af dat klager daarna akkoord is gegaan met het door verweerster opgestelde verzoekschrift strekkende tot het verkrijgen van een aanzegvergoeding en een transitievergoeding. Anders dan klager meent, heeft verweerster zich dus niet beperkt tot een aanzegvergoeding. Dat klager na indiening van het verzoekschrift kenbaar heeft gemaakt toch (ook) aanspraak te willen maken op een billijke vergoeding, betekent niet dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Verweerster heeft gehandeld conform het bindend advies en met de instemming van klager. Klachtonderdeel b) is daarom ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen c) en d)

4.7    Klachtonderdelen c) en d) gaan over het opvragen van stukken bij klagers werkgever, waaronder een getuigschrift. Volgens klager heeft verweerster geen getuigschrift voor hem opgevraagd bij de werkgever en hem ook niet met de werkgever in contact gebracht om ook andere stukken, waaronder klagers personeelsdossier, op te vragen. Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.

4.8    De voorzitter is van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster niet is gebleken. Uit de dossierstukken kan de voorzitter niet afleiden dat klager op enig moment met verweerster heeft afgesproken dat verweerster de bedoelde stukken – een getuigschrift en klagers personeelsdossier – bij de werkgever zou opvragen en/of klager daartoe in contact zou brengen met de werkgever. Het is bij het starten van een procedure aan de advocaat om te bepalen welke stukken zij nodig heeft en of zij stukken bij de wederpartij opvraagt. De omstandigheid dat verweerster het in verband met de procedure bij de kantonrechter blijkbaar niet noodzakelijk heeft gevonden om deze stukken bij de werkgever op te vragen, betekent niet dat zij klachtwaardig heeft gehandeld. Klachtonderdelen c) en d) zijn daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.9    Klachtonderdeel e) gaat over de onttrekking van verweerster als advocaat van klager. Volgens klager heeft hij als gevolg hiervan veel schade ondervonden.

4.10    De voorzitter is van oordeel dat verweerster door zich als advocaat van klager te onttrekken niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Uit de dossierstukken blijkt dat verweerster haar werkzaamheden voor klager heeft beëindigd nadat klager kenbaar had gemaakt het (toch) niet eens te zijn met het bindend advies van de geschillencommissie.  Verweerster was de procedure bij de kantonrechter namens klager juist gestart naar aanleiding van het bindend advies, een aanpak waarmee klager aanvankelijk akkoord is gegaan. Omdat er tussen klager en verweerster (opnieuw) een verschil van mening was ontstaan over de wijze waarop klagers zaak tegen de werkgever moest worden behandeld, moest verweerster zich als advocaat terugtrekken. Dit is zo bepaald in de Gedragsregels voor advocaten, meer specifiek in gedragsregel 14 lid 2. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster daarbij onzorgvuldig heeft gehandeld en zeker niet zodanig dat klager hierdoor schade heeft geleden waarvoor verweerster aansprakelijk kan worden gehouden. Klager heeft die schade overigens ook niet concreet gemaakt, laat staan onderbouwd. Klachtonderdeel e) is dan ook kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.11    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost      als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021.